Recensie

Recensie Boeken

Grote bek, grote spieren en maximaal aantrekkelijk vanwege zijn arrogante kop en gejatte scooter

Erna Sassen Puber Joshua mist zijn uitgehuwelijkte vriendin. Sassen vertolkt zijn stem rauw en zeer invoelbaar – en laat hem troost zoeken.
Illustratie Martijn van der Linden / uit besproken boek

Woede is haar drijfveer, zo heeft Erna Sassen dikwijls verteld in interviews, en het behapbaar maken van verdrietige thema’s. Wie haar young-adult-boeken leest voelt dit direct: de door zielensmart geplaagde pubers schreeuwen je hun verhalen toe in een met krachttermen doorspekte rauwe taal, ondersteund door een doeltreffende typografie met uitroeptekens, onderbrekingen en veel vette bold. Ja, het leed wordt diepgevoeld, maar de zwartgallige humor maakt het dragelijk.

Joshua uit Zonder titel is net zo’n tobber als zijn drie voorgangers. Net als Boudewijn uit Dit is geen dagboek (2008), die na zijn moeders zelfmoord in een depressie stort, moet hij zien te dealen met een onverteerbaar afscheid: de Irakese Zivan, vanaf de kleuterklas zijn soulmate, moet terug naar Irak waar ze uitgehuwelijkt zal worden aan haar neef. Geholpen door haar verwesterde tante is het meisje gevlucht naar een opvanghuis. Sindsdien hoort Joshua niets meer: De ‘blauwe kutvinkjes van WhatsApp’ heeft hij daarom uitgezet: ‘Ik hoef het niet te weten. Dat ze ze niet leest/ Tyfus.’

Radeloosheid

Joshua’s verhaal is opgetekend in de stream of consciousness-stijl die we kennen uit Sassens eerdere jongerenboeken. Andermaal blijkt: deze beproefde schrijftechniek ligt haar uitstekend. Joshua’s malende gedachten, gevoelens en observaties lezen als een lange wanhoopskreet. Zijn radeloosheid, zijn frustratie, zijn machteloosheid, ze zijn op iedere pagina zichtbaar, hoorbaar, voelbaar. Treffend is de spagaat tussen Joshua’s liefde en haat voor Zivan: ‘De liefste, de leukste en de veiligste persoon die ik ken./ En mijn allergrootste verdriet./ Zo vaak als ik vroeger super blij van haar werd, zo vaak ben ik tegenwoordig woedend op Zivan. Omdat…/ omdat omdat/… shit/ OMDAT IK GEEN PLEK HEB IN HAAR LEVEN./ Kutzooi.’ Ook opvallend: Joshua’s boosheid op de orthodoxe islam: ‘Zivan/ 15 jaar oud/ uitgehuwelijkt aan haar neef./ En zodra ze op het vliegtuig zou stappen naar Irak […] zou ze nooit meer van zichzelf zijn./ GODVERDOMME.’

Die tussen de regels verborgen maatschappijkritische lading – verrassend nieuw in Sassens werk - klinkt ook door in Joshua’s stekelige luizenmoeder-grappen. Onzeker over hoe hij meisjes moet benaderen zegt hij bijvoorbeeld: ‘Waarschijnlijk praat ik heel gemakkelijk met een vrouw in een boerka./ Vooral als ik daarbij mijn zonnebril op mag houden.’

Maar het is niet alleen de islamitische cultuur die het moet ontgelden. Joshua komt uit een intellectueel milieu, zijn vader is journalist, zijn van huis weggelopen moeder kunstkenner, en zijn oudere broers en zus hebben alle drie ‘iets op -asium’ gedaan. Joshua is daarentegen slechts ‘cum laude’ overgegaan van 2 havo naar 3 vmbo. Zijn wat neerbuigende houding naar zijn klasgenoten (voortkomend uit onzekerheid) gebruikt Sassen knap – gelukkig zonder in de valkuil van de politieke correctheid te tuimelen – om de heersende vooroordelen jegens het vmbo aan de kaak te stellen.

Tekentalent

Joshua’s vooringenomenheid openbaart zich al direct op de openingspagina, waar hij prettig tegendraads vertelt hoe zijn schetsboek is afgepakt door Sergio, ‘aanvoerder van een groep kansloze hangjongeren. Grote bek, grote spieren en maximaal aantrekkelijk vanwege zijn arrogante kop en zijn gejatte scooter.’ Dat schetsboek is echt een goede vondst van Sassen. Want behalve dat het een uitlaatklep is voor Joshua die het liefst zijn dagen vol tekent, werkt het perfect als sociale smeerolie. Sergio en zijn maat Dylan zijn nieuwsgierig naar ‘Rembrandt’, zoals Joshua’s bijnaam luidt. De een wil een tattoo, de ander hulp bij een teken(school)opdracht. Joshua is wantrouwend. Wanneer Sergio echter verschil ziet tussen zijn modeltekeningen – gewoon allemaal ‘blote wijven’ - en de tekeningen van Zivan, ‘die gaan ergens anders over’, ontdooit hij, waarna enkele hilarische scènes volgen.

Martijn van der Linden maakte al die tekeningen, die volkomen naturel ogen: ze ontroeren, terwijl de niet altijd eenduidige stijl en Zivans naam in graffiti-achtige letters effectief het werk van een vijftienjarige suggereren. Door Joshua’s tekentalent heeft Sassen bovendien veel kunst(gedachten) in het boek verwerkt. Mooi bijvoorbeeld is Joshua’s liefde voor de schets, ‘dat heeft iets vluchtigs: het zou zó kunnen… maar het kan ook zo…’, anders dan schilderijen, die ‘compleet dichtgesmeerd’ zijn. Veelbetekenend is ook de vergelijking van Picasso’s blauwe periode met Joshua’s stemming, en de tentoonstelling van Euan Uglow die hij met zijn moeder bezoekt. ‘Mooie dingen. Dat is het enige wat helpt’, begrijpt Joshua uiteindelijk, ook al blijft de pijn. Precies daarover gaat Zonder titel: kunst als troost - niemand anders dan Erna Sassen had dit boek kunnen schrijven.