Eigenlijk heeft Eva Meijer niet zo veel met natuur. Wat best gek is voor iemand die net een essay heeft geschreven voor de Maand van de Filosofie, met als thema ‘De natuur was hier’. Ze zullen haar wel gevraagd hebben omdat ze veel over dieren heeft geschreven, peinst ze in haar woonkamer in Landsmeer. In 2017 promoveerde ze aan de UvA op een proefschrift over de politieke stem van dieren. Een van die dieren, en een van de hoofdpersonen in het essay die ook de omslag siert, hond Doris, ligt rustig in z’n mand.
Toen ze werd gevraagd het essay te schrijven wist ze direct dat ze ergens heen wilde gaan, zodat het schrijven ‘geworteld zou zijn in de concrete wereld’. Ze vertrok naar Vlieland, het eiland van haar jeugd. Het resultaat is het boekje Vuurduin, Aantekeningen bij een wereld die verdwijnt waarin ze met haar hond over het strand struint en nadenkt over de rol van taal, de noodzaak van politieke actie en aandacht voor het kleine, en het belang van goed luisteren. Goed luisteren is ook geboden voor wie met haar praat, want ze spreekt bedachtzaam en genuanceerd. Haar zinnen vertakken zich steeds verder de ruimte in, tot ze lacht om weer terug te keren naar het startpunt van haar gedachte.
Waarom heeft u niet zo veel met natuur?
„Ik ergerde me gewoon vaak over hoe onprecies mensen ‘natuur’ als woord gebruiken. Een van de eerste dingen die ik wilde doen voor dit essay, was uitpluizen waar we het nou eigenlijk over hebben als we het over natuur hebben. In Nederland wordt met ‘natuur’ soms een soort oer-natuur aangeduid die los staat van de mens, maar we hebben ook ‘natuurgebieden’. Dat zijn over het algemeen een soort grote parken. Maar er zijn ook mensen die bij natuur denken aan alle grassprietjes die opkomen tussen de tegels. Bij dieren kun je je nog wat voorstellen, maar natuur is eigenlijk zo’n ontzettend vaag begrip dat ik eerst dacht, wat moet je daar nu eigenlijk mee? Door het schrijven van dit essay heb ik wel begrepen dat het niet nutteloos is om erover te schrijven.”
Waarom?
„Wat nu misgaat, is dat wij ons als mensen los zien van de natuur. Dat is een vrij specifiek westers beeld dat ertoe geleid heeft dat we de wereld vernietigen. En het is niet bewust dat mensen denken: ‘Oh, ik ben een heerser, ik ga de boel vernietigen’, maar het zit in kleine praktijken. We doen ook maar wat, en heel veel dingen overkomen ons. Neem de vee-industrie. De enorme schaal van nu, dat is niet van tevoren met boze opzet bedacht.
„Bij de oude Grieken stond alles in de natuur nog in één betekenisvol geheel. Mensen waren speciale dieren, maar het waren wel echt dieren. Onder invloed van het christendom is er niet alleen een onderscheid gemaakt tussen mensen en dieren, maar ook tussen mens en natuur. En het interessante is dat de categorie ‘mens’ ook niet altijd heeft verwezen naar alle mensen. Het ging over een man met een bepaalde socio-economische achtergrond. Vrouwen, dieren, kinderen, slaven en niet-witte mensen vielen daarbuiten. Dat was bij Kant nog zo, die schreef ook dat vrouwen en niet-witte mensen niet konden denken op de manier waarop witte mannen dat konden.
„Dus wanneer je gaat kijken waar we het eigenlijk over hebben als we het over natuur hebben, dan blijkt dat het helemaal niet verwijst naar een vaste, universele waarheid. Dieren worden vaak aan de kant van de natuur geschaard, maar het blijkt dat dieren ook culturen hebben, en dat mensen ook gewoon natuurlijk biologische wezens zijn. Dus het ligt allemaal niet zo makkelijk.”
Als je de mens ziet als ‘gewoon’ een onderdeel van de natuur, kun je de invloed van de mensen op de planeet dan niet ook gewoon zien als natuurverschijnsel?
„We weten dat wij als mensen een heel bepalende factor zijn in het klimaat en dat daar ook een verantwoordelijkheid mee gemoeid is. Daarom is het wel belangrijk dat we onszelf op een andere manier leren begrijpen: als onderdeel van die natuur. Niet om een soort laissez faire-houding te ontwikkelen van ‘nou jongens, chips en cola en Netflix zijn ook natuur dus ik ga op de bank liggen’, maar als beginpunt voor nieuwe relaties met de wereld om ons heen, waarin wij niet de enigen zijn die handelen.
„Een risico van praten over het Antropoceen – een term die gebruikt wordt om onze tijd te beschrijven als een tijdperk dat bepaald wordt door het handelen van de mens – is dat het doet lijken alsof wij mensen in staat zijn om de boel te fiksen. En dat weten we helemaal niet. Als mens kun je wél iets uitrichten en níet iets uitrichten. Dat is heel fundamenteel voor de mens, want we kunnen ontzettend waanzinnige dingen. Honden ook – het is misschien een fundamenteel kenmerk voor veel wezens. Tegelijkertijd zijn we onmachtig tegen ziekte en dood en de grote rampen die ons overkomen. Die spanning dragen we met ons mee en is ook niet op te lossen.”
Er spreekt een diepe melancholie uit het boek, maar toch doet u in het essay een beetje laatdunkend over hoeveel er wordt geschreven over rouw om ecosystemen die verdwijnen.
„In het denken over rouw over mensen of huisdieren zit vaak het idee dat je verschillende stadia doorloopt en eindigt met berusting. Die metafoor doet geen recht aan de situatie waarin we nu zitten. Het uitsterven van een soort is vanuit esthetisch oogpunt misschien treurig, maar het is vooral een ramp voor de individuen die het betreft, want die sterven niet uit omdat ze van de ene op de andere dag dood van hun tak vallen. Nee, ze sterven uit omdat ze het steeds slechter krijgen. En als wij daarom rouwen, dan hebben zij daar ook niets aan. Dus ik denk dat rouw niet het antwoord is, maar dat je meer hebt aan woede, activisme of schrijven.
„Al vond ik het ook vervelend om het essay te schrijven, het ís ook echt melancholiek dat dingen verdwijnen en het ís een pijnlijke tijd. Tegelijkertijd is één van de troostrijke dingen van de filosofie ook – of ja, of dat troostrijk is, weet ik niet – dat de wereld steeds opnieuw vergaat. En het is steeds de vraag hoe we ons daartoe verhouden, of dat nu gaat om de Frankfurter Schule die na de Tweede Wereldoorlog nadacht over wat het inhoudt om nog filosofie te bedrijven, of dat het gaat om mensen die in andere tijden in wat voor crisis dan ook schrijven: dat heeft altijd iets melancholisch.”
U schreef dit voor de Maand van de Filosofie. Wat is de taak van de filosoof in problemen als de klimaatcrisis?
„Ten eerste: begripsverheldering. Ten tweede: kritische beschouwing van de status quo. En dat ligt natuurlijk dicht tegen Marx’ opmerking aan dat de taak van de filosoof niet is om de wereld te begrijpen, maar om de wereld te veranderen. Er stond een opiniestuk in de Volkskrant van de nieuwe Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren, dat ik echt verbijsterend vond. Hij had kritiek op Marli Huijer; zij was kritisch geweest over het coronabeleid en hij vond dat maar activistisch engagement. Als filosoof moest je vooral in de spiegel kijken. Ik vond dat zo’n ouderwetse opvatting van filosofie, die je je alleen maar kunt veroorloven als je ideeën in lijn zijn met die van de macht.
„Dus wat kan de filosofie toevoegen? Begaanheid met de wereld. Ik bedoel niet dat iedereen per se politieke standpunten moet uitdragen, maar denken is iets griezeligs. Eigenlijk stel je de hele tijd wat vaststaat ter discussie. Maar toch is het ontzettend belangrijk om kritisch te zijn, want als je niet meer kritisch bent, dan krijg je dingen als totalitarisme, Shell en de VVD. En megastallen. Denken is niet zonder gevaar en… de wereld staat op het spel. Onze toekomst staat op het spel, dus je mag geen genoegen nemen met minder.”
Bent u het ermee eens dat het in de kern een hoopvol essay is?
„Hoop is misschien wel de taak die voor ons ligt. De Duitse filosoof Ernst Bloch omschrijft hoop niet als een toevallige emotie die je overkomt, maar als een politieke praktijk. Die hoop geven we gestalte door met elkaar na te denken over een betere samenleving. En dat vind ik zinnig, omdat we vaak over emoties als hoop en liefde nadenken als iets dat ons wel of niet toebedeeld is. Ik vind ‘beter leren hopen’ wel een goede opgave voor deze tijd. Een soort remedie voor wat vergaat.
„Dus ja, het essay is uiteindelijk hoopvol, want de taal en het denken schieten tekort om alles te vangen, maar het is fijn dat er dingen zijn die de moeite waard zijn.”
Gaat het u zelf goed af, hoopvol blijven?
„Nou… er zijn best dingen om hoopvol over te zijn. Ontwikkelingen binnen de academische wereld bijvoorbeeld in het denken over dieren, maar ook in grotere trends, zoals dat we veel beter weten dat de wereld vergaat.” Ze grinnikt. „En uiteindelijk is er het ongewisse. Misschien is het naïef om je hoopvol op te stellen tegenover het ongewisse, maar het ongewisse – de dood of het einde van de wereld – is een vraag die buiten mijn bereik ligt. Dus ik kan tot die vraag denken, en ik probeer aan mijn hoop te werken door bij te dragen aan de vragen waar we het over hadden.
„Zelf vind ik het prettig om me ook praktisch te bekommeren om de dingen die misgaan. Ik bekommer me om mijn honden, woon met tien ex-laboratoriummuizen en ben hier een paddenwerkgroep begonnen. Dat zijn prettige handelingen, om dan door de straten te lopen en padden over te zetten, omdat je iets concreets doet. Verder ben ik niet optimistisch over de grote ontwikkelingen, maar in tijden van frictie heb je ook iets om tegen aan te leunen en je tegen te verzetten. Dus dat kan ook energie opleveren, zoals ik ook schrijf in het essay dat woede een drijvende kracht kan zijn. En dat – en dat is belangrijk.”
Oké, dan gaan we boos verder.
Ze lacht: „Ja, godverdomme!”