Hoofdinspecteur Korrie Louwes.

Foto Merlijn Doomernik

Interview

‘De enorme druk bij jeugdzorg leidt ertoe dat er dingen fout gaan’

Interview Korrie Louwes De jeugdzorg moet eenvoudiger worden georganiseerd en discussies over wie betaalt, moeten ophouden, zegt de Inspectie. „De enorme druk leidt ertoe dat er dingen fout gaan.”

Een „schreeuw om aandacht”, en een „waarschuwing” voor het nieuwe kabinet. Zo noemt Korrie Louwes van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het manifest waarin vijf landelijke organisaties pleiten voor een andere jeugdzorg. Samen met de Kinderombudsman, de Nationale Ombudsman, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving bracht de IGJ vorige week een notitie naar buiten waarin dringende aanbevelingen worden gedaan. Zo moet jeugdzorg niet ophouden zodra iemand 18 jaar wordt en moet het afgelopen zijn met discussies over wie bepaalde zorg betaalt. De komende maanden gaan de partijen praten met ouders, kinderen en jeugdzorgwerkers over de obstakels en oplossingen die zij zien.

Het manifest volgt op een reeks rapporten waarin de inspectie constateerde dat kwetsbare kinderen veel te lang moeten wachten op de juiste hulp. Instellingen die de wettelijke taak hebben te zorgen voor kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel – dat wil zeggen: door een rechter onder toezicht of uit huis geplaatst – slagen daar „niet of met de grootste moeite in” bleek in 2019. De situatie in de jeugd-ggz noemde de inspectie deze maand „onhoudbaar”. Er zijn te weinig crisisplekken, en jongeren met eetstoornissen, een depressie of suïcidaliteit staan nu soms een jaar op de wachtlijst.

In het manifest uiten jullie vooral zorgen over de complexe jeugdzorg. Wat valt daar precies onder?

„Daar is geen harde definitie voor. Complexiteit zit hem er niet alleen in dat het gedrag en de psychische zorg van een jongere complex is, het kan ook betekenen dat de situatie in het gezin ingewikkeld is, bijvoorbeeld omdat de ouders problemen hebben. Wij als Inspectie maken ons vooral zorgen over kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel. Zij hebben al een enorm traject achter de rug en hebben per direct hulp nodig. Dat duurt nu veel te lang.”

Lees ook: Waarom jongeren als Delano zo in de knel komen

In oktober constateerde de Inspectie: er is nú een doorbraak nodig in de jeugdbescherming. Is dat gebeurd?

„Dat zijn we aan het toetsen. Na het uitkomen van ons rapport hebben Sander Dekker [demissionair minister van Rechtsbescherming, VVD] en staatssecretaris Paul Blokhuis [Volksgezondheid, CU] gezegd: dit is een wake up call. Zij zijn om tafel gegaan met wethouders en instellingen om afspraken te maken, bijvoorbeeld over samenwerking met andere gemeenten. We zien dat er in verschillende regio’s wordt nagedacht over de vraag: hoe kunnen we de euro’s die er zijn gerichter besteden? Maar ondertussen zijn er nog te veel kinderen onvoldoende beschermd. Wat je daar bijvoorbeeld ziet, is dat regio’s doorbraaktafels zijn gaan organiseren.”

Doorbraaktafels?

„Dan komen alle betrokken partijen bij elkaar en zeggen ze: we gaan niet weg uit deze kamer voor er een oplossing is voor dit kind. Waar vinden we nú een hulpverlener? Is er misschien plek in een andere regio, tien kilometer verderop? Met complexe jeugdzorg is het net als met de brandweer: je weet nooit hoeveel branden er zullen ontstaan. Elke gemeente loopt het risico dat kinderen dit soort hulp nodig hebben, maar je weet niet precies waar, wanneer en hoeveel. Door die zorg anders te organiseren en gezamenlijk in te kopen, kun je dit beter opvangen.”

In mei 2020 waren er achthonderd kinderen zonder vaste jeugdbeschermer. Heeft de Inspectie zicht op hoe dat nu is?

„Op dit moment onderzoeken we dat. We willen ook weten: waarom werkt het in bepaalde regio’s wel of juist niet? Daar kan ik nu niet verder op ingaan, want het rapport is nog niet af.”

Discussies over financiën mogen geen reden zijn voor het uitblijven van zorg, aldus jullie manifest. Gemeenten kampen met grote financiële tekorten op de jeugdzorg, in totaal 1,7 miljard euro. Hoe moet dat in de praktijk?

„Dat het ook over financiën gaat, is evident. Soms moet er gewoon geld bij. Toen we zagen dat de problematiek in de jeugd-ggz tijdens de coronacrisis was verergerd, hebben we daar aandacht voor gevraagd. Maar het is niet zo dat er geen verbetering mogelijk is als de budgetten blijven zoals ze zijn. Het gaat óók over anders organiseren, beter benutten wat er al is.”

Vorige week bleek dat het kabinet dit jaar 613 miljoen euro extra beschikbaar stelt om de acute problemen in de jeugdzorg op te lossen. Onderhandelingen tussen gemeenten en het Rijk over het structurele tekort liepen eerder zo stroef, dat de gemeenten een ‘commissie van wijzen’ inschakelde voor advies. Staatssecretaris Blokhuis – die de jeugdzorgportefeuille vorig jaar overnam van demissionair minister Hugo de Jonge – erkent dat het stelsel fundamenteel moet veranderen, maar noemt dit een taak voor het volgende kabinet. Eerder schetste hij met minister Dekker een scenario voor „over vijf of tien jaar” waarin een lokaal team de hele periode dat een gezin jeugdzorg nodig heeft, betrokken blijft.

Jeugdzorginstellingen staan onder grote druk, maar leveren ook verslagen aan op basis waarvan kinderrechters zwaarwegende beslissingen nemen. Werkt het systeem zo wel?

„Dat jeugdbescherming enorm onder druk staat, leidt er natuurlijk ook toe dat er dingen fout gaan. In ons rapport hebben we daarom gezegd: er zijn nu teveel partijen betrokken. Het moet eenvoudiger – dat is een opdracht voor de politiek. Daarnaast moeten gemeenten zorgen voor passende maatschappelijke én financiële waardering voor dit ontzettend complexe werk. Jeugdbeschermers moeten beter in staat worden gesteld hun werk te doen. Ze moeten expertise hebben, en tijd en ruimte krijgen om na te gaan wat er echt aan de hand is in een gezin.”

Lees ook: ‘Jeugdzorg dreigt opnieuw te verzanden’

In twee casussen waarover NRC onlangs schreef, ervaren ouders dat er nauwelijks consequenties zijn voor instellingen die nalatig zijn. Moet er niet strenger worden opgetreden?

„Als ze aantoonbaar slecht werk leveren, dan treden we op. Daar hebben we als Inspectie allerlei instrumenten voor. Het verplicht overdragen van cliënten gebeurt bijvoorbeeld met grote regelmaat. Als een gezin te maken krijgt met jeugdzorg, zie je vaak dat er verschillende opvattingen zijn over wat nodig is. Sommige ouders willen geen hulp. Ik wil benadrukken hoe belangrijk wij het vinden dat het contact tussen de jeugdbeschermer en de directe omgeving van een kind altijd warm blijft. Als ouders betrokken blijven, begrijpen ze wat er gebeurt en wat hun rol is.”