Ruby Swinney schildert virtuoos
Het buitengewone aan de schilderijen van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Ruby Swinney (1992) is niet dat ze beeldschoon zijn, niet dat ze virtuoos zijn geschilderd of in zulke vreemd verschietende, monochrome kleuren zijn opgezet. Het buitengewone is dat ze er zijn, en tegelijkertijd niet zijn. Dat komt omdat al Swinney’s werk gaat over de onmogelijkheid van contact maken, van elkaar echt – op een metafysische, tijdloze manier – zien en ervaren.
Swinney heeft nu voor het eerst een solotentoonstelling buiten Afrika, bij de Amsterdamse galerie Akincie. De onmogelijkheid van contact maken toont ze daar ze in 14 schilderijen, gemaakt in 2020 en 2021. Sommige doen denken aan altaarstukken. Het donkerpaarse Concerning Plants – een bijna sacrale reflectie op mensen die opgaan in een plantenjungle – is zelfs een drie meter breed zesluik. Swinney schildert over lichamen die verdwijnen in iets dat eruit ziet als wereld: een waterval, twee uit elkaar lopende vlonderpaden tussen de mangrovebossen, een kromgebogen oud koppel dat een trap moet beklimmen naar een modernistische paalwoning boven weelderig groen, een blauwe boomgaard, een lila strandgezicht met een in de nevel oplossend Rijksdag-gebouw op de achtergrond.
Swinney brengt de olieverf in talloze lagen aan op glanzend zijde. Dat geeft het effect alsof de schilderijen zijn overgoten met een transparant laagje was. Haar werkwijze, zo zegt ze zelf, is die van een graficus. Die werkt namelijk met negatieve ruimte, met weglaten, niet benoemen – en daardoor juist wel. Swinney schildert, maar haalt vervolgens delen van de voorstelling weg met wattenstaafjes. Het wit van het zijde piept tevoorschijn en zorgt voor tegenlicht – de flits van een camera, zonlicht dat weerkaatst op water. En door dat oogverblindende licht op zorgvuldig geselecteerde delen van het schilderij lossen figuren op, krijgen een surrealistisch voorkomen, maar vooral: ze zijn nooit echt te vatten.
Ga Conijns film over vrijheid zien!
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/05/data70447636-9875a5.jpg|//images.nrc.nl/iIn0T1tZ9EWCQ7It7ji7CX2yGsA=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/05/data70447636-9875a5.jpg)
Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifi (2004) van Joost Conijn. Videostill
Oké, we moeten even haast maken. De tentoonstelling annex videojukebox On Demand 4, samengesteld door Ellis Kat bij galerie Tegenboschvanvreden in Amsterdam, roept namelijk veel gretigheid op. Dat komt allereerst door het thema Between Self and Other, wat betekent dat de zestien videokunstwerken waar je uit kunt kiezen allemaal gaan over de verhoudingen tussen mensen en objecten, of tussen mensen onderling. Menselijke verbanden, relaties, spanningen, met geweldige werken van onder anderen Ana Navas (die in een gouden pak om Brancusi’s Bird in Space heen hobbelt), Basir Mahmood, Sander Breure en Witte van Hulzen en een geluidswerk van Elise ’t Hart dat in de verder lege voorruimte perfect de buzz van een drukke galerieopening oproept. Andere tijden, je wordt er bijna melancholiek van.
Maar er is nog een reden voor haast. Kat haalde namelijk een parel uit de Nederlandse videogeschiedenis naar boven die nog maar zelden wordt vertoond: Joost Conijns Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifi (2004). In deze film, opgenomen op het verlaten haventerrein in Amsterdam-West waar Conijn zelf ook woonde, volgt hij het leven van zeven kinderen, die daar leven als moderne wilden. Hun ouders zijn zo goed als afwezig, het zevental speelt de hele dag buiten, scheurt op brommers, zwaait met bijlen en voorziet in hun eten door broden te jatten uit de restbakken van een nabijgelegen fabriek en eieren te bakken op een wankel Butagas-setje. De beschaving lijkt volkomen langs ze heen gegaan, en de grote vraag is natuurlijk wat je daar als toeschouwer van moet denken. Zijn deze kinderen eigenlijk beter af, gelukkiger, dan de ‘geciviliseerde’ mens? Of zijn het moderne wilden?
Bij verschijning was Siddiequa etc. een controversieel werk – mocht Conijn deze levens wel zo tonen? En stuurde hij, door zijn aanwezigheid, niet hun handelen? Die controverse werd nog groter toen Jeugdzorg een jaar later ingreep – reden waarom Conijn, uit piëteit, de film nog maar zelden toont. Wie het werk nu, ruim vijftien jaar later, terugziet, ziet vooral een videomeesterwerk over vrije wil, lotsbestemming, en de vraag wat vrijheid eigenlijk is. Gaat dat dus zien, heel snel, voor Siddiequa etc. weer weg is.
Kleurrijk en gedateerd New York
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/05/data70478675-5c4bf2.jpg|//images.nrc.nl/-T8dYKwfn3I6DtLWpNJR3kg8m50=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/05/data70478675-5c4bf2.jpg)
Willy Spiller, Lunch on Broadway, NY, 1982. Foto Bildhalle
Het meisje kijkt in de camera, en de jongen naast haar werpt verleidelijke blikken. Beiden dragen een hemdje en aan alles zie je dat het warm is in de verwaarloosde treincoupé die zo lijkt weggereden uit Taxi Driver. Het mag dan de A-Train zijn die naar Brighton Beach New York gaat, de coupé heeft weinig weg van de luxe beelden die Duke Ellington vastlegde in zijn filmpje bij zijn liedje Take the A Train. Ellington was in zijn filmpje ironisch door er een luxe-coupé van te maken, de Zwitserse fotograaf Willy Spiller (1947) is in zijn foto’s die hij op de A Train nam serieus – al draaide ook zijn werk om de muziek.
Spiller woonde tussen 1977 en 1985 in New York en hij was gefascineerd door disco en hiphop. Dat concentreerde zich rondom de legendarische nachtclub Studio 54, waar je werd toegelaten als je veel geld had, of het juiste uiterlijk had – liefst beide. En soms ook niet, zoals in de beruchte anekdote waar de twee voormannen van Chic werden geweigerd (ondanks een uitnodiging van Grace Jones). De weigering werd de inspiratie voor hun grootste hit, de klassieker ‘Le Freak’.
Dit zijn de associaties die de foto’s van Spiller oproepen, en het is hun kracht, maar ook een beetje hun zwakte: ze geven een beeld van New York dat algemeen bekend is geworden, om niet te zeggen clichématig; de onderbuik van New York, in de metro, of op de fel rood belichte vloer van Studio 54. Subtiel zijn de foto’s niet: naast rood uitgelichte dansers, staat een man in blauw pak voor een roze muur, draagt de skater een combinatie van paars en knalblauw. Sprekend en opvallend, maar nadrukkelijk filmisch. Een beetje geheimzinnig zelfs in de Hopperiaanse foto Lunch on Broadway.
Of neem de foto Sunday Morning on Orchard Street (1980). Hier lopen swingende mensen in broeken met wijde pijpen voor een winkel met sportkleding en stalletjes. Hier is het bijna onmogelijk je niet af te vragen of dit de ‘Sunday morning’ is na de ‘Saturday Night Fever’ van de discofilm uit 1979.