Iedereen weet wel dat het spreken van dialect afneemt. Maar het tempo waarin dat gebeurt verschilt per streek. Dat is mooi te zien in een grafiek die Arjen Versloot, hoogleraar Germaanse taalkunde, samenstelde aan de hand van allerlei gegevens uit enquêtes die in het verleden gedaan zijn in Nederland en België (Taal en tongval, 2021, nr. 1). Zo’n duidelijke grafiek was er nog niet.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/data70055573-0aaf86.png|https://images.nrc.nl/3y2KvkPx_SO1AbkIK2RYS7fkSec=/1920x/filters:no_upscale():format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/data70055573-0aaf86.png|https://images.nrc.nl/gUiwniJtZsIeNhuujUbqvktfvxI=/5760x/filters:no_upscale():format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/data70055573-0aaf86.png)
De grafiek laat per geboortejaar zien hoeveel mensen er nog een dialect beheersen. Versloot spreekt overigens liever van „streektalen”, omdat hij ook naar het Fries heeft gekeken. Het Fries wordt al sinds de Middeleeuwen gezien als een taal op zich. En tegenwoordig wordt van het Limburgs en het Nedersaksisch (Gronings, Drents, Twents) ook vaak gezegd dat dat aparte talen zijn en dus geen dialecten van het ‘Nederlands’.
Wat valt in de grafiek het meest op? Versloot: „Dat Vlaanderen een andere dynamiek heeft dan Nederland. En binnen Nederland hebben het Fries en het Limburgs een andere dynamiek dan de rest van de streektalen.”
Plattelandstaal
De afname van het Fries en het Limburgs verloopt opvallend langzaam. Dat die twee ongeveer even stabiel zijn, is opmerkelijk, want het Fries geniet al langere tijd een zekere bescherming. Er is taalbeleid voor gemaakt, er wordt het een en ander mee gedaan in het onderwijs. Voor het Limburgs gebeurt dat allemaal niet.
Versloot: „In de twintigste eeuw was het grote verschil tussen het Fries en het Limburgs dat het Limburgs in alle lagen van de bevolking gesproken werd, en zowel in de stad als op het platteland, terwijl het Fries ondanks zijn grotere prestige toch vooral een plattelandstaal was. Al heeft het zich daarna wel geëmancipeerd tot een algemeen geaccepteerde taal.”
Het Fries en het Limburgs zijn binnen Nederland de twee taalvarianten die het meest afwijken van het Standaardnederlands. Speelt dat ook een rol? „Blijkbaar doet dat iets met het imago, draagt het bij aan een zeker taalbewustzijn. Voor Limburg geldt ook nog dat het pas sinds 1866 volledig bij Nederland hoort, dus de mentale afstand van Limburg tot de rest van Nederland was in de vorige eeuw nog heel groot.”
Kleinkinderen
Kijken we naar de rest van Nederland, dan zien we dat de dialecten daar (Hollands, Brabants, Zeeuws, Nedersaksisch) steeds marginaler worden. Zelfs het Nedersaksisch neemt nu heel snel af. „In een dorp in Twente zit het dialectgebruik bij mensen van 60 jaar misschien nog wel op 50, 60 procent. Maar als je dan vraagt: wat spreken uw kleinkinderen? dan is het antwoord meestal zoiets als: ja, mijn kleinzoon is getrouwd met een meisje uit de Randstad, dus die spreken nou thuis Nederlands.”
In België werd vijftig jaar geleden meer dialect gesproken dan in Nederland. Dat is inmiddels enorm afgenomen. Het duidelijkst is dat te zien bij het West-Vlaams, dat in het meest westelijke stukje van België gesproken wordt. Een halve eeuw geleden was dat niet alleen het meest afwijkende, maar ook het meest vitale dialect van Vlaanderen. „Dat is nu als laatste aan het instorten”, zegt Versloot, „en dan heel dramatisch.”
Ook valt op dat het Limburgs in België zich heel anders gedraagt dan in Nederland. „Ja, het Belgisch Limburgs gaat gewoon mee in de steile val die je daar overal ziet.” De landsgrenzen spelen dus een grote rol. „Het Limburgs is in België niet de vreemde eend in de bijt die het Limburgs in Nederland is. Het heeft een gedeelde geschiedenis met het Belgisch Brabants en het Vlaams: de confrontatie met het Frans, de Vlaamse beweging. En nu de opkomst van ‘tussentaal’.”
Zonder ondertitels
Tussentaal is een informele Nederlandse spreektaal die in Vlaanderen gebruikt wordt. „Dat is wat je hoort op de Vlaamse tv, in soaps en in quizprogramma’s. Dat wijkt af van ons Standaarnederlands. Ze zeggen gij en u in plaats van jij en jou, ze zeggen da en nie in plaats van dat en niet. En allerlei andere Belgicismen. En een zekere tongval. Klinkers worden nogal eens anders uitgesproken. Waardoor het voor Nederlanders nog wel eens een klus kan zijn om dat zonder ondertitels goed te verstaan. Ik heb aan twee collega’s in Vlaanderen gevraagd hoe dat precies zit. Toen kreeg ik twee opvattingen. De een zei: dat is nog heel erg in beweging. De ander zei: daar is een nieuwe informele standaardtaal aan het ontstaan, die in België steeds meer als zodanig geaccepteerd wordt. Al zijn de tongvalverschillen nog niet helemaal weg. Want die collega’s zeiden ook: ook al spreekt iemand tussentaal, ik kan nog wel horen waar zo iemand vandaan komt.”
De situatie in Nederland is anders. Versloot zegt dat hij bij zijn studenten meestal niet meer kan horen waar ze vandaan komen. Als je de dalende lijnen in de grafiek doortrekt naar 2050, zie je het volgende. Er blijven nog maar vier smaken over. Het Standaardnederlands. De Belgische tussentaal. En het Fries en het Limburgs. Tenminste, als die twee zich de komende decennia overeind weten te houden. En misschien zijn er dan ook nog een paar kleine, marginale dialecteilandjes: Urk, Volendam, Ameland, en een enkel gehucht in Brabant of Zeeland.