Gerdi Verbeet: „We moeten jonge mensen duidelijk blijven maken dat het kwaad een onvermoed gezicht kan hebben.”

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Gerdi Verbeet: ‘We mogen nooit vergeten dat mensen tot massamoord in staat zijn’

Gerdi Verbeet Het afscheid van Gerdi Verbeet als voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei wordt overschaduwd door controverse. Ze had een spreker gevraagd die volgens sommigen antisemitisch uitspraken had gedaan. „Voor mij is de les: naarmate we verder van de oorlog afraken, moeten we nog zorgvuldiger zijn.”

Toen ze zes jaar geleden voorzitter werd van het Nationaal Comité 4 en 5 mei had Gerdi Verbeet (70) zich niet gerealiseerd hoe bijzonder die functie is. Als voorzitter wordt ze op allerlei plaatsen uitgenodigd als spreker. Zo belandde ze bij een groep ondernemers in Drenthe. „Ik vroeg: waar denkt u nou aan tijdens die twee minuten stilte? Vervolgens kwamen er zúlke persoonlijke verhalen aan de orde. Op die manier hadden ze nog nooit met elkaar gesproken. Opeens voelt het dan alsof die mensen in de zaal met draadjes aan elkaar vastzitten.”

Gerdi Verbeet straalt wanneer ze erover praat. Ze heeft haar voorzitterschap met enorm veel genoegen vervuld, vertelt ze, aan tafel in haar lichte huis aan een bosrand op de Veluwe. Omdat het een kroonbenoeming voor een duur van zes jaar is, komt er nu een einde aan haar rol. „En dat geeft weer mogelijkheden voor andere leuke zaken. Lekker lezen.”

Verbeet wilde als voorzitter vooral verbinding tot stand brengen tussen de laatste generatie ooggetuigen en nieuwe groepen in de samenleving. „Kinderen van wie de ouders de oorlog niet hebben meegemaakt, mensen afkomstig uit landen met andere herdenkingstradities. Die herdenking voelt voor hun toch een beetje alsof ze op de verkeerde begrafenis beland zijn. Daarom is het van belang om te zoeken naar onze gemeenschappelijk identiteit. Ik sprak een meisje uit Afrika dat zei: ‘mijn ouders waren hier helemaal niet toen’. Ik zei: ‘zal ik jou ’ns wat vertellen? Ik was er toen ook nog niet’. Keek ze me met grote ogen aan. Ik vervolgde: ‘jij woont in Nederland, bent hier opgegroeid. Dus de geschiedenis van deze grond is ook jouw geschiedenis. Bovendien was het een wereldoorlog. Ook in Azië en Afrika. Vraag maar eens aan je grootouders wat ze daarvan weten’.”

Zo’n nationale herdenking blijft balanceren op een dun koord, zegt Verbeet. „Je wilt nieuwe groepen erbij betrekken, maar niet de groep oorlogsgetroffenen kwijtraken.”

Dat is toch het gevoel bij veel nabestaanden: de wijn wordt steeds meer aangelengd.

„Dat is echt niet zo. Vanaf 1961 herdenken we dezelfde groepen. Er is nooit een categorie bijgekomen.”

Maar horen in Mali gesneuvelde militairen bij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog?

„Er is in 1961 besloten om ook veteranen van andere oorlogen te herdenken. Of dat een verstandige beslissing is geweest, daar kun je over discussiëren. Maar het is ooit zo bedacht. En hun nabestaanden staan er inmiddels ook al zestig jaar. Je kunt het die mensen niet aandoen om daar ineens mee te stoppen.”

Wie herdenken we precies op 4 mei?

„Alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, en van missies en oorlogshandelingen waar Nederland bij betrokken was. Ik vind het heel belangrijk dat de Holocaust nadrukkelijk wordt benoemd. En de burgerslachtoffers.”

En wie herdenken we niét?

„Je herdenkt geen oorlogsmisdadigers, of Duitse soldaten. Het is heel belangrijk dat kinderen de feiten van de oorlog scherp voor ogen krijgen. Je moet niet marchanderen met goed of fout. Niet zeggen: NSB’ers hadden het soms ook heel moeilijk. Nee, dat was fout. Ik besef dat kinderen van NSB’ers het vaak zwaar hebben gehad. Wat is erger dan niet trots kunnen zijn op je ouders? Maar hun ouders herdenken we niet.”

In 2012 zou een scholier nog een gedicht voordragen over zijn oud-oom die SS’er was.

„Vreselijk. Natuurlijk probeer je soms bloemen te plukken langs de rand van het ravijn. Maar daar is deze herdenking niet voor bedoeld.”

Schrijver Robert Vuijsje schreef in NRC dat de Nationale Herdenking steeds verder ontjoodst. Misschien ook omdat er van de twaalf leden van het Comité maar twee Joods zijn. Zit daar iets in?

„Ik heb dat stuk van Robert Vuijsje gelezen. Het tegendeel is waar. De aandacht voor de Holocaust is juist steeds explicieter geworden. Onder mijn voorzitterschap hebben we de getuigenissen in de Nieuwe Kerk en de filmpjes op de Dam ontwikkeld. Ook om de nabestaanden daarmee een gezicht te geven. Bij iedere krans wordt op beeld het verhaal verteld: ‘ik leg bloemen namens mijn opa die...’”

Vorig jaar vertelde een zoon in zo’n filmpje dat hij bloemen legde namens zijn vader die in het KNIL had gediend. Ik herkende die vader uit mijn televisieserie Onze Jongens op Java. Daarin vertelde hij dat hij een executiepeloton had geleid, en mensen doodschoot die door de krijgsraad ter dood waren veroordeeld.

„Daar overval je me mee. Die relatie heb ik nooit gelegd. Wij vragen aan de Stichting 15 augustus namen van mogelijke kransleggers voor deze krans. Zij stellen voor wie de krans legt.”

Lees ook deze tv-recensie van Onze Jongens op Java: Het blijft elf seconden stil na het woord ‘oorlogsmisdaden’

Moet je dat niet heel goed checken als comité?

„Dat is ingewikkeld. We herdenken ook de mensen die zijn gesneuveld tijdens de dekolonisatieoorlog. Daar zullen best mensen bij geweest zijn die in opdracht vreselijke dingen hebben gedaan. Datzelfde geldt voor sommige verzetsstrijders.”

Aan wie ze zelf denkt tijdens die twee minuten stilte? De afgelopen jaren was dat anders dan anders, zegt Verbeet. „Ik was amper met herdenken bezig, dacht vooral: als dat maar goed gaat… We hebben die Damschreeuwer gehad. Je hoopt elke keer vurig dat er niet wéér zoiets gebeurt.” Voordien dacht ze om acht uur aan de vervolging en de moord op de Joden, aan mensen die hun leven hebben geofferd, maar ook altijd even aan haar ouders. Die oorlog heeft ook op hun leven grote invloed gehad.

Ze groeide op in een onderwijzersgezin, samen met haar oudere broer. Haar ouders lieten hun kinderen enorm vrij. Niet zozeer omdat ze dat zo besloten hadden. „Ze waren zo kort na de oorlog nog zo met zichzelf bezig dat ze niet veel mentale tijd voor ons hadden.”

Haar vader ging eind 1945 naar Indonesië, om deel te nemen aan de eerste politionele actie. Als foerier was hij verantwoordelijk voor de uitrusting van de militairen. „Hij zei altijd met nadruk: ‘ik heb een non combatante functie gehad’.” Na ruim twee jaar keerde hij terug naar Amsterdam. Maar wel als een beschadigde man.

Dat merkten ze in het gezin maar al te goed. „Hij had soms enorme driftbuien. Volkomen ongeremd. Je zag dat-ie ons dan eigenlijk wilde slaan. Mijn moeder stond dat natuurlijk niet toe. Hij had veel tijd en ruimte voor zichzelf nodig. Maar mijn broer en ik maakten natuurlijk lawaai. Wij wilden naar het radioprogramma Tijd voor teenagers luisteren. Dan werd-ie razend.”

In die tijd had ze niet in de gaten wat daar achter zat. „Ik dacht alleen dat hij een driftkikker was. Pas toen ik in de Kamer woordvoerder Oorlogsgetroffenen werd, drong tot mij door dat er een relatie moest zijn geweest met wat hij in Indië had meegemaakt.” Het spijt haar nog altijd dat ze daar nooit met hem over gesproken heeft. Als haar broer en zij er al iets over vroegen, was het altijd in verwijtende zin. „Want wij wisten uiteraard precies wat hij wel en niet had moeten doen.”

De herinnering ontroert haar. „Nu vind ik dat zo erg… echt ontzettend verdrietig. Natuurlijk had ik moeten vragen: ‘wat heb je precies gezien, papa? En droom je er nog weleens van?’ Maar nee, ik was vooringenomen. Het pijnlijke is dat ik daardoor een heel belangrijk hoofdstuk uit zijn leven niet ken. Dat lag niet aan hem, maar vooral aan ons. Wij waren streng en onbarmhartig voor hem. Die man heeft dat allemaal in zijn eentje moeten verstouwen.”

Achteraf is het makkelijk oordelen, beseft ze nu. „Nederland heeft die jonge mannen daarheen gestuurd. Tegen de tijd dat ze terugkwamen was de publieke opinie veranderd. En toen konden ze eigenlijk niks terugzeggen.”

Ik was onbarmhartig voor mijn vader, die in Indië had gediend

Daarom wilde ze als Kamervoorzitter per se naar Uruzgan. Ze wilde de namen van de gesneuvelden niet alleen in de Kamer voorlezen, ze wilde die militairen ook persoonlijk haar respect betuigen. „Soms vraag je als politiek een inzet die het leven van veel jonge mensen ingrijpend verandert. Ik herinner me de politieke debatten over Srebrenica. Daar heb ik achteraf nog heel vaak aan gedacht: hebben we met die uitzending toen wel het goede gedaan?”

Piekerde u daar dan nog lang over?

„Oh zeker. Ik hou me eraan vast dat er bijvoorbeeld in Afghanistan dingen ten goede zijn veranderd. Maar het blijft een onomstotelijk feit dat je met zo’n missie levens van jonge mensen in gevaar brengt.”

Ze mist het Kamervoorzitterschap, dat ze van 2006 tot halverwege 2012 bekleedde, eigenlijk nooit. Ook omdat het een bewust besluit was om ermee te stoppen. Ze kan zich dat moment nog exact herinneren. Het was in het voorjaar van 2012. SP-Kamerlid Sadet Karabulut betrad het spreekgestoelte. „En ze gáf de minister toch van jetje. Dat is haar taak natuurlijk. Ze was een prima Kamerlid. Maar het ging op een toonhoogte… Om kwart over tien ’s morgens. Ik hoor mezelf nog zeggen: ‘mevrouw, het is pas kwart over tien. En we moeten de hele dag nog.’ Ik vond het zo heftig. Die hoge toon, die opwinding, ik kon het opeens niet goed meer hebben.”

„Ik ben niet van de controverse, ik zoek juist altijd naar gemeenschappelijke grond. Al die emotie tijdens zo’n debat ging volledig door mij heen, Ik zat daar als een soort ventiel. Op dat moment besefte ik: als ik dit zo voel, moet ik er een punt achter zetten. Zij doet gewoon haar werk, dit is dus duidelijk mijn probleem.” Ze besloot op datzelfde moment ook dat ze niet meer op de lijst wilde. „Ik wist toen nog niet dat het kabinet kort daarna zou vallen.”

Haar afscheid als voorzitter van het Nationaal Comité wordt overschaduwd door de controverse die ontstond rondom schrijver Abdelkader Benali. Hij zou op 4 mei spreken in de Nieuwe Kerk. Totdat er uitspraken uit 2006 van hem opdoken die in sommige ogen antisemitisch waren.

Toch beschouwt ze de kwestie niet als een dieptepunt, zegt Verbeet. „Het heeft me ook inzicht bezorgd. Ik besef nog meer hoe belangrijk zorgvuldigheid is. En ook hoe moeilijk het is om je echt goed te verplaatsen in de trauma’s van de nabestaanden van de Holocaust. Dat maakt zijn uitspraak over ‘zoveel Joden in Amsterdam-Zuid’ zo pijnlijk. Ik ben ervan overtuigd dat Abdelkader dat leed ook verschrikkelijk vindt. Hij is geen antisemiet. We hebben ’m juist gevraagd om wat hij allemaal goed doet, de dialoog tussen Joden en moslims die hij zoekt.”

Lees ook dit interview met Abdelkader Benali: ‘Ik ben mijn leven niet zeker in dit land'

U vroeg hem vast ook omdat hij Marokkaan is.

„Niet omdat hij Marokkaan is. Hij is deel van een nieuwe groep waarvan de grootouders de oorlog in Nederland niet hebben meegemaakt. Die nieuwe groepen zijn van groot belang. Edgar Davids zei een keer tegen mij: ‘als u in de toekomst met een klein clubje op de Dam wilt staan, moet u niets veranderen. Maar als u wilt dat wij er ook bij zijn, zorg dan alstublieft dat u inclusief denkt.’”

Hadden jullie die gewraakte uitspraken van Benali niet moeten kennen voordat jullie ’m vroegen?

„Dat was natuurlijk veel beter geweest. Maar we hebben bij Ahmed Aboutaleb voor hij sprak op de Dam ook geen screening gedaan. Als je zoiets doet, moet je het altijd bij iedereen doen.”

Het was kennelijk zo te vinden op internet.

„Wij hebben het niet gezien.”

Verwijt u Benali iets?

„Ik had graag gehad dat hij het mij vooraf verteld had. Hij zei zelf later dat het ironie was, in combinatie met drank.”

Is dat een goed verweer?

„Dat lijkt mij niet.”

Verwijt u uzelf iets?

„Uiteraard. Ik had het moeten weten. Maar ik heb Abdelkader aan het werk gezien, heb verhalen van hem gelezen. Er was geen enkele reden om aan hem te twijfelen. Hij was in mijn ogen de vleesgeworden verbinder. En dat doet hij fantastisch. Het is heel naar dat het mensen zo in beroering heeft gebracht. Voor mij is de les: naarmate we verder van de oorlog afraken, moeten we nog preciezer zijn.”

Benali bracht de voordracht die hij had willen houden onlangs als boekje uit. Verbeet vond het een mooi verhaal, benadrukt ze. Al had ze ook haar bedenkingen. „Hij heeft het erover dat zijn eigen familie voor Franco is gaan vechten, dus aan de verkeerde kant. Ik betwijfel of je het daar in de Nieuwe Kerk wel over moet hebben. Die bijeenkomst is bedoeld om mensen voor te bereiden op dat serene moment op de Dam. Daar moet je ze bij steunen, en niet bij storen.”

Haar beide zoons heeft ze van jongs af aan veel verteld over de oorlog. En haar kleinkinderen zijn nog meer geïnteresseerd in de geschiedenis dan hun vaders. Vorig jaar ging ze met de twee oudsten naar Westerbork, om namen te lezen tijdens de herdenking. „Vooral de leeftijden van sommige gedeporteerden maakten diepe indruk op hen. Veel slachtoffers waren jonger dan zijzelf.”

Hoelang moeten we de Tweede Wereldoorlog blijven herdenken?

„Een natie heeft altijd behoefte aan zelfreflectie. We moeten ons terdege bewust blijven van de geschiedenis. Zolang je maar de relatie blijft leggen met het heden. Ik vind ook beslist dat 5 mei een nationale vrije dag zou moeten zijn. Een dag van nationaal zelfonderzoek.

„En we moeten jonge mensen duidelijk blijven maken dat het kwaad een onvermoed gezicht kan hebben. Dat het academici waren die zich hebben ingespannen om aan de tekentafel een massamoord uit te denken. Die hebben berekend hoe je het meest efficiënt met dat gas kon omgaan, en hoe je die ovens optimaal kon laten branden. Al die gruwelen zijn bedacht door ogenschijnlijk keurige mensen met uitstekende opleidingen.”

Ze is één keer in Auschwitz geweest. Toen moest ze verschrikkelijk huilen. „Tegelijk schaamde ik me. Omdat dit gebéurd is, dat niemand dit heeft tegengehouden. Die huizen eromheen stonden er toen ook al. Het is dus gewoon gezién. En ze wisten het in Londen ook. Dáár gaat het ook over bij die herdenking: we mogen nooit vergeten waartoe mensen in staat zijn.”