„Schubert.” Gevraagd naar zijn favoriete klassieke componist hoeft Berima Amo niet lang na te denken. De Ghanese zanger, componist en trompettist van wereldformaat kent zijn klassieke pappenheimers. Komende zondag zal hem dat goed van pas komen als hij in de serie Bijlmer Klassiek het podium deelt met enkele leden van het Concertgebouworkest (KCO).
Een vruchtbare cross-over van Afrikaanse muziek, jazz en klassiek moet het worden, vertelt Amo begin maart in een Zoom-interview. Het is een cocktail van stijlen die jeugdherinneringen bij hem oproept: „Vroeger op school begonnen we allemaal met klassiek repertoire. Op het gehoor en uit het hoofd, want een partituur was er meestal niet.”
Hij vertelt over zijn jaren aan de John Teye International School, een kostschool in de Ghanese hoofdstad Accra, opgericht door een presbyteriaanse dominee met een groot hart voor wiskunde en muziek. Het onderwijs was er Spartaans: „Voordat de schooldag begon, hadden we er al twee uur zelfstudie op zitten. ’s Avonds deden we dat nog eens dunnetjes over. Het was streng, maar ook een waardevolle ervaring. Die jaren hebben me gevormd tot wie ik nu ben als musicus.”
Legendarisch
Op zijn zevende werd Amo toegelaten tot de John Teye School Band, niet zomaar het eerste het beste schoolorkestje. Amo: „We speelden door heel Afrika, en later ook in Europa.” Legendarisch was zijn eerste tournee naar Engeland. Bij een concert in Londen raakte de jonge trompetsectie zo opgewonden dat ze hun instrumenten in de bus lieten liggen. Een lokale marching band schoot op het nippertje te hulp.
Europa bleef trekken, en dus kwam Amo in 2004 naar Rotterdam om aan het Codarts Conservatorium jazz trompet te studeren bij Jarmo Hoogendijk. Inmiddels woont hij in de Bijlmer, waar hij werkte aan recente albums als Journey of the African Drum. Wie de plaat beluistert, hoort dat, naast jazz, ook de Afrikaanse muziek een essentieel element van Amo’s geluid is gebleven, de Ghanese highlife-muziek voorop. Highlife is een mengeling van traditionele West-Afrikaanse stammenmuziek met dixieland- en bigband-invloeden die overwaaiden uit Amerika. Maar bovenal is highlife een levend genre, aldus Amo: „In het bigband-tijdperk hadden we in Ghana onze eigen highlife-variant met E.T. Mensah. In de muziek van Nana Kwame Ampadu hoor je duidelijk invloeden van soul en vroege funk terug. Met de opkomst van de hiphop transformeerde highlife tot afrobeat.”
Tijdens het Bijlmer Klassiek-project wil Amo die rijke highlife-traditie delen met de KCO-musici: „Begrijp me goed, het zijn stuk voor stuk meesters, dus ik heb niet de illusie dat ik ze muzikaal veel kan leren. Wel wil ik hen kennis laten maken met mijn cultuur, met de ‘African spirit’.”
Geef me één toon en ik speel een half uur zonder dat het saai wordt
Waar die spirit zich door kenmerkt? „Het is een verschil in benadering”, licht Amo toe. „Afrikaanse muziek wordt in de eerste plaats vanuit het ritme gedacht. Alleen al in Ghana leven meer dan zestig stammen die van oudsher elk hun eigen ritmes hebben. Dat is een onuitputtelijke bron van inspiratie. Ik bedoel, geef me één toon en ik speel een half uur zonder dat het saai wordt.”
Die ritmische drive geeft Afrikaanse muziek tevens haar opbeurende kracht, vervolgt Amo: „Nelson Mandela heeft dat raak geformuleerd: ‘Zelfs als onze muziek droevig is, geeft ze je hoop’.” Zo is het ook in Amo’s eigen muziek. Neem een nummer als ‘Tears in Eden’: de tekst beschrijft hoe Afrika’s natuurlijke rijkdommen worden geplunderd door westerse multinationals, maar na een dramatisch intro ademt de muziek vooral vitaliteit en levenskracht.
Amo: „Afrika heeft veel problemen. Ik voel het als mijn roeping om daarover te spreken, maar tegelijkertijd wil ik wil me concentreren op de goede kanten. Afrika is een prachtig continent, maar over die schoonheid wordt zelden gesproken. Dat is funest, want Afrikanen moeten trots kunnen zijn op hun afkomst. Alleen dan kunnen we het heft in eigen hand nemen, en een betere toekomst opbouwen.”
In de woorden van een bekend Afrikaans spreekwoord: „Until the lion learns to tell his story, the hunter will always have the glory.”