Het is nu moeilijk meer voor te stellen, maar er was een tijd dat Arno Kamminga (25) de kantjes ervan afliep. Zo gretig als hij nu is, zo lui was hij als veertienjarige, zegt zijn oud-zwemcoach Bregje van der Pluijm. Kamminga liet meisjes graag voor zich lopen tijdens trainingskampen, vertelt ze. „Wil jij mijn corveedienst doen, vroeg hij ze dan. Lag hij languit op de bank commando’s uit te delen.”
Dat haar pupil potentie had zag Van der Pluijm vrijwel meteen. Dat hij aanleg voor de schoolslag had eveneens. Maar dat hij ooit dubbel goud zou winnen op een EK en op de 100 meter schoolslag als tweede zwemmer ooit onder de 58 seconden zou duiken? Nou nee. „Daarin heeft hij mij wel verrast.”
Kamminga – van wie deze week op de Europese kampioenschappen langebaan (50 meter) in Boedapest veel wordt verwacht – heeft wel meer mensen versteld doen staan. Zoals oud-zwemmer en schoolslagspecialist Lennart Stekelenburg. „Ik heb nooit tegen hem gezwommen, maar ben in 2014 nog wel een keer het water in gesprongen. Arno was nog volop in ontwikkeling, maar ik duidde hem niet als de grote man die hij nu is. Hij trainde weinig en had bij lange na niet zo veel kracht en uithoudingsvermogen als nu. Ik heb hem volledig verkeerd ingeschat.”
Dat Arno Kamminga pas laat tot wasdom kwam is goed te verklaren. Je zou het niet zeggen als je hem opgewekt door het Amsterdamse Sloterparkbad ziet lopen – zijn thuishaven – maar hij heeft voor zijn leeftijd al flink wat tegenslag achter de rug. Aan de keukentafel in zijn ouderlijk huis in Katwijk aan Zee vertelt vader Meindert erover, soms met tranen in de ogen.
Noodlot
Tot zijn negende had Arno een onbezorgde jeugd. Maar toen sloeg het noodlot toe: er werd borstkanker bij zijn moeder geconstateerd. Een operatie, chemo, bestraling – artsen trokken alles uit de kast. Ze krabbelde op, ging weer tennissen en werken in de thuiszorg. Na vijf jaar werd Marleen schoon verklaard, maar in het zesde jaar kreeg ze last van haar schouder en niet lang daarna overleed zij.
Voor Arno, zijn broer Elwin en zus Iris kwam haar dood hard aan. „Als zwemmer bleef hij in die periode een beetje hangen”, vertelt Van der Pluijm. „Ik kon er moeilijk mijn vinger achter krijgen. Kwam het door het gemis van zijn moeder of was er meer aan de hand? In die tijd hebben we Arno laten onderzoeken door een arts. Bleek dat hij een vitamine B12-tekort had. Dat verklaarde waarom hij zo ontzettend moe was altijd.”
Volgens zijn vader gaf Kamminga in die periode soms over van vermoeidheid, de dag na een wedstrijd. Dan kwam het voor dat hij zich te beroerd voelde om naar school te gaan. Van der Pluijm: „De uitslag van het onderzoek luchtte hem op en maakte iets in hem los. Toen kon ik als coach echt gaan opbouwen.”
Tot haar verbazing meldde Kamminga zich eind 2012 bij haar met de mededeling dat hij de zomer erna naar de Europese jeugdkampioenschappen wilde. „In eerste instantie dacht ik dat het om een grap ging. Hij trainde in die tijd twee keer een half uur per week. Het zou betekenen dat hij zes seconden van zijn tijd op de 100 meter schoolslag moest afzwemmen. Ik zei: ‘Oké.’ Waarop hij vroeg: ‘Denk je dat dat kan?’ Ik antwoordde dat als hij ervoor zou gaan, ik mij volledig zou inzetten.”
De EK zou hij niet halen, maar het scheelde maar dertien honderdsten zegt Van der Pluijm. „Waanzinnig knap natuurlijk. Door dat resultaat speelde hij zich in de kijker bij het Regionaal TrainingsCentrum in Amsterdam (RTC). Daar boden ze hem een stageplek aan en mocht hij twee keer per week meetrainen.”
In 2016 verruilde Kamminga zwemvereniging de Columbiaan in Voorhout definitief voor het Nationaal Trainingscentrum (NTC) in Amsterdam. Hij woonde inmiddels al een paar jaar op kamers in de hoofdstad, waar hij een studie bedrijfskunde volgde aan de Vrije Universiteit.
In Amsterdam zat het in het begin niet mee. Hij maakte deel uit van het Nederlandse team, maar werd niet geselecteerd voor buitenlandse reizen. Op de universiteit haalde hij goede cijfers, maar hij was niet in staat de verplichte colleges te volgen. Dat leverde zelfs de altijd positief ingestelde Kamminga frustratie op.
Nieuwe coach
Zijn grote geluk was dat in 2016 een nieuwe hoofdcoach in Amsterdam werd aangesteld. Mark Faber had in de jaren ervoor leiding gegeven aan de paralympische zwemploeg en was met een karrenvracht aan medailles teruggekeerd uit Rio, waarvan meerdere op het onderdeel schoolslag. Paralympische zwemmers zijn sterk in schoolslag, een onderdeel waarvoor in de zwemwereld minder interesse is en waarin maar weinig Nederlandse trainers gespecialiseerd zijn.
Mark Faber herinnert zich Kamminga in die beginperiode als „bescheten”. Hij zat het verst van de limieten af van alle zwemmers, moest de grootste stappen maken. „Bij Bregje en in de RTC-opleiding was een goede basis gelegd, maar hij ontbeerde uithoudingsvermogen en kracht. Dan deden we setjes waarbij hij vasthoudend hard moest zwemmen. De eerste twee hield hij vol, de derde was bedroevend en de vierde om te huilen. Daar heb ik hem vaker mee gepest.”
Maar toen volgde weer zo’n bepalend moment, vertelt vader Meindert. Zijn zoon had zijn studie bedrijfskunde verruild voor een andere studie, in de hoop dat die beter met het zwemmen te combineren zou zijn. „Toen ook dat tegenviel besloot hij er een punt achter te zetten. ‘Ik ga een jaar volledig zwemmen’, zei hij. ‘Breek ik niet door, dan pak ik mijn studie weer op. Maar ik wil niet mijn leven lang denken: wat als ...’”
Hij moest even slikken, geeft Meindert Kamminga toe. Want ja, zijn zoon zou natuurlijk niet eeuwig blijven zwemmen. „Maar gek genoeg kon ik het ook meteen relativeren. Een diploma is ook niet alles. Persoonlijkheid en levenslessen zijn minstens zo belangrijk. Diep van binnen wist ik: Arno redt zich. Wat hij ook aanpakt, het lukt hem.”
Het was dat jaar „to do or die”, zegt Faber. Kamminga gaf alles. „Niet één keer heeft hij een training gemist.”
Schoolslagzwemmers zijn volgens Faber de keepers van het zwemmen. Mensen die maar één ding goed kunnen. Apartelingen. Wat Arno zo geschikt maakt voor juist deze slag? „Hij heeft een enorme lenigheid in zijn knieën en weet zijn lichaam goed aan te sturen. Daarnaast heeft hij ook een mooi, harmonieus lichaam. Alle verhoudingen kloppen.”
Wat ook helpt: hij leert snel. „Als Arno tegen een probleem aanloopt, onderkent hij dat en lost hij het op”, vindt Faber. Lachend: „Hij moet alleen wat vaker zijn mond houden. Soms kletst hij de oren van mijn hoofd.”
Aanvoerder van de rest
Op Europees niveau heeft Kamminga zich al bewezen met zijn dubbelslag op de 100 en 200 meter in 2019. En ook zijn sensationele 100 metertijd tijdens testwedstrijden eind april, 57,90 seconden, ging als een lopend vuurtje door de zwemwereld. Maar eerlijk is eerlijk, hij heeft nog een lange weg te gaan, wil hij in de buurt komen van het Britse zwemfenomeen Adam Peaty, die de medailles en records al jaren aan elkaar rijgt.
„Arno is aanvoerder van de rest”, zegt Faber, „maar mondiaal heeft hij nog geen finales gezwommen. Qua tijden hoort hij er zeker bij, maar die 57 van hem kunnen nog vier, vijf andere zwemmers neerleggen.”
Kanshebber voor een olympische medaille in Tokio is hij zeker, zegt Faber, maar Kamminga is niet de enige. „En het zou ook heel bijzonder zijn, want dan slaat hij in feite een stap over.”
De afgelopen jaren stuurde Van der Pluijms voormalige pupil na een fraaie uitslag vaker een appje. ‘Als jij er niet was geweest, had ik dit nooit kunnen doen, dankjewel’. Het typeert de man, vindt ze. „Goudeerlijk, dankbaar en absolúút niet arrogant.”