Historici Edwin Klijn en Robin te Slaa.

Fotografie: Lars van den Brink

Interview

‘De NSB was veel radicaler dan we dachten’

NSB Edwin Klijn en Robin te Slaa publiceerden het tweede, vuistdikke deel van hun driedelige geschiedenis van de NSB. Daarin plaatsen ze de partij in een internationale context, wat veel nieuwe inzichten verschaft. „Polderen, wat Mussert deed, paste heel goed bij het Nederlands volkskarakter.”

Het is een indrukwekkend project. Of eigenlijk: een tikje intimiderend. In 2009 publiceerden Edwin Klijn en Robin te Slaa een boek over de geschiedenis van de NSB van 1931-1935. Het leverde hun een nominatie op voor de Libris Geschiedenis Prijs. Nu is het tweede deel verschenen, Twee werelden botsen, over de beweging in de periode 1936-1940. Samen beslaan de boeken meer dan tweeduizend dikbedrukte pagina’s. En dan moeten ze nog beginnen aan deel drie, over de Tweede Wereldoorlog.

Je moet misschien een beetje gek zijn om zoiets te doen. Maar Edwin Klijn en Robin te Slaa zijn vooral héél enthousiast. Ze kenden elkaar al van de lerarenopleiding, van hun studie aan de VU, en ze hadden beiden belangstelling voor de NSB. „Het viel ons op dat er heel weinig over geschreven was”, zegt Edwin Klijn in een videogesprek.

Is het werkelijk? Heeft Loe de Jong niet al over de NSB geschreven?

Klijn: „Niet meer dan honderd pagina’s, als je het hebt over de vooroorlogse NSB. Er is een monografie over de beweging uit de jaren tachtig, er is hier en daar wel wat. Maar als je het vergelijkt met Duitsland… Daar heb je boekenkasten vol biografieën over Hitler. Nou, we hebben twee biografieën over Mussert. Het is best schaars.”

Het werk van Klijn en Te Slaa doet een beetje denken aan de veelgeprezen Hitler-biografieën van de Britse historicus Ian Kershaw. Dat wil zeggen: geen grote theorieën, geen gepsychologiseer. Maar wel: beschrijvingen, beschrijvingen en nog eens beschrijvingen. Geschiedenis is een zaak van veel kleine stapjes. Wie zei wat wanneer, en wat de gebeurde er daarna. En daarna. Om op zo’n manier te kunnen schrijven is veel onderzoek nodig. En dat deden Klijn en Te Slaa.

Wat hun werk ook interessant maakt, is dat ze de beweging beschrijven binnen een internationale context. NSB-leider Mussert weigert lange tijd te kiezen tussen het Italiaanse fascisme van Benito Mussolini en het Duitse nationaal-socialisme van Adolf Hitler. Mussolini heeft aanvankelijk niet veel op met het antisemitisme – anders dan Hitler. Il Duce droomt van een corporatieve staat, der Führer van een zuiver ras. In de tweede helft van de jaren dertig schuift de beweging steeds meer op richting de nazi’s.

Wat was jullie plan toen jullie begonnen?

Te Slaa: „We wilden een handzaam boek schrijven. Een boek waaruit zou blijken dat de NSB veel meer in de Nederlandse samenleving geïntegreerd was dan tot dusver werd aangenomen. Maar toen we het archief in doken, kwamen we erachter dat de beweging juist veel radicaler was dan altijd was gedacht, ook in de beginperiode.”

Wat wás het beeld van de NSB?

Klijn: „Ik chargeer misschien een beetje, maar het beeld was toch: de NSB, dat was een bedrijfsongeval. De mensen die zich aansloten waren maatschappelijk kanslozen en proteststemmers, daar zat weinig motivatie achter.”

„Het beeld was ook: die NSB doet maar wat, het is een mislukte kloon. Dat is ook wel te begrijpen, als je de partijdagen van de NSDAP in Neurenberg vergelijkt met die van de NSB in Lunteren. Neurenberg had een bijna religieus karakter. In Lunteren zag je ze boterhammen smeren. Maar de NSB was echt een revolutionaire partij. Ze wilden de democratie niet corrigeren, maar afschaffen.”

Radicaal was de NSB ook als het ging om de bereidheid geweld te gebruiken, zo laten Klijn en Te Slaa zien. Ze schrijven bijvoorbeeld dat Mussert kort voor de Duitse inval in kleine kring zegt: voor iedere NSB’er die straks wordt vermoord gaan we tien tegenstanders ombrengen. Represaillemoorden dus. Klijn: „Van Geelkerken, de tweede man van de beweging, zegt: ik heb mijn lijstje klaar.”

Wat was jullie beeld van Mussert, toen jullie begonnen?

Te Slaa: „ Een burgerman. Niet bijster geïnteresseerd in ideologie. Iemand die werd voortgestuwd door zijn aanhang. Op basis van ons onderzoek zijn we tot een andere conclusie gekomen. Mussert is niet de collaboratie in getuimeld, zoals wel eens is geschreven. In de jaren dertig anticipeert hij actief op mogelijkheden die geboden worden. Als de Duitse propagandaminister Joseph Goebbels in 1938 na de Kristallnacht zegt dat er een internationale oplossing moet worden gevonden voor de Joden, komt Mussert uit eigen beweging met het Guyana-plan.”

Mussert stelt voor de Joden uit Europa te deporteren naar Frans- en Brits-Guyana en Suriname. Nederland zou daarvoor gecompenseerd moeten worden met koloniën in Afrika.

En, gaat Te Slaa verder, al in 1939 biedt Mussert in het geheim zijn diensten aan bij de nazi’s. Als jullie Nederland binnenvallen, zegt hij tegen hen, dan wil ik geïnstalleerd worden als leider van een Groot-Nederland, een Nederland dat ook België omvat, en gezuiverd is van Joden en Walen. Hij heeft ambities die zelfs de Duitsers te ver gaan. Te Slaa citeert Goebbels die in zijn dagboek over Mussert schrijft: ‘Een Hollandse nazi. Laf en aanmatigend. Wij moeten voor hem de kastanjes uit het vuur halen en dan weer opdonderen.’

Mussert was toch geen sterke leider?

Te Slaa: „Niet als je hem vergelijkt met Hitler. Mussert benoemt Meinoud Rost van Tonningen tot hoofdredacteur van het Nationale Dagblad, de NSB-krant. Dat is verre van een succes. Mussert vraagt Rost drie keer om op te stappen. Maar dat doet hij gewoon niet.

„Er is ook een anekdote over Maarten Meuldijk, de tekenaar van Volk en Vaderland. Die rookte op het hoofdkwartier en dat mocht niet. Mussert sprak hem daar herhaaldelijk op aan. Maar Meuldijk ging gewoon door. Je kunt je niet voorstellen dat iemand in de omgeving van Hitler zou zeggen: dat maak ik zelf wel uit.”

Klijn: „Maar je kunt ook zeggen: het polderen dat Mussert deed, dat paste heel goed bij het Nederlandse volkskarakter. Begin jaren dertig zijn er tal van fascistische partijtjes in Nederland. Alles valt uit elkaar. De NSB is de enige die toch behoorlijk groot wordt. Dat komt ook doordat Mussert een zekere diversiteit toestaat.”

Hoe zit het nu met het antisemitisme van Mussert. Aanvankelijk moet hij daar toch weinig van hebben? Is dat omdat er gek genoeg ook Joden lid zijn van de NSB?

Te Slaa: „Er waren Joden lid van de NSB. Maar dat ging om een heel kleine groep.”

Klijn: „Ik denk dat het Mussert vooral ging om het imago van de partij. In de eerste helft van de jaren dertig heeft hij het idee dat de NSB de grote sprong kan maken naar het Nederlandse volk. En hij ziet wel dat het fanatieke antisemitisme van Hitler in Nederland niet zo goed valt. Ik heb Mussert wel eens een bedrijfsleider genoemd. Hij kijkt gewoon: wat is er goed voor mijn bedrijf. En dan denkt hij: dit is niet handig om te doen.

„Begin 1936 wordt hij door zijn omgeving steeds meer onder druk gezet om toch wat te zeggen over de Joden. Dan houdt hij een redevoering waarin hij vijf categorieën onderscheidt. Het is een academische verhandeling. Je hebt Joden die tegen de NSB zijn, zegt hij. Maar ook ‘nationaal voelende Joden’, die mogen blijven. Zowel Joodse leden als antisemieten zijn even tevreden. En Mussert denkt: zo, dit is het, nu gaan we er niks meer over zeggen. Maar dat werkt natuurlijk niet.”

Bij de verkiezingen van 1937 voor de Tweede Kamer blijft een doorbraak voor de NSB uit. De partij verliest fors, vergeleken met de verkiezingen voor de Provinciale Staten, twee jaar eerder. Een machtsovername langs democratische weg lijkt er niet meer in te zitten. Mussert zoekt steeds meer aansluiting bij de nazi’s en uit zich met de dag antisemitischer.

Was dat een praktische keuze? Of was het een diep doorvoeld antisemitisme?

Te Slaa: „Mussert was een rationeel denkende ingenieur. De mystieke ideeën van de nazi’s over het ‘Noordras’ sluiten niet echt aan bij zijn belevingswereld. Maar een aantal van hun opvattingen maakt hij zich wel eigen. De laatste twee jaar voor de oorlog is hij een uitgesproken antisemiet.”

Klijn: „Ik denk dat hij zichzelf een beetje indoctrineert. Op een gegeven moment denkt hij echt: dit is de weg om te gaan.”

Zonder Duitsers was de NSB eind jaren dertig uitgespeeld. Hoe radicaler hun koers, hoe kleiner hun aanhang. Wat dat betreft heeft jullie boek iets geruststellends.

Te Slaa: „Nou, als je kijkt naar de rol van de NSB in de oorlog, de collaboratie, dan kun je ook zeggen: de geestelijke fundamenten daarvoor zijn in de jaren dertig gelegd. Dat vind ik niet zo geruststellend.”

Stel dat je met Mussert de kroeg in zou kunnen gaan, wat zou je hem dan vragen?

Te Slaa: „Ha, de Dietsche Taveerne!”

Laten we zeggen: op neutraal terrein.

Te Slaa: „Lastig, het was een gesloten man.”

Klijn: „Je zou hem eerst een beetje dronken moeten voeren. Maar dan zou ik hem vragen: waarom bent u hier überhaupt aan begonnen? Daar moet iets van idealisme in zitten.”

Te Slaa: „Ik zou graag van hem willen weten of hij ooit heeft getwijfeld. Is er een moment geweest, bijvoorbeeld in de Tweede Wereldoorlog, dat hij dacht: hoe ver moet ik hierin nog meegaan?”

Welke vragen hopen jullie nog te beantwoorden in deel drie?

Klijn: „Ik ben nieuwsgierig wat NSB’ers precies wisten van wat er in de vernietigingskampen gebeurde. Ik hoop dat we daar dingen over vinden.”

Te Slaa: „Wat ik ook interessant vind: na Dolle Dinsdag, in september 1944, blijven mensen de beweging toch trouw. Waarom? Die mensen weten dat de rest van de bevolking hen ziet als landverraders. Geloven ze nog steeds in hun idealen?”

En als deel drie klaar is, maken jullie dan alsnog dat handzame boekje voor een breed publiek?

Te Slaa: „Ja, dat zijn we wel van plan.”

Klijn: „Tweehonderd, driehonderd pagina’s. Zonder noten.”