In 2013 voer Vrij Nederland-journalist Thijs Broer in etappes van Zeeland over de Noordzee naar Groningen. Zijn boek, Langs de kust, is een zelfonderzoek van een zeiler en een sociologisch portret van Nederland. Hoe kan het, wilde hij weten, dat we ons met de zee verbonden voelen, terwijl we ons fysiek en mentaal terugtrekken achter de dijken?
In Aan zee. Een kroniek van de kust, doet Martin Hendriksma, schrijver en journalist bij Binnenlands Bestuur, bijna het omgekeerde. De kust, eeuwenlang een bron van duivels gevaar en voor de meeste mensen iets om bij uit de buurt te blijven, is pas vrij kort een plek waar iedereen wel genot vindt of kan dromen.
Tegelijkertijd kun je op die kwetsbare rand tussen land en water, misschien wel scherper dan waar ook in Nederland, zien hoe deelbelangen er nu om voorrang vechten: natuurbehoud, recreatie, waterveiligheid, commercie. Hoe is dat zo gekomen, wilde hij weten. En: zijn zulke belangen in zo’n gepolariseerd land nog met elkaar te verzoenen?
Geen vrijblijvende vragen. Want als ergens de noodzaak bestaat om maatschappelijke tegenstellingen te overwinnen, schrijft hij, is het wel op de plaats waar klimaatverandering in de gedaante van een stijgende zeespiegel een existentiële kwestie wordt.
Sodom aan de Schelde
In 1570 verdronk het Land van Saeftinghe, een welvarend stuk Zeeuws-Vlaanderen. De zee was ontembaar, de dijken zwak. Maar het was ook eigen schuld: hadden de Saeftinghers die gevangen zeemeermin maar moeten teruggeven aan haar ‘wettige zeemeerman’, schrijft Hendriksma, die ‘de legende van Saeftinghe’ in verband brengt met losse zeden. ‘Sodom aan de Schelde’, heet het eerste hoofdstuk; het water als straf van God – een gedachte die nog bij de Watersnoodramp van 1953 springlevend was.
De zee als wraakzuchtige vijand, als poort naar de koloniën, de kust als vakantieoord voor de elite en, later, gewoner volk. Het zijn een paar van de thema’s waaronder Hendriksma zijn bezoeken aan de kust groepeert en die een cocktail vormen van reportage, interviews en archiefonderzoek, waarin hij ‘toen en nu’ vaardig en soms meeslepend verbindt.
Die methode paste hij eerder toe in De Rijn, Biografie van een rivier (2017). Voor dat boek reisde hij van bron naar monding, wat het boek een natuurlijke orde gaf. In Aan zee ontbreekt zo’n geografische logica en dwingen zijn thema’s je kriskras op reis langs de kust. Het gaat van een dominee, die in 1714 met twee Rembrandts in Vlieland neerstreek, via de Middelburgse slavenrederij naar de Haagse badcultuur en naar Huisduinen voor een Franse invasie die niet kwam, althans niet uit zee.
Gesloopt voor Hitler
Even krijg je zo het gevoel dat hij 25 dartpijltjes willekeurig naar de kaart heeft gegooid. Daarbij komt dat de eerste hoofdstukjes niet allemaal even boeiend zijn. Over Domburg, dat in de negentiende eeuw een mondaine badplaats werd dankzij fysiotherapeut Johann Georg Mezger, voor wiens ‘gouden duimpjes’ het halve Habsburgse hof naar Zeeland reisde, is al veel geschreven. En ook aan het verhaal van de door Constantijn Huygens in de zeventiende eeuw ontworpen Zee-Straet, een klinkerweg door de duinen van Den Haag naar Scheveningen, voegt Hendriksma weinig toe (en dat tol betalen ‘rekeningrijden avant la lettre’ zou zijn, is behalve melig gewoon niet waar).
Hendriksma is soms ook slordig. Cornelis Lely was bijvoorbeeld niet degene die de Nederlandse spoorwegen in 1878 vrij gaf voor particuliere ondernemers (hij was toen 24 en nog lang geen minister). En Walcheren is niet door de Duitsers onder water gezet, maar door Britse bombardementen van de dijken. Maar dat doet niets af aan het feit hij een boeiend, relevant boek heeft geschreven.
Halverwege stelt Hendriksma zijn lens scherp. Ten eerste op de kustbewoners die het aflegden tegen grote, menselijke, krachten. Zoals de inwoners van de Breesaap, het duingebied dat moest wijken voor het Noordzeekanaal (Conny Braam schreef er in 2010 al een roman over, De woede van Abraham).
Of het dorp Petten, dat in 1943 nagenoeg volledig werd gesloopt voor de aanleg van kazematten in Hitlers Atlantik-wall. Maar ‘tien jaar na hun gedwongen aftocht stonden in Petten de eerste Duitsers alweer voor de deur. Nu als toeristen. ‘Niemand vond het vreemd’, noteert Hendriksma uit de mond van dorpschroniqueur Piet Glas. ‘Pettemers’ verhuurden ’s zomers hun hele huis aan een Duitse familie, en sliepen zelf in het schuurtje – ‘alsof de verhoudingen van de oorlog terugkeerden’, schrijft hij laconiek.
NSB-dorp Zandvoort
De tweede ontwikkeling is de onstuitbare democratisering van de kust. Je zag het in Hoek van Holland, met zijn kampeerterrein dat na de Eerste Wereldoorlog uitgroeide tot een ‘houten stad’ van zomerwoningen voor Rotterdamse arbeiders. Hendriksma spit een heerlijke brief uit 1924 op waarin de redactie van Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij Nederlandse gemeenten vroeg of je er een tent kon opzetten. Rockanje en West-Terschelling zeiden, samengevat: kom hier vooral. Maar de gereformeerde tuindersgemeente ’s-Gravenzande liet op voorhand weten ‘ter voorkoming van de walgelijke en onzedelijke tooneelen, waartoe ’t zoogenaamde kampleven te Hoek van Holland aanleiding geeft, niet [te zullen] aarzelen, de meest strenge bepalingen in het leven te roepen’.
Die democratisering begon in Zandvoort, dat zijn mondaine ambities begin vorige eeuw zag mislukken en steeds meer ‘allemanszand’ werd. Dat is het Zandvoort ‘al aan de Zee’ (‘wij nemen koffie en broodjes mee’).
Door dat hoofdstuk weeft Hendriksma ook de wrange, slechts half verklaarde geschiedenis van het ‘NSB-dorp’. In 1935 stemde een kwart van de bevolking er voor Mussert, tegen landelijk acht procent – mogelijk omdat het ‘oude dorp’ de Joodse zakenlieden, die Bad-Zandvoort hadden ontwikkeld, de teloorgang en het wegblijven van met name Duitse toeristen aanrekende. Zelfs bij recente herdenkingen bleef de tweedeling in het dorp nog voelbaar.
GHB-O-tent
Het strand van Callantsoog was de eerste plaats waar naturisme in Nederland officieel was toegestaan, vanaf 1973. Het onderscheid tussen sociale klassen viel er weg, laat Hendriksma zien aan de hand van een gesprek met Wilfred de Wild en Anke-Nel Zeeman, die er (zelf ook naakt) jarenlang strandtent ‘Ja natuurlijk’ uitbaatten, en er overnachtten. ‘Alles kwam bij ons, van arbeider tot advocaat’. Geen hedonisme, maar kledingloos knus. Als Wilfred nog sliep, klopten de gasten hem wakker. Dan rende hij naakt langs voor een duik in zee en ‘als ik terugkwam was de koffie doorgelopen’.
Maar de commercie kreeg de overhand: er kwamen bedrijfsfeesten en motorcross. Het paviljoen werd eerst verplaatst en is nu weg. Er is nog wel een naaktstrand en een ander paviljoen, waar je ‘gamba’s kunt krijgen’ en een handdoekje omslaat als je wat te drinken haalt.
In Bloemendaal aan Zee, dat in 1993 het eerste ongedwongen jazz- en dancefestijn Beach Bop organiseerde, gebeurde iets soortgelijks. ‘Uitgaan op het strand’ was nieuw. ‘De gemeente Bloemendaal wist niet eens dat er een strand was’, zegt Wim Brugman, een van de organisatoren. Hendriksma brengt hem en zijn companen van destijds bijeen voor een terugblik. Maar het realisme wint het van hun nostalgie. Het grote geld, gevechten, drugs. ‘De EHBO-tent heette al gauw de GHB-O-tent – voor mij was de lol eraf.’
Langs de hele kust zie je die trend naar commercialisering. Hoe werd die ene straat op Vlieland een ‘koopgoot’ met nautische prullaria uit China? Hoeveel meer hectares met time-share-bungalettes kan de Zeeuwse delta nog verdragen? ‘Authentiek’ versus authentiek.
Vakantieshuisjes
Op de meeste plaatsen is de dynamiek complexer. In familiebadplaats Katwijk stapte je op de boulevard uit je auto zo het strand op. Het was ook een zwakke schakel in de kustverdediging. Nu is er over een kilometer lengte een gigantische dijk, tevens parkeergarage, die het dorp van de zee scheidt. Katwijk ‘voorheen aan Zee’, schrijft hij.
Bizar genoeg gebeurt op veel plaatsen ook het omgekeerde: daar mag de zee oprukken. Via slufters in de zeereep, voor zoutminnende fauna. En grootschalig: zie het project Waterdunen, vakantiehuisjes plus zoutwaternatuur tussen Breskens en Cadzand. Ze komen deels voort uit zogeheten ‘Kustpacten’ tussen alle belangengroepen. Bizar: polderen leidt tot ontpoldering. Hendriksma ontleent er hoop aan. ‘Iets tegenhouden verbindt nu eenmaal, of het nu de strijd tegen het water betreft of die tegen kustbebouwing. Nu gaat het erom uit dat gezamenlijk verzet iets nieuws voort te brengen, iets wat onze kust op duurzame wijze vooruit helpt.’
Gelooft hij het echt? Zie ook de – helaas niet opgenomen – Hedwige-polder; haast spiegelbeeld van het naastgelegen Saeftinghe. Een stevige, negentiende-eeuwse polder waar de monumentale bomen nu zijn omgezaagd en de dijk moedwillig wordt doorgestoken om een slib-walhalla voor meeuwen te scheppen.
Het idee is: natuur die verloren ging bij het uitbaggeren van de Schelde voor de haven van Antwerpen compenseren. Win-win: ‘jij een beetje meer, ik een beetje meer’. Hendriksma noemt de bedrijven aan de Eemsmond die extra uitstoot mogen compenseren met een vogeleiland. Maar die ‘uitruilfilosofie’ – binnenkort vastgelegd in de nieuwe Omgevingswet – is een boekhoudkundige truc, ‘een quasi-oplossing voor een nieuw probleem’, schrijft hij. ‘Als ik een stern of meeuw was, legde ik mijn ei ergens anders.’ Niet ongeestig. Gelukkig laat Hendriksma vooral zien dat de kust geen onderwerp meer is om luchtig over te doen.