‘Ik wil eigenlijk het liefst twee uur voorlezen”, zegt Tjitske Jansen. Ze is op de interviewlocatie gearriveerd met een sporttas vol boeken, die ze nu uitstalt op tafel. Onderop de dikke kunstboeken, daarboven de dicht- en verhalenbundels.
De interviewlocatie is een cursuscentrum in Amersfoort. Haar eigen huis even verderop vindt Jansen „te rommelig en te privé”. Normaal spreek je dan af in een café, maar nu is er deze plek, een ruimte met houten meubels en een wit tafelkleed waar zij in haar oudroze jasje uitstekend tussen past.
Van tevoren heeft ze de vraag gekregen alvast wat dingen te noemen die haar inspireren. „Precies over wat het belangrijkste in mijn leven is, is het het moeilijkst te spreken (en te schrijven)”, mailt ze terug. Vervolgens stuurt ze, verspreid over enkele weken, vier e-mails over wat haar inspireert. Eerst een top vijf: „Niksdoen, films, poëzie (ook de poëzie in films), boeken die bestaan uit stukjes/ fragmenten, beeldende kunst.” Dan de voorbeelden. Schrijvers als Joke van Leeuwen en Koos van Zomeren. De straat en het struikgewas van Armando. Filmmaker David Lynch.
„Ik ben niet wezenlijk in verhalen geïnteresseerd”, mailt ze. „Ik ben geïnteresseerd in momenten, in rake beelden.” Zo is ook haar eigen werk. Jansen (1971) debuteerde in 2003 met de dichtbundel Het moest maar eens gaan sneeuwen, waarvan meer dan 15.000 exemplaren werden verkocht. Deze maand verscheen haar vierde bundel: Iedereen moet ergens zijn. Ook dit keer weer veel scènes, of wat zij zelf dan ‘stukjes/fragmenten’ noemt. Vaak met Tjitske Jansen het kind in de hoofdrol. Dat kind gaat naar de kerk, rist bessen van struiken, hoort aan dat haar ouders gaan scheiden. Ze ligt in een rode bikini in een witte plastic tuinstoel, denkend aan de dood.
In het eerste gedicht van de nieuwe bundel vertelt Jansen dat ze haar eigen Wikipediapagina wilde herschrijven, „omdat ik wel wat interessantere zaken wist te melden/ dan dat ik in pleeggezinnen had gewoond”. Ze bracht haar jeugd door in het christelijke Barneveld, afwisselend bij haar moeder en in vier pleeggezinnen. Dat die jeugd zijn sporen heeft achtergelaten, klinkt door in haar werk.
Toch praat ze er niet graag over, en het verbaast haar dat mensen altijd weer dáárover beginnen. „Dan staat er in een fragment iets over dat m’n moeder me sloeg, dat wordt terloops genoemd, en dan willen mensen daar meer over weten, terwijl het werk daar nou juist niet over gaat. Ik zag gisteren een mooie foto van een springtouwend meisje, van Diane Arbus, en ook daar zit een hele wereld achter. Maar niemand vraagt daarnaar, het hoeft niet. Met een tekst is dat anders, mensen willen dan toch meer weten.”
Misschien denken mensen: het is zoiets zwaars, het is raar om het niet te benoemen.
„Ja, misschien. Maar wat mij opvalt, is dat de nadruk altijd meer naar het zware gaat. Terwijl… ik laat in mijn bundels allemaal verschillende facetten zien van wat het betekent om een mens te zijn. Zoals de rol die kunst in mijn leven heeft.” Enthousiast: „Ik laat heel graag dingen aan mensen zien, en ik wil van anderen zien wat ze zien, en dat houdt nooit op, het is onuitputtelijk. Ik was gisteren aardappelen aan het schillen, het waren een beetje oude aardappels die echt zo naar aarde roken en het was fíjn! Dat ik dacht: oh ja ik ben een mens, en ik kan dit ruiken. En omdat het niet zo vanzelfsprekend is voor mij om daar zo van te genieten, omdat het ook anders is geweest, is het éxtra fijn.”
Had u eerder zulke ervaringen niet, of kon u ze niet op deze manier op waarde schatten?
„Ik schrijf in al mijn bundels tot nu toe over de onverschilligheid. In deze ook weer, dat er een pleegzusje werd geboren en dat alle buurvrouwen eroverheen gebogen stonden: ‘oh, die vingertjes!’ En dat ik dat niet voelde. Niet voelde waarvan ik dacht dat ik het voelen moest. Ik denk dat ik verdoofd was. Dat was het probleem van mijn leven.”
Uw eerste bundel is al 18 jaar oud, en daarin komt u allerminst verdoofd over.
„Tijdens het schrijven voel ik me niet verdoofd, nee. Het is voor mij lang zo geweest, dat het schrijven, de kunst, een plek was waar het kon. Dat is ook wel wat meer kunstenaars gemeen hebben denk ik.”
Hoe ging het ontverdoven in z’n werk?
„Ik ben heel veel in therapie geweest. Ook bij een haptonoom, die zei: het ging al zo vroeg mis in jouw leven, op een moment dat je helemaal nog niet praten kon, dus dat kun je misschien ook niet pratend oplossen. Dus ja, al die verschillende dingen. En mediteren.”
Ik denk dat het grootste wat je iemand kunt geven, vrijheid is
Rond haar dertigste mediteerde ze voor het eerst. Na haar tweede bundel, in 2007, vertrok ze naar een boeddhistisch centrum in Schotland. Mediteren is een manier om vrijer te worden, of zelfs ‘verlicht’, hoewel bijna niemand écht verlicht raakt, vertelt ze. Af en toe vangt ze een glimp op van „hoe het kan zijn”. „Dat zijn een soort eeuwige momenten denk ik.” Ze vindt het moeilijk uit te leggen wat het inhoudt. „Het is een ervaring dat alles ten diepste goed is, alles eigenlijk altijd al goed is geweest. Ik had het een keer tijdens het raspen van worteltjes en een keer tijdens het pellen van tulpenbolletjes. Ik kan die ervaring niet terugroepen, maar ik weet wel dat het zo was.”
Na twee jaar en zeven maanden in dat boeddhistisch centrum ging ze terug naar Nederland. „Wat ik hoop, is dat de zoektocht naar vrijheid en steeds vrijer worden toch ook in het schrijven kan.”
Die zoektocht naar vrijheid, wat verstaat u daaronder?
„Ik denk dat het belangrijk is om niet verstrikt te raken in de verwachtingen die anderen van je hebben, of dingen die anderen op je projecteren. En ook andersom, om een ander niet op te zadelen met jouw verwachtingen. Ik denk dat het grootste wat je iemand kunt geven, vrijheid is.”
In haar nieuwe bundel schrijft Jansen: „Het los zijn./ Ergens uit zijn en nog niet ergens anders in./ Dat is de situatie waar ik altijd weer naar terugverlang.”
Dat lijkt een terugkerend thema in uw werk.
„De hang naar vrijheid is best lastig, want die botst met het verlangen naar geborgenheid. Als ik zou moeten kiezen, koos ik voor vrijheid denk ik. Ik vind het heel gek dat tegenwoordig weer meer mensen trouwen, ik vind dat echt het ultieme voorbeeld van onzekerheid. Het is een belofte die je eigenlijk niet kunt doen. Ik denk ook dat bijna alle relatieproblematiek hierover gaat, dat je voor je het weet verwikkeld raakt in elkaars verwachtingen, dingen niet zegt voor de lieve vrede, of juist wel zegt… dat ervaar ik elke keer opnieuw. Met mijn laatste geliefde heb ik het nu heel goed als vrienden. Ik ben blij met de geliefden die er zijn geweest, maar dat hoeft niet per se nog een keer. Je kunt er zo mee eh, pffff, je tijd mee verdoen, met dat gevecht. Waarom zou je al die moeite doen als vrijheid alles is?”
Bent u niet bang voor eenzaamheid?
Ze denkt een tijdje na. „Nee. Ik geloof het niet. Nee. Ik heb eenzaamheid gekend, en dat heeft niet zozeer te maken met alleen zijn. Je kunt ook heel eenzaam tussen de mensen zijn. Ik hou van alleen zijn, ik vind alleen zijn fijn. Maar ik hou ook van weer terugkomen. Het is leuk om buiten te spelen als je weet dat je weer geroepen wordt als het eten klaar is.”
Jansen richt haar aandacht op de madeleines, meegebracht uit Amsterdam, die al een uur midden op tafel liggen. Ze pakt er een en neemt er een klein hapje uit.
U schreef: ik ben niet wezenlijk in verhalen geïnteresseerd. Waarom…
„Wacht, even de madeleine eten.”
Ze neemt nog een hapje, en nog een.
„Hmmm. Lekker zeg.”
Stilte.
„Zó lekker. Zoet.”
De madeleine is op. „Als ik films zie, onthoud ik vaak de beelden, meer dan het verhaal”, zegt Jansen. „In The straight story van David Lynch wil een man zijn broer gaan opzoeken op een grasmaaimachine. Dat is van bovenaf gefilmd, je ziet dan heel klein zo’n mannetje op een weg en de camera volgt die… dan gaat de camera omhoog, laat die man op die machine achter, dat gaat heel traag… en dan gaat-ie weer terug. Dan is de verwachting dat-ie wel iets opgeschoten zal zijn, maar dan zit-ie nog steeds onderaan het beeld.”
Het is leuk om buiten te spelen als je weet dat je weer geroepen wordt als het eten klaar is
Als ze eenmaal over beelden begint, houdt ze niet meer op. „De Japanse filmmaker Kitano heeft een film, Hana-bi… je ziet een meisje met een vlieger, ze rent omdat ze wil dat die vlieger opgaat, en het lukt niet. Dan zie je Kitano, hij speelt zelf de hoofdrol, en je ziet dan dat hij die vlieger vasthoudt, dus de suggestie is dat hij haar gaat helpen. Dan zie je haar wegrennen, en het volgende beeld is dat hij is blijven staan. En het papier is uit de vlieger getrokken. Ja, waarom is dat zo mooi? In zekere zin gaat dat misschien ook weer over vrij blijven.”
Ze pakt De straat en het struikgewas van Armando van de stapel. „Ik heb het leren kennen door Joke van Leeuwen, bij wie ik een cursus volgde. Die had een fragment meegenomen in een les en toen dacht ik: oh, zo kun je ook een verhaal vertellen, er hoeft geen plot in te zitten.”
Net als Joke van Leeuwen schrijft Tjitske Jansen vanuit een soort kinderlijke verwondering. Haar laatste bundel bestaat helemaal uit jeugdherinneringen. „Het schrijven begint bij het herkennen welke herinneringen bruikbaar zijn. Welke bevatten humor, welke bieden de mogelijkheid tot identificatie. Bijvoorbeeld dat gedicht over mijn oma die op sterven ligt en aan de telefoon zegt: ik moet ophangen, Lingo begint. Dat is zo’n moment… het is mijn oma, mijn Lingoverslaafde oma, maar iedereen kent het gegeven dat je met de dood te maken hebt en ondertussen ook nog Tetris wil spelen of je tanden moet poetsen.”
In een van uw gedichten beschrijft u dat u het liefst een beetje in de wereld rondloopt ‘om daar zo veel mogelijk aan te ervaren’. Is dat niet ook de kern van uw werk?
„Vroeger voelde ik me een beetje een loser als ik niks deed. Dan vertelden mensen ’s avonds in de kroeg wat ze allemaal gedaan hadden en dan had ik naar een papaver gekeken. Nu denk ik: eigenlijk is in de wereld lopen wel wat ik te doen heb. En er zoveel mogelijk aan ervaren. En dat ook weer delen. Ja.”
Veel ervaren is misschien ook wel uw gave. Zoals u een madeleine eet, dat vind ik veel over u zeggen.
„Oh, dat is grappig. Ik woonde in huis bij schrijver Franca Treur, en toen kwam ik een keer van de markt en ik had brood, vers brood, en trostomaten. En die roken zo lekker! Ik klopte bij Franca op de deur: moet je rúíken! Toen rook Franca, en zei ze: was dat de reden dat je bij me op de deur klopte? En ik zei: ja, ja eigenlijk wel!” Ze moet hard lachen.
De hang naar vrijheid is best lastig, want die botst met het verlangen naar geborgenheid
Er is niet zo veel tijd meer, en Jansen is aan het voorlezen nog amper toegekomen. Nu pakt ze de tweede dichtbundel van Bernke Klein Zandvoort en leest eruit voor. En dan Joke van Leeuwens nieuwe boek, een fragment over kind en een doormidden gesneden worm. En Erik Bindervoet, ook alweer over een kind.
En dan, na al dat voorlezen: „Het gekke is dat ik er ook zonder zou kunnen, denk ik.”
Echt?
„Ik was de afgelopen twee maanden in de Pyreneeën, dan liep ik de berg op en dacht ik: zo’n berg is ook wel heel aantrekkelijk, dat eenvoudige leven. Dus kunst is extra, maar dat is eigenlijk alleen maar mooi. Dat is net als in een relatie: als je het niet nodig hebt dan is het eigenlijk veel vreugdevoller.”
Is het niet ook een beetje zoals het buitenspelen terwijl je weet dat je straks weer naar binnen mag?
„Misschien wel. Ik wil ook helemaal niet zonder. Soms denk ik: ik ben al vijftig, de tijd is beperkt, en er is nog zoveel dat ik wil lezen… Maar ik moet het omdraaien, er is heel veel, het houdt nooit op en ik mag ervan genieten.”