‘Op de dag van mijn geboorte was de lucht als een malse stoofpot, vol van overrijpe vruchten en oksels, zeezout en sudderend geitenvlees.’
Nadia Owusu wordt in 1981 geboren in Dar es Salaam, Tanzania. Daar woont ze tot haar derde jaar. Vervolgens groeit ze op in Engeland, Italië, Ethiopië en Oeganda – Owusu’s Ghanese vader is ambtenaar bij de VN. Haar moeder, Armeense met de Amerikaanse nationaliteit, verlaat het gezin nog voor ze Tanzania verlaten; ze verwordt tot een onbereikbare afwezigheid in het leven van haar dochters, iemand die heel soms onverwacht de kop opsteekt, maar nooit wanneer het nodig is. In plaats daarvan krijgen ze stiefmoeder Anabel, die het eigenlijk nooit goed kan doen.
Aardschokken is Owusu’s manier om zich te verhouden tot verlaten worden. Ook is het schrijven van haar vrij briljante boek een manier om de dood van haar liefdevolle vader te verwerken; zij was dertien, verklaarde hem onbewust heilig. En dan is er nog de vraag bij wie de auteur hoort: bij welk land, bij welke mensen, bij welke taal, bij welke kleur. Het zijn, schrijft Owusu, onopgeloste kwesties: de ‘onopgeloste kwesties’ ‘gingen over mijn moeders en mijn vader. Ze gingen over verlies, verlangen en angst, over hoe ik verlaten was. Ze gingen over mijn omgewoelde, ontwrichte lichaam en geest. Ze gingen over de geografie en geologie van mijn ervaring – over wie ik ben en hoe ik in die blauwe stoel ben beland.’
De blauwe stoel. Owusu is 28 jaar, woont dus al zo’n tien jaar in New York, ze vindt hem aan de straatkant en sleept hem haar huis in. Vervolgens neemt ze enkele praktische maatregelen die een Zwarte vrouw moet nemen voor ze gek wordt, zoals het inlichten van enkele naasten – ben even niet bereikbaar, ernstig ziek. Je wilt namelijk niet dat de politie je komt zoeken, je verdriet aanziet voor gevaar, de wapens trekt.
Owusu gaat zitten. Zeven dagen. Tijd voor waanzin. De dagen in de stoel zijn als een lintje door het boek geweven (‘Dag 0’, ‘Dag 1’, etc.), het zijn stilistische hoogtepunten. Soms ineens in de tweede persoon geschreven (‘je zit in de blauwe stoel’), soms stream of conciousness-achtige passages: ‘ik denk aan lekkage, hoe een substantie door een opening kan sijpelen. Ik denk aan lekkend water, lekkende olie, lekkend bloed, lekkende geest.’ Hier worden de onopgeloste kwesties ontward, in flashbacks en mijmeringen, eindigend in plengoffers voor alle moeders, alle vaders, ‘gekke Zwarte vrouwen als ik.’
Geschiedenissen
Naschokken is geen keurig chronologisch vertelde levensgeschiedenis. Met de aardbeving als constante, nu en dan een ietwat vermoeiende metafoor en leidraad (naschokken, voorschokken, breuklijnen, de seismograaf die in Owusu alles meet), wisselt de auteur jeugdherinneringen af met veel recentere gebeurtenissen. Met essayistische passages ook, over wat geschiedenis eigenlijk is (‘de geschiedenis is vele verhalen’). Met geschiedenissen – die van Ghana bijvoorbeeld, de kolonisatie van het gebied, de politieke structuur. En de geschiedenis van het gevleugelde Tanzaniaanse ‘hakuna matata’.
Ze wisselt anekdotes over haar vlucht naar de drank af met beschouwingen over de overerfbaarheid van trauma’s, die weer samenhangen met Owusu’s eigen geschiedenis, want ze komt uit een lange lijn van dochters die verlaten worden door hun moeders. Niet per se uit onwil; hartverscheurend is het hoofdstuk waarin de auteur reconstrueert hoe haar Armeense oudtante als meisje, op de vlucht voor het Turkse regime, diverse keren door haar moeder wordt achtergelaten in de woestijn.
Tijd en plaats lijken wel vloeibaar. Maar nergens wordt het verwarrend. Owusu neemt je kundig bij de hand en leidt je, haast zonder dat je er erg in hebt, van het ene naar het andere onderwerp, van Oeganda naar Engeland, van een onenightstand naar een dag op de kleuterschool. Je waant je haast naast haar in die blauwe stoel, je gaat net als zijn dochter geloven in de ‘heilige vader Osei Owusu’, en ondanks de barsten die zijn volwassen dochter in zijn aureooltje ontwaart zal het je niet lukken hem van een voetstuk te tikken. Je voelt je bevrijd als, na zijn ongemakkelijke uitvaart, een van de vele tantes spontaan uitbarst in hemeltergend vals gezang. Je voelt wellicht Owusu’s ongemak bij de voorrechten waar zij als kind van een VN-gezant mee opgroeit, kijkt met haar mee (je zit in een boom in een stevig omheinde tuin) naar de sloppenwijken in de verte.
Bredere verhalen
Owusu slaagt erin haar eigen verhaal, dat op zich al vrij uitzonderlijk is door haar gemengde achtergrond en haar jeugd, te vermengen met bredere verhalen. Die van een heel land – zie Ghana – of die van de gelatenheid waarmee haar Zwarte omgeving zich bedient van het gezegde ‘tweemaal zo hard, half zo ver’ (je moet, als iemand die niet wit is, tweemaal zo hard werken om half zo ver te komen). Ze legt veel uit, ik zou haast zeggen dat ze dat soms ten overvloede doet. Maar ik hoef alleen maar terug te denken aan een vrij recente Nederlandse tv-uitzending waarin over ‘codeswitching’ gesproken werd om te vermoeden dat die uitleg gewoon hard nodig is. In de ondertitels stond co-switching, wat getuigt van onbekendheid met een onderwerp dat onder een groot deel van de bevolking wel degelijk leeft, namelijk het (noodgedwongen, vaak voor de eigen veiligheid) wisselen van taalregister en accent, al naar gelang wat de omgeving van een mens verlangt. ‘Iedereen doet dit tot op zekere hoogte’, is Owusu de voorspelbare klagers voor: ‘maar de een moet er behendiger in zijn dan de ander’.
Soms word je, getuige Naschokken, zo behendig in het opdelen van al je ‘ikken’, dat je om erachter te komen wie je bent een boek moet schrijven. Een boek dat troostend zal zijn waar een lezer zich erin kan herkennen, leerzaam waar de lezer onbekend gebied betreedt. Een boek dat door stijl en structuur ver boven leerzaam of herkenbaar uitstijgt: een kunstwerk.