Tom Jones

Foto Dean Chalkley

Interview

Tom Jones gaat nog hard op zijn 80e: ‘Ik probeer mijn leven te vangen in songs’

Tom Jones Op zijn tachtigste heeft zanger Tom Jones een nieuw album: ‘Surrounded By Time’, een verrassende reflectie op verschillende periodes in zijn leven. Het geheim van een goede stem? „Hydrateren, mevrouw. Je moet niet slapen in droge lucht.”

Verbazingwekkend hoe gemakkelijk het hem afgaat. De stembeheersing, hoe onveranderd het volume. Zittend in de rode jurystoel van de populaire tv-show The Voice UK blaast de 80-jarige Britse zanger Tom Jones zijn medecoaches, de artiesten Will.i.am, Anne-Marie en Olly Murs, en het thuispubliek, omver met zijn stem. Ogenschijnlijk spontaan, al weet de pianist in welke toonsoort hij in moeten zetten, zingt Jones zijn oude song ‘With These Hands’. En ook ‘Cry to Me’ van Solomon Burke. De filmpjes van begin dit jaar zijn op YouTube een paar miljoen keer bekeken.

„Ik mag dan tachtig zijn, maar mijn stem is dat zeker niet!” De bulderende lach van Tom Jones komt via het beeldscherm vanuit zijn appartement in Londen. Achter hem een fraai uitzicht over de Theems. Zijn staande Engelse klok slaat vier keer. Ja hoor, knikt Jones, de haast inhumane noot in zijn pophit ‘If I Only Knew’ (1994) zou hij zó nog kunnen produceren. Je ziet hem denken, zal ik? Gegrinnik in zijn stoel. Een van zijn favoriete anekdotes is hoe producer Trevor Horn de door Tom Jones in de studio ingezongen openingsyell ‘yeeeaaahhhh’ elektronisch oprekte, waardoor de zanger „die lange bloody note” avond aan avond ook op het podium moest laten horen.

De popveteraan oogt ontspannen en fit. Met zijn witgrijze haar en ringbaardje heeft hij een gedistingeerde look. Om elke pink heeft hij een zegelring. Goed te zien omdat Jones met veel handgebaren praat. De lockdown houdt hem thuis – op zijn werk als kijkcijfer-knallend jurylid in The Voice na. Maar tot zijn opluchting heeft hij zijn beide vaccinaties binnen.

Ondersteboven hangen

Omdat de sportschool gesloten is heeft hij een fietstrainer laten neerzetten. Enthousiast is hij echter over zijn inversietafel, waarop je ondersteboven hangt. Hij ziet mijn vragende blik. „Ja echt waar, je gespt je enkels vast, leunt naar achteren en flipt zo ondersteboven. Zo blijf je een paar minuten hangen. Het bloed stroomt naar je hoofd en je voelt je ruggengraat wat uitrekken, zo van: krrgg krgg… Ik kan het iedereen aanraden.”

Het steekt hem dat hij niet kan zingen voor publiek. Nog altijd is Tom Jones een rasentertainer met een gulle stem en gelikte showbewegingen. De knip in de vingers en dan naar de zaal wijzen. Het hoofd schuin met zo’n scheef lachje dat de kwajongensachtige uitstraling van de oude ladykiller onderstreept.

Zijn repertoire? Ontzaglijk breed voor wie er weer eens induikt, al sinds zijn debuutalbum in 1965 met daarop American Songbook-klassieker ‘Autumn Leaves’ en ‘Memphis, Tennessee’ van Chuck Berry. Om in Wales de mijnwerkers – zijn vader was er ook een – en hun vrouwen te entertainen in de clubs had hij veel soorten liedjes nodig, leerde Jones vroeg. Vrouwen pinkten een traan weg bij zijn gedragen ‘My Mother’s Eyes’. Mannen veerden op bij het energieke ‘Great Balls of Fire’.

Dit laatste decennium valt Jones graag terug op rootsmuziek – bluesklassiekers in de lijn van John Lee Hooker of diepgevoelde, vergeten soul. Van zijn imago van bronstig vrouwenidool zal hij wel nooit afkomen. De pompende pophits mogen intussen allemaal een ‘jazz-behandeling’ gekregen hebben – ‘Sex Bomb’ is nu een gesuikerde heupwieger in flauw swingarrangement – het gegil in de zaal erbij is gebleven. En dan is er de categorie gezwollen ballades waarin hij zijn robuuste stem zo lekker kan laten galmen.

„Voor wie zing ik als ik geen publiek heb?”, stelt hij retorisch. „Mijn leven is op het podium, zie je. Het geeft me een fantastisch gevoel om voor een zaal te staan. Het is een rush” (hij fluit zacht en beweegt zijn handen in een zwiep omhoog) „die je optilt. Al mijn wegen leiden naar optredens: mijn albums, de televisieshows, de interviews. Wat kan mij nog stoppen, dacht ik. Een pandemie dus. Ik realiseer me dat deze Covid-stilstand straks slechts een glitch zal zijn in ons bestaan, maar ik mis de opwinding.”

Tachtig jaar

Thomas Jones Woodward zou zijn tachtigste verjaardag groots hebben gevierd met een Europese tournee. Een aantal Britse shows hoopt hij in juli weer op te pakken. Zijn concert in de Ziggo Dome in Amsterdam is verplaatst naar september. Tijd, zegt hij gewichtig, is op zijn tachtigste belangrijker dan ooit. Wat ligt er achter hem? Hoe lang heeft hij nog? Hij besloot er een album aan te wijden, Surrounded By Time is een wijdlopige, maar verrassende reflectie op verschillende periodes in zijn leven.

Ook voor zijn vorige album, vijf jaar terug, Long Lost Suitcase, opende hij de oude hutkoffer op zolder. „Ik probeer mijn leven te vangen in songs”, verduidelijkt hij. In liedjes scheert hij over verschillende periodes, vanaf Pontypridd in Zuid-Wales waar hij opgegroeide in een mijnwerkersgezin, de liedjes uit zijn jeugd die hij zich de rest van zijn leven herinnert, zijn begindagen als zanger met ‘It’s Not Unusual’ en hoe ze hem zeiden dat hij met zijn krulhaar nooit een machozanger als Elvis zou worden.

Haarfijn herinnert hij zich details. Momenten met Elvis, Sinatra, Stevie Wonder. Hoe Bob Dylan zijn versie van ‘What Good Am I’ leek te waarderen in de Amerikaanse tv-show Music Cares. Jones kreeg er de moed door om voor deze plaat opnieuw een Dylan-song op te nemen, ‘One More Cup of Coffee’. Of hij weet of het de songwriter wederom bevalt? „Vragen zal ik dat nooit. Sinds ik in de film The Rose zag hoe hard Bette Middler een afwijzing kreeg van die countryzanger die haar toebeet niet te wagen nog eens een song van hem op te nemen ben ik daar bang voor. Het zou je maar gebeuren! Ze moeten daarom zelf maar vertellen of ze het mooi vinden.”

Sir Jones

Een highlight is hoe hij in 2006 tot ridder is geslagen door de koningin en zijn titel Sir kreeg. „Het hoogst denkbare sinds ik van muziek mijn professie kon maken. Ik keek als kind verlangend naar de medailles van mijn opa die in de Eerste Wereldoorlog vocht. Entertainers werden in die tijd beslist niet geëerd. Dat ik nu medailles heb, geeft een goed gevoel, maar mensen hoeven me niet Sir Tom te noemen.”

Maar de plaat opent met tragiek, het liedje ‘I Won’t Crumble With You If You Fall’. Zijn vrouw Linda Woodward – zijn childhood sweetheart met wie hij trouwde op zijn zestiende – overleed vijf jaar geleden aan de gevolgen van longkanker. Zijn gezicht betrekt als hij erover vertelt. „In het ziekenhuis zei ze: ‘Val niet met mij om. Ik moet gaan, maar jij moet door. Don’t crumble. Denk aan hoe ik lach als jij op het podium staat.’ Dat hielp mij. Ze heeft me altijd met beide benen op de grond gehouden.”

Zijn leven is door haar dood veranderd, vervolgt hij. Daar kwam de nodige rouwtherapie aan te pas. Dat hij zich „haast herboren” voelt komt mede doordat hij van Amerika terug verhuisde naar Groot-Brittannië. „Ik woonde in Los Angeles met een Green Card. Ik heb nooit de behoefte gevoeld om Amerikaan te worden. Terug naar Londen wilden we al lang. Op mijn vrouws sterfbed drong ze aan: doe het. Dan ben je dichter bij onze zoon en zijn gezin, en vrienden. Dus ik ben weer thuis. Ik woon hier fijn, en het is maar drie uur rijden van Wales. En zij is mee, ik heb haar as in een kistje.”

Voor het eerst nam hij muziek op in Wales, studio Monovalley in Monmouthshire, niet zo ver van zijn geboortestreek. „In de jaren zestig waren er nog helemaal geen muziekstudio’s in Wales, daarvoor moest je in altijd Londen zijn.” De vocalen stonden erop voordat de lockdown begon, op begeleiding van enkel een ritmesectie. Producer Ethan Johns, het is zijn vierde album met hem, verdiepte de songs met elektronische sounds. „Hij wilde aan elke track iets spannends toevoegen. Iets waarvan je als luisteraar denkt, wacht even, wat hoor ik nu? Prima, vond ik, zolang je maar niet aan mijn vocalen komt.”

Spoken word

‘The Windmills of Your Mind’, de klassieker van Michel Legrand, is een fraai uitgewerkte versie. Jones legt er veel expressie in door een net andere timing dan hoe Dusty Springfield het zong. In twee nummers, ‘Talking Reality Television Blues’ en ‘Ol’ Mother Earth’, laat Jones zich van een andere kant horen: spoken word. Ook voor hem onverwacht.

„Het werd er tot mijn verbazing sterker door. Meestal trekt de melodie de aandacht, maar net als bij rap staat er nu niets in de weg van de inhoud. Ik vond dat leerzaam. Bij de opnames had ik het album Beyond the Sunset van Hank Williams in mijn hoofd, waarop hij als Luke The Drifter al zijn teksten reciteert.”

Zijn versie van Todd Sniders scherpe folkaanklacht tegen televisie, ‘Talking Reality Television Blues’, krijgt, in een bijna Radiohead-achtige bedwelmende synths-uitwerking, een heel andere betekenis. „Ik kom uit de tijd dat de televisie werd geboren, ik was twaalf in 1952”, vertelt Jones. „Ik heb zowel ontzag voor de uitvinding als voor de aantrekkingskracht ervan. Ik zag er de kroning van de koningin op. De maanlanding in 1969. Tv werd belangrijk voor mijn carrière.”

Dat valt samen met zijn versie van ‘Popstar’ van Cat Stevens. „Ik was erbij toen hij het schreef, we deden samen tv-shows. Het was zijn protest tegen zijn label dat in hem geen popster zag. Voor mij is het positiever: mijn begin. Moeder, ik ben op tv! Maar wat graag wilde ik een popster worden.”

Begin trouwens niet tegen hem over het zingen van covers. „Ik ben het niet eens met dat woord”, zegt hij ferm. Het gaat hem om interpretaties. „Zoals een acteur een rol oppakt en daar zijn beste persoonlijke versie van maakt. Als het goed gedaan wordt, vergeet je de oude, eerdere versie. Ik heb visioenen bij liedjes, begrijp je. Ik kruip in het verhaal.” Zingt hij zijn oude hit ‘Delilah’, dan voelt hij als bedrogen minnaar het mes weer in zijn hand („I felt the knife in my hand and she laughed no more”).

Hoe hij zijn stem goed houdt? „Hydrateren, mevrouw. En niet te veel alcohol. Ook houd ik de luchtvochtigheid in de slaapkamer in de gaten. Ik zet er speciaal humidifiers voor aan, je moet niet slapen in droge lucht.” Dat ontdekte hij in Berlijn in 1966, toen hij zijn stem kwijtraakte. „De kno-arts daar wees me op het grote verschil in luchtvochtigheid. Een tenor heeft wel 60 procent nodig voor zijn stem.” Hij grinnikt. „Daar dachten we in Wales nooit over na. Negen van de tien keer regent het daar.”