‘Als het dictatoren tenminste beliefde/ onze toornige, woedende en degelijk/ geschreven gedichten te lezen, zou de poëzie/ de wereld zeker veranderen. Maar rozen/ kennen evenmin de werken die aan hen/ zijn gewijd. Doornen drinken geen bloed.’
Het is een typerend gedicht voor Adam Zagajewski, die zondag op 75-jarige leeftijd in Krakau overleed en die het door de geschiedenis bepaalde dagelijks bestaan en de schoonheid ervan bezong. De serieuze lichtheid van zijn gedichten maakte hem eens te meer beroemd nadat hij in 2001 naar aanleiding van 9/11 het gedicht ‘Probeer de verminkte wereld te bezingen’ in The New Yorker publiceerde. Hierin benadrukte hij het belang van mooie herinneringen om het ergste te kunnen doorstaan. Op de vraag van een journalist wat hem tot dit gedicht had geïnspireerd, antwoordde hij dat het waarschijnlijk zijn jeugd was geweest in het door de Tweede Wereldoorlog verwoeste Polen, waar hij opgroeide tussen de ruïnes.
Nobelprijskandidaat
Zagajewski was de belangrijkste Poolse dichter van zijn generatie en gold als een kandidaat voor de Nobelprijs voor Literatuur. Zijn internationale roem is vergelijkbaar met die van Czeslaw Milosz, Zbigniew Herbert en Wislawa Szymborska.
Lees ook dit interview met Adam Zagajewski: ‘Kunst moet het leven voornamer maken’Hij werd in 1945 geboren in een welgestelde familie van juristen en hoogleraren in de stad Lwow. Toen de Russen Oost-Polen in dat jaar annexeerden, vluchtte het gezin naar de industriestad Gliwice in Silezië. Lwow bestond alleen nog maar in hun dromen.
In Krakau studeerde Zagajewski filosofie, waarna hij begon te dichten. Hij behoorde tot de generatie van ’68, een groep dichters die kritiek leverde op de alledaagse werkelijkheid onder het communisme en gevormd werd door de studentenprotesten tegen de onderdrukking van het culturele leven en het door de staat aangestuurde antisemitisme. Zijn eerste twee bundels Communiqué (1972) en Vleeswinkels (1975) brachten hem in conflict met het regime. In het vervolg verscheen zijn werk alleen nog ondergronds.
Toen in 1980 na grote stakingen de vakbond Solidariteit werd opgericht en generaal Jaruzelski een jaar later de staat van beleg uitriep, werd van Poolse dichters verwacht dat ze zich kritisch opstelden tegenover de macht. Zagajewski was echter al enkele jaren een andere richting ingeslagen en schreef vooral lyrische, beschouwende en beschrijvende poëzie. Met ironie en humor bezong hij niet alleen de schoonheid van het leven en de kunst als redmiddel, maar ook het verlangen naar wat er niet meer was en toch behouden moest worden. Zijn familiegeschiedenis was een bron van inspiratie.
Parijs en Texas
In 1981 emigreerde hij naar Parijs, waar hij trouwde met een Poolse psychologe die daar al langer woonde. Pas in 2002 keerde hij terug naar Krakau, waar ook Milosz en Szymborska woonden. Zijn verblijf wisselde hij af met Texas, waar hij jaarlijks een semester creative writing gaf aan de universiteit van Houston.
In Amerika was hij inmiddels ontdekt door Josif Brodski, die in New York in ballingschap leefde. De Russische dichter was zo onder de indruk van zijn gedichten dat hij ze in het Engels liet vertalen. Vanaf dat moment werd Zagajewski een internationale beroemdheid.
De herinneringen aan een wereld, die hij alleen van horen zeggen had, vormen de basis van Zagajewski’s gehele oeuvre. Vooral Lwow was heilig. „Mijn familieleden leefden in hun fantasie,’ zei hij in 1998 in een interview in NRC. „Ze bewoonden een kunstmatige wereld die alleen in hun verhalen en gedachten bestond. Zo hebben ze mij iets meegegeven: het gevoel dat de echte wereld niet alles is, dat er ook nog een transcendente wereld bestaat, en juist daar vind ik mijn inspiratie.”