Bij de dood van de Poolse dichter Adam Zagajewski, afgelopen zondag, moest ik terugdenken aan onze kennismaking in 1998 in Parijs, in een café aan de rand van het Quartier Latin. Hij was in die stad komen wonen uit liefde voor een landgenote, die er al jaren werkte. Echt thuis had hij zich er nooit gevoeld. Daarom woonde hij een deel van het jaar ook in Krakau. Hij hield van Polen, niet alleen omdat zijn verleden er lag, maar ook vanwege de intelligentsia die er volgens hem heel wat levendiger debatteerde dan in het Westen.
Ik heb Zagajewski later nog een paar keer ontmoet. Telkens was ik van hem onder de indruk. Als je met hem over het leven en de wereld sprak, wist hij er met zijn humanistische blik altijd wel iets wijs en origineels over op te merken. Dat kwam volgens mij omdat hij het liefst in zijn ‘geheime wereld’ van poëzie, muziek en filosofie verkeerde, waar hij zijn zuivere gedachten in alle rust kon vormen. Vooral mooie gedichten bezorgden hem verhelderende inzichten in het aardse bestaan.
In zijn essay Op latere leeftijd een meester vinden (in Nexus 79) hekelt hij het slechte onderwijs, dat ‘tweederangs geestelijk voedsel’ verstrekt. Ook legt hij uit wat een goede meester is. Niet alleen iemand die je talen leert, boeken laat lezen en ideeën met je bespreekt, maar iemand die je ook bijbrengt hoe ‘we moedig en elegant kunnen zijn, hoe we intelligentie aan goedheid en een passie voor een bepaald vak aan een meer algemene wereldwijsheid, morele integriteit en persoonlijke charme kunnen paren’. Zelf had hij zo iemand gevonden in de oude Poolse schilder en schrijver Józef Czapski.
Waar West-Europeanen altijd vooruit kijken, vallen ze in Midden-Europa terug op constanten in de geschiedenis
Eens te meer besef ik hoe anders dat Midden-Europa van Zagajewski is, wanneer ik Beter wordt het niet. Een reis door het Habsburgse Rijk en de Europese Unie van Caroline de Gruyter lees. Ze laat zien dat Oostenrijk, Hongarije, Polen en Tsjechië zich net zoals het Habsburgse Rijk als een buffer tussen Oost en West beschouwen. Daarom nemen ze binnen de EU altijd afwijkende posities in, vooral als het om Rusland gaat. Waar West-Europeanen altijd vooruit kijken, vallen ze in Midden-Europa terug op constanten in de geschiedenis. Vandaar dat Polen en Hongarije zo ‘behoudend’ zijn als het om Europese waarden gaat. Ook beheersen slachtoffermythes hun politiek, zoals in Hongarije, waar het verdrag van Trianon in 1920 van dat land een rancuneuze rompstaat overliet.
Waar vroeger keizer Frans Jozef door middel van hervormingen zijn rijk met succes bijeen wist te houden, doet Brussel dat nu op een vergelijkbare manier in de EU. Zelfs haar logge bureaucratie lijkt op die van de keizer, al was deze vele malen groter. Hetzelfde geldt voor de interne spanningen op het gebied van nationalisme en regio’s die zelfbestuur eisen.
Vermakelijk in De Gruyters verhelderende boek zijn de in het verleden levende Oostenrijkse aristocraten. Weliswaar mogen ze sinds 1918 het ‘von’ in hun naam niet meer voeren, maar ze gedragen zich nog net als in de keizertijd en worden door iedereen zo behandeld. Na de val van de Muur zwermden ze als consultants uit over hun Midden-Europese achtertuin, waar ze de weg kenden en fortuin maakten.
Ook stuit ik op Joseph Roth, die in zijn Radetzkymars een personage laat zeggen dat zonder Frans Jozef het rijk verloren is. Als je de keizer vervangt door ‘Brussel’ besef je ineens hoe bijzonder die verenigde verscheidenheid van de EU is en begrijp je Zagajewski’s verlangen naar thuis nog beter.