Arbeidersvrouwen waren het, autodidacten, utopisch socialisten – en ze wilden verandering! Daarom richtten drie vrouwen in 1832 in Parijs het blad La Tribune des femmes op. Het was het eerste revolutionaire tijdschrift in Europa dat gewijd was aan de zaak van de vrouwenemancipatie. De agenda van de redactie was duidelijk: zolang de vrouw geen gelijke rechten had, was menselijke vooruitgang niet mogelijk. De vrouw leefde in een staat van slavernij, vonden de protofeministen die aan het roer van het blad stonden. En dus zochten ze inspiratie voor hun strijd bij het abolitionisme, de strijd voor de afschaffing van de zwarte slavernij in de koloniën.
„Die betrokkenheid bij de antislavernijbeweging was niet slechts voor de vorm”, zegt Sophie van den Elzen. Zij promoveerde vorige week aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift Antislavery in the Transnational Movement for Women’s Rights, 1832-1914, waarin ze de onderlinge beïnvloeding in Europa van beide emancipatiebewegingen onderzocht. „Die Franse vrouwen moesten echt knokken om hun eigen bestaan te verbeteren, maar ze vonden dat die strijd deel uitmaakte van een groter gevecht tegen onderdrukking. Daarom namen ze in de La Tribune des femmes een verhaal op over een bezoek van een abolitionist aan Jamaica. Ze schreven erbij: ‘We hoeven onze lezeressen natuurlijk niet uit te leggen waarom dit belangrijk is.’ Ik vind dat een mooi voorbeeld van een groep vrouwen die het écht niet breed had en toch haar best deed om in contact te komen met mensen elders op de wereld.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/11/data64491333-8b29f1.jpg)
Er zijn meer verbindingen tussen het gevecht voor gelijke rechten van zwarten en vrouwen, blijkt uit het proefschrift van Van den Elzen. Ze heeft haar onderwerp benaderd vanuit een cultuurhistorisch perspectief, en dan met name vanuit de cultural memory studies, zegt ze. „Dat is een vakgebied dat onderzoekt hoe mensen collectieve herinneringen bouwen. Memory work heet dat. Met dit herinneringswerk creëerden vrouwen een gedeeld, transnationaal verleden waarvan hun strijd voor emancipatie een onderdeel vormde.”
Beïnvloeding via verhalen
Dit gebeurde op een aantal manieren. Ten eerste was er de rechtstreekse beïnvloeding door vrouwen die in beide bewegingen actief waren. De groep mensen die zich inzette voor de afschaffing van de zwarte slavernij was in Europa echter lang niet zo groot als in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, zegt Van den Elzen. „Dus dat verklaart niet afdoende waarom het abolitionisme een rol speelde binnen de Europese vrouwenbeweging. We moeten het meer zoeken in een vorm van indirecte beïnvloeding, via verhalen. Daarbij zijn twee richtingen te ontwaren: de verdiensten van vrouwen die zich inzetten voor slaafgemaakten en de vergelijking tussen het lot van vrouwen en slaafgemaakten.”
Een belangrijke oorsprongsmythe van de internationale vrouwenbeweging houdt direct verband met de strijd tegen de slavernij, zegt Van den Elzen. „In 1840 vond in Londen de World’s Anti-Slavery Convention plaats. Daar wilde een delegatie vrouwen bij aanwezig zijn, maar die werd het recht tot spreken ontzegd. Die gebeurtenis kom je later in de negentiende eeuw telkens tegen in geschiedenissen van de vrouwenbeweging. Dit was een punt waarop vrouwen zich realiseerden: als we willen meedoen met de strijd tegen de slavernij moeten we ook voor ons zelf opkomen.”
De schrijfster Harriet Beecher Stowe was met haar anti-slavernijroman De negerhut van oom Tom (1852) voor veel vrouwen hét voorbeeld van iemand die zich voor het abolitionisme inzette, zegt Van den Elzen. „Zij werd gezien als een soort profetes met een gevoelig moederhart, die daardoor een diepere waarheid kon zien. Juist omdát ze een vrouw was, kon ze zich bekommeren om het lot van slaafgemaakten.”
Vrouwelijke kwaliteiten
Vooral in burgerlijke kringen was die nadruk op de moederlijke kant van Stowe populair, aldus Van den Elzen. „Meer radicale actievoerders moesten daar niks van hebben: zij benadrukten de argumenten van Stowe, niet haar vermeende typisch vrouwelijke kwaliteiten. Het aardige is: Stowe was bij beide groepen feministen een heldin, terwijl ze zichzelf niet als feminist beschouwde.”
De scheidslijn tussen burgerlijke en meer radicale feministen tekende zich ook af als het ging om de vergelijkingen die gemaakt werden tussen het lot van de vrouw en de slaaf. „De Nederlandse schrijfster en feministe Wilhelmina Drucker vond het een gepaste vergelijking”, aldus Van den Elzen. „Zowel slaafgemaakten als vrouwen waren niet in staat voor zichzelf op te komen, omdat ze door hun omstandigheden mentaal geboeid waren. Hier komt Druckers denken overeen met de inhoud van Stowe’s boek, want ook daar waren de slaafgemaakten mentaal niet in staat zich aan hun lot te ontworstelen.”
Drucker waarschuwde er wel voor niet door een koloniale bril naar slaafgemaakten te kijken, zegt Van den Elzen. „Het was geen aparte soort die door witte mensen bij de hand moest worden genomen, vond ze. Maar je ziet dat andere feministen wel worstelen met het idee zwarte mensen als écht handelingsbekwaam te zien. Ook naar de zwarte vrouwen in de Verenigde Staten die zich inzetten voor het abolitionisme én voor vrouwenrechten werden er maar mondjesmaat handreikingen gedaan om samen op te trekken.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/02/data67321093-927749.jpg)
Blanke slavin
Naast (mede-)strijders tegen de zwarte slavernij, zagen vroege feministen de vrouw zelf ook als een soort slaaf. Die laatste vergelijking voelt nu ongemakkelijk, zegt Van den Elzen, maar onbegrijpelijk is het niet. „Dat was het vocabulaire dat indertijd beschikbaar was. Het was een voorbeeld waarvan iedereen begreep wat je ermee bedoelde.”
Daarom gebruikten actievoerders de metafoor van de slaaf ook als het ging over vrouwen in de prostitutie. Het fenomeen van de prostituee als blanke slavin werd in de sensatiepers een apart genre. In Duitsland verschenen titels als Prostitution und Mädchenhandel: Neue Enthüllungen aus dem Sklavenleben weisser Frauen und Mädchen, in ons land beleefde Blanke Slavinnen in Nederland vijftien drukken. Van den Elzen: „Deze vergelijking werd soms nog verder opgerekt. In een socialistisch tijdschrift werden dienstmeisjes bijvoorbeeld slavinnen genoemd. Daarop kwamen afwijzende reacties van briefschrijvers, maar de redactie hield voet bij stuk: niet alleen werd de dienstmeid uitgebuit om haar arbeid, de heer des huizes drong zich ook regelmatig seksueel aan haar op.”
Aan het eind van de negentiende eeuw namen de directe vergelijkingen tussen vrouwen en slaven in frequentie af, zegt Van den Elzen. „Burgerlijke feministen benadrukten toen meer de rol die vrouwen hadden gespeeld bij de afschaffing van de slavernij, terwijl meer radicale, socialistische feministen de nadruk legden op het feit dat beide emancipatiebewegingen onderdeel waren van een grotere strijd tegen het onrecht. Voor beide groepen bleef de strijd tegen de slavernij echter een internationaal verbindend element in de geschiedenis van de beweging.”