Terwijl het de afgelopen weken in de Nederlandse politiek heel veel ging over macht, en tegenmacht, en hoe je die macht kunt veranderen, speelde tegelijk het emancipatiedebat weer op. Dat werd gepersonifieerd door drie vrouwen: Sigrid Kaag, Sylvana Simons en Kauthar Bouchallikht. Zelf, ik kan het niet ontkennen, keek ik met bewondering naar het drietal, naar hun kracht en hun onverstoorbaarheid. Maar toch sluimerde er in mijn achterhoofd ook een gevoel van ongemak dat me bepaald niet van mezelf beviel. Na een tijdje besefte ik waar dat zat: de positie van alle drie is in de Nederlandse politiek zo nieuw (de eerste vrouwelijke lijsttrekker van een partij die daadwerkelijk macht lijkt te krijgen, de eerste zwarte lijsttrekker, het eerste vrouwelijke Kamerlid met hoofddoek) dat het de buitenwereld moeite kost om de standaard-rolpatronen te rijmen met hun functie. Daarom worden ze voortdurend onderworpen aan grenstesten – die niet inhoudelijk zijn, maar telkens over uiterlijk en verschijning gaan: ze zijn elitair, of te koud, of te respectloos gekleed. Alles om duidelijk te maken dat ze er niet bij horen, dat ze zich in de macht moeten invechten, dat ze hun nieuwe positie niet waardig zijn. Want dat snapt de bestaande macht heel goed: dat deze vrouwen wel eens een voorbode zouden kunnen vormen van een systeemverandering – en daar krijgen heel veel mensen het heel benauwd van.
Ondertussen is dat natuurlijk wel de essentie van emancipatie: het verleggen van maatschappelijk geaccepteerde grenzen tot het punt waarop het voor de gevestigde orde ongemakkelijk wordt. En er misschien wel iets verandert.
Het leek wel kunst! Nou ja, dat moet ik misschien even uitleggen.
Toevallig zag ik in diezelfde week een documentaire over fotograaf Helmut Newton. Die heet The bad and the beautiful en is, ik kan er niks anders van maken, nogal vervreemdend. Het werk van Newton, die vooral glorieerde in de jaren tachtig en negentig, gaat in principe maar over twee onderwerpen, vrouwen en macht – het echoot nog steeds na in, bijvoorbeeld, de Carli Hermès-reclames voor Suit Supply. En net als bij Hermès is Newtons specialiteit het ontmenselijken van zijn modellen: hij transformeerde ze in matrones, standbeelden, meesteressen, sekspoppen – groot, geil en zonder enige persoonlijkheid. Toch zijn ze ook machtig, op het eerste gezicht, want én sterker en ongenaakbaarder dan de dienstbare fotomodellen die tot dat moment gangbaar waren, en bovendien een soort seksualiteit uitstralend waarbij de vrouw in charge is. Daardoor werd Newtons werk regelmatig opgevoerd als teken van emancipatie. Nu, in de documentaire, werd duidelijk dat dat wel meeviel: deze ‘ongenaakbare vrouwen’ waren natuurlijk vooral een product van Newtons fantasie, en daarbij was hij onmiskenbaar beïnvloed door nazi-huisfotograaf Leni Riefenstahl, die soortgelijke perfect gebeeldhouwde (mannelijke) lijven gebruikte om de superioriteit van het Germaanse ras te illustreren. Dat wierp toch wel een ander licht op Newtons ‘übervrouwen’, al is er geen aanwijzing dat hij zelf met het nazisme koketteerde. Maar toch: niks emancipatie, Newtons werk probeert onder het mom van shockeren alleen de oude macht te bestendigen. Kijk voor de lol maar eens naar zijn vrouwen en probeer je voor te stellen welke Nederlandse Tweede-Kamerleden die in hun garage zouden hangen.
Artistiek documenteren
Zo kwam ik weer op die emancipatie. Waarom zijn er op dit moment zo weinig hedendaagse portretten die mensen in verwarring brengen omdat ze nieuwe perspectieven schetsen? Dat moet toch mogelijk zijn, ook al omdat emancipatie op het eerste gezicht perfect parallel loopt met de traditionele romantische vernieuwingsdrang in de kunst?
Goede portretten laden alledaagse verschijningen op met de kracht van de kunst, en geven ze nieuwe betekenis
Natuurlijk is er een lange traditie van artistiek documenteren. Kunstenaars als de Amerikaanse Catherine Opie bijvoorbeeld, die al heel lang de lhbtq-gemeenschap fotografeert – uitstekende foto’s, maar ze tonen vooral een groep in de samenleving, vrij sec, die er al langer was, maar waar de meeste mensen geen oog voor hadden. Of neem de hedendaagse golf van zwarte portretten. Dat zijn vaak uitstekende werken, zowel vanuit artistiek als vanuit emancipatoir oogpunt, vervaardigd door zwarte kunstenaars die nadrukkelijk reflecteren op hun eigen omgeving en geschiedenis – Kerry James Marshall, Lynette Yiadom-Boakye, Tschabalala Self, Kehinde Wiley, Kahlil Joseph, de lijst is lang. Maar deze zwarte makers zijn óók in een lastige Catch 22 beland. Zij tonen hun eigen wereld en hun eigen omgeving, maar tegelijk wordt hun werk, zonder dat de kunstenaars dat zelf lijken na te streven, door de witte kunstwereld nadrukkelijk gebruikt als uithangbord van de eigen nieuwe tolerantie. Daarbij lijken de uithangbordcriteria de emancipatoire en artistieke criteria nogal eens te overschaduwen. Wanneer het werk van zwarte kunstenaars confronterend of controversieel is, wordt het enthousiasme al een stuk minder, en dat geldt ook voor zwarte kunstenaars die abstract of conceptueel werken – voor de witte kunstwereld geldt: zwarte kunst = zwarte mensen tonen. Natuurlijk, er zijn uitzonderingen, als Frank Bowling en Sam Gilliam, maar dat zij het in aandacht en veilingprijzen ruimschoots afleggen tegen een matig interessante (portret)schilder als Amoako Boafo is veelzeggend. Je zou kunnen zeggen dat de emancipatie hier nog wel wat verder mag: de aandacht voor zwarte portretten is dus een mooie eerste stap, maar je hoopt ook dat zwarte kunstenaars niet voortdurend hun eigen zwartheid hoeven blijven te bewijzen.
Vanzelfsprekendheid
Dan zou er misschien ook wel meer plaats komen voor portretten die traditionele verhoudingen en ideeën aan de kaak stellen. Een mooi voorbeeld daarvan, zij het wat ouder, is Barkley L. Hendricks’ Family Jules: NNN (No Naked Niggahs)(1974). De eerste keer dat ik het zag, jaren geleden, zal ik niet snel vergeten. Ik dwaalde wat achteloos door de collectie van Tate Modern – het ene beschaafd-klassieke prachtwerk na het andere – tot er opeens, precies op ooghoogte, een geslachtsdeel in mijn gezichtsveld bungelde. Eraan vast zat een ongegeneerd trotse, zwarte man die me glimlachend aankeek – zelden was ik zo vriendelijk én zo onbarmhartig met mijn eigen huidskleur geconfronteerd en ik besefte vrijwel meteen dat dit voor de man op het doek vast heel anders was. NNN is een portret van Hendricks’ vriend George Jules Taylor, en het is nadrukkelijk in overleg tussen de twee gemaakt. Wat vooral zo goed is aan het doek, is de ongegeneerde combinatie van zelfvertrouwen en vanzelfsprekendheid die eruit spreekt. Kijk nou, deze man schaamt zich nergens voor, niet voor zijn naaktheid, niet voor zijn huidskleur – hij heeft zich boven alle strijd verheven. Hendricks, de kunstenaar, gebruikt zijn macht niet alleen om te tonen, maar om nieuwe kracht te genereren.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/04/data69678233-0fb95d.jpg|//images.nrc.nl/emTJOXXX7m0oGj9adZVLAKjw2NI=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/04/data69678233-0fb95d.jpg|//images.nrc.nl/GchMk7ewBOR5Ja1OwyupI_BUEdc=/5760x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/04/data69678233-0fb95d.jpg)
Marlene Dumas: Het Hooghuys (Maar wie ik ben gaat niemand wat aan), 1990-1991. Collectie GGz Breburg, bruikleen De Pont, Tilburg en Museum van de Geest, Haarlem Foto Peter Cox
Dat is precies het punt: goede kunstwerken, goede portretten, laden alledaagse verschijningen op met de kracht van de kunst, en geven ze nieuwe betekenis. Een mooi voorbeeld daarvan, dat recent weer in de aandacht is gekomen, is een groot, tamelijk onbekend portrettentableau van Marlene Dumas. Maar wie ik ben gaat niemand wat aan werd geschilderd in 1991 (een relatief vroege Dumas dus) en bestaat uit (maar liefst) 36 schilderijen, vooral portretten van toenmalige cliënten van GGZ Het Hooghuys in Etten-Leur – Dumas maakte het tableau in opdracht van de instelling. De meeste schilderijen zijn portretten van cliënten, maar er zitten ook een paar leden van het zorgpersoneel bij, wat gekoesterde dieren, de maan, Jim Morrison. En op het paneel linksonder staat een prachtig gedicht van (voormalige psychiatrisch patiënt) Jan Arends:
Ik
ben niet bang
voor wat er
zal gebeuren.
Er zullen
witte dieren
door het veld
gaan lopen
en dat
zal alles zijn.
Ooit had ik het geluk dit grootse tableau te zien op de plek waarvoor Dumas het maakte: de Etten-Leurse GGZ-kantine. Ik heb er zelfs onder zitten lunchen, terwijl een paar tafeltjes verderop enkele van de geportretteerden hun broodje aten. Natuurlijk was dit de allerbeste plek die je voor zo’n werk kunt bedenken, maar Dumas en haar oeuvre zijn ondertussen zo ver boven zichzelf uitgestegen dat het in een GGZ-kantine niet meer te handhaven was – bovendien is het een sleutelwerk in Dumas’ oeuvre. Niet omdat het zo virtuoos is geschilderd, maar omdat dit tableau de kerngedachte van haar oeuvre perfect verbeeldt: ieder mens is meer dan zijn of haar uiterlijk.
Dát is de artistieke emancipatie die je zou willen: Maar wie ik ben… pint de geportretteerden niet vast op hun verschijning of hun psychische toestand, maar bouwt een gelaagde, complexe wereld om hen heen, waardoor ze een krachtige nieuwe aanwezigheid krijgen. Een van de weinige hedendaagse kunstenaars die daar ook zo goed in is, is Melanie Bonajo, die in haar video’s en foto’s nadrukkelijk de grenzen verkent tussen genders en verlangens en seksuele voorkeuren en klassen. Net zoals Dumas’ portretten verbreden ze, kortom, het perspectief – precies waar kunst zo goed in kan zijn.
Maar wie ik ben gaat niemand wat aan is sinds enkele jaren door GGZ Breeburg uitgeleend aan De Pont in Tilburg, die het nu, op zijn beurt, onlangs afstond aan Het Dolhuys, het ‘Museum van de Geest’ in Haarlem. Daar zal het na de lockdown voor lange tijd te bezichtigen zijn. Dat is een mooie geste, maar wie dit werk ziet, snapt meteen dat Maar wie ik ben… veel beter op zijn plaats zou zijn in het Rijksmuseum, ons nationale pantheon van invloed en geschiedenis, om zichtbaar te maken dat zowel in de kunst als de samenleving als geheel ook plek moet zijn voor andere visies, andere blikken. En dan maar hopen dat daarnaast snel een plek komt voor, bijvoorbeeld, het werk van Bonajo – om te laten zien dat dingen veranderen, verschuiven, zowel in de wereld als in de kunst.
Dat is nog eens nieuwe macht.