Januari 2017,
tien maanden na de aanslag
Een vrijstaand huis in Lanaken, bij Maastricht, net over de grens met België. De inrichting is strak, glas en staal, wol en hout, natuursteen. De hond, Nelson, ligt te slapen in zijn mand bij de open haard. Op tafel in de keuken een vaas met lelies, een schaal met appels, een kristallen etagère met sandwiches van de traiteur. Marjan Pinczowski, geboren Fasbender, trekt de klep van de oven open en zet er saucijzenbroodjes in. Edmond Pinczowski, in een scherp gestreken overhemd met blauwzijden das, volgt haar bewegingen met zijn blik.
Edmond: „We hebben vijfendertig jaar in het buitenland gewoond, Afrika, Azië, Amerika, Australië, de hele wereld. Maar ik ben een Maastrichtenaar en echte Maastrichtenaren keren altijd terug. Ik ben midden in de stad geboren, in april 1946. Ken je boekhandel Dominicanen? Daarnaast. Mijn vader had er een kapsalon. Ertegenover was het gymnasium waar ik op heb gezeten. Toen Marjan en ik terugkwamen vanwege mijn pensionering, in 2010, zijn we eerst in een appartement op vijftig meter afstand van mijn geboortehuis gaan wonen. Later hebben we een huis gehuurd aan de oostkant van de stad. We wisten nog niet zo goed wat we zouden gaan doen met ons leven.”
Marjan: „Jij wist het heel goed.”
Edmond: „Maar samen wisten we het niet.” Hij lacht naar haar. „Ik had vijfentwintig jaar voor Sheraton gewerkt en daarvoor tien jaar voor Hilton, als general manager. Na een paar weken dacht ik: íets wil ik nog wel gaan doen. Toen kwam ik Camille Oostwegel tegen, de eigenaar van een aantal eersteklashotels hier in de regio. Ik heb vroeger met zijn broer in de klas gezeten. Ik zei: als je iets leuks hebt, hou ik me aanbevolen. Ik had ook een gesprek met de Hotelschool, waar Camille in de raad van toezicht bleek te zitten. Na twee weken belde hij me op. Hij kon me wel gebruiken. In augustus waren we teruggekomen, in september ben ik ad interim begonnen op Château St. Gerlach, voor vier dagen in de week. En in januari kreeg ik een telefoontje van de Hotelschool. Zij vroegen me voor twee dagen in de week als docent.”
Marjan: „Ik zei: vraag of je op zondag mag komen om de school schoon te maken. Dan kun je zeven dagen per week werken.” Ze lacht naar hem.
Edmond: „Na verloop van tijd ben ik wel wat gaan schiften en nu werk ik alleen nog op de Hotelschool. Ik ben verantwoordelijk voor de stages in de Emiraten. Daar ga ik zo’n twee keer per jaar heen. Marjan gaat normaal nooit mee, maar vorig jaar, de eerste keer na eh…”
Marjan: „Ik móést van jou. Ik móést mee. Je wilde me hier niet alleen achterlaten.”
Edmond: „We zouden in april gaan. Maar dat ging niet. Dat was vier weken na… na… In mei zei ik tegen Marjan: als je echt niet wilt, ga ik naar school en zeg ik dat het voorbij is. Dat vond zij te rigoureus.”
Marjan: „Zijn werk is zijn leven. Ik kon het hem niet afnemen na… na wat er gebeurd was.”
Edmond: „Toen ben je onder protest meegegaan. En in november weer. Het vliegen en alles… Kijk, ik sta met twee paspoorten in te checken, in Düsseldorf, want Brussel, daar vliegen we sowieso niet meer vandaan. Vraagt de baliemedewerker: waar is uw vrouw?”
Marjan: „Ik had gezegd dat ik níet in line ging staan. Nóóit meer. Bij het idee alleen al krijg ik hartkloppingen.”
Edmond: „Dus ik zeg: die staat ergens in de hal. Ja, we moeten haar ook zien. Nee, ze komt echt niet. En ik vertel eh… Ik vertel waarom. Zo doen we het nu elke keer. En tot nu toe werkt het. Die gebeurtenissen staan nog steeds in ieders geheugen gegrift.”
Marjan: „Ik ben stewardess geweest, dus in principe zou ik er niet zo bang voor moeten zijn. En dat ben ik ook niet. Het is alleen eh… ja, eh…”
Sascha en Nelson
Edmond: „Het is ook: met wie zit je aan boord.”
Marjan: „Wat dat betreft heb ik een les geleerd. De eerste keer, in mei, we vlogen naar Dubai, zaten op de rij naast ons vier gastarbeiders, mannen met donkere gezichten. Ik probeerde niet de hele tijd naar ze te kijken, maar ik deed het toch. Kwamen ze van de Filippijnen? Uit India? Of toch uit Noord-Afrika? Waren het moslims? Potentiële terroristen? Ik kon in die tijd nog geen boek lezen, geen film kijken, niet naar muziek luisteren. Ik had niets anders te doen dan naar hen kijken en bang en boos en ongelukkig zijn.”
Edmond: „En huilen.”
Marjan: „Af en toe. Niet hardop, hoor.”
Edmond: „Maar de stewardess zag het wel en ze vroeg of ze iets voor ons kon doen. Ik vertelde haar in korte bewoordingen wat er gebeurd was en toen kwam ze op haar knieën bij ons zitten, in het gangpad. Ze kwam uit India en ze nodigde ons uit voor een Indiase wedding de volgende dag.”
Marjan: „Zo aardig. Ze was zo aardig. Ik zei: dat is misschien nog iets te vroeg. Een van die vier mannen in de rij naast ons had ons horen praten, waarvoor hij zich later verontschuldigde, en toen gaf hij ons een briefje.” Ze staat op, loopt naar de kast in de zijkamer, komt terug met een slordig afgescheurd velletje papier, waarop in blauwe blokletters een tekst geschreven staat. Ze leest voor: ‘As human beings, hope is our biggest weapon. You have to keep believing that life will get better. Whenever you feel that the belief is weakened, trust in God and pray. He is going to help you out and you will feel stronger.’ Na een pauze: „Hij ondertekende met: ‘a fellow passenger who overheard your tragedy’. Het was zo aardig, zo verschrikkelijk aardig. Zo’n jongen van wie je het helemaal niet verwacht.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/koelewijnbriefjezaventem.jpg|//images.nrc.nl/vK8E9ZREGdzMxuvS-xVmAzAotWY=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/koelewijnbriefjezaventem.jpg)
Gezelschap in Maastricht
Na weer een pauze: „Dat vliegen was niet leuk en is nog steeds niet leuk, maar we hebben alles direct weer gedaan. Nou ja, een aantal dingen niet. We zijn lid van een vriendenclub, een soort Rotary…”
Edmond: „Tachtig mensen uit Maastricht en omstreken.”
Marjan: „…en het heeft tot vorige week geduurd voor ik daar weer mee naartoe wilde.”
Edmond: „Het tienjarig bestaan werd gevierd en omdat we er sinds die gebeurtenis niet meer geweest waren, en het een informele bijeenkomst was, had ik voorgesteld er samen naartoe te gaan. Ik zei wel: als je voelt dat het tijd is om te vertrekken, geef een seintje. Om tien uur zei ze: time to go. En dan komen we thuis en is het toch te veel geweest. Dan komen alle emoties er weer uit.”
Marjan: „Dan raak ik wel even overstuur, ja. Maar dat gebeurt niet elke avond, hoor. Alleen als we in een groot gezelschap zijn geweest. O, Ed, de saucijzenbroodjes!” Ze springt op en doet de oven open. De geur van iets te goed doorgebakken bladerdeeg trekt door de keuken. „Dat moet je wel tegen me zeggen, Ed. Dat ze zwart worden als ze te lang in de oven staan.”
Edmond: „Dat zei ik toch? Ik zei: niet te lang.” Hij lacht.
Marjan legt een saucijzenbroodje op een bordje, snijdt er een stukje af, blaast er een poosje op en doet het voorzichtig in haar mond. „O, nog best lekker.”
Edmond: „We hebben verder geen hulp, geen psychische hulp. We slikken geen medicijnen. Het enige wat we hebben gedaan is een paar lezingen bijwonen van professor Keirse. Dat is een Belgische hoogleraar die zich heeft gespecialiseerd in rouwverwerking. Hij werd ons kort na het eh… drama aangeraden. En heel in het begin zijn we een keer naar een professionele hulpverlener geweest die ons door de Belgische overheid ter beschikking was gesteld. Na anderhalf uur dachten we: zij kan niets voor ons doen.”
Marjan: „Dat dacht zij ook. Ze zei: jullie weten wat het is en jullie kunnen er eh…”
Edmond: „…naar omstandigheden goed mee omgaan. Ze zei: jullie leven, jullie functioneren, jullie hebben voldoende empathisch vermogen om van elkaar te accepteren dat jullie het anders verwerken.”
Marjan: „Ik heb maar één keer tegen Ed gezegd: als je dát doet, dat vergeef ik je nooit meer. Dat was eh… het was dinsdagochtend gebeurd en op vrijdag hoorden we dat de kinderen waren overleden. En toen zei Ed: ik ga volgende week nog wel even werken.”
Edmond knikt.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/03/14051674_10206876088291815_7443305846020171344_n.jpg)
Alexander, Nelson en Sascha
Marjan: „Het kon niet eens, want het was die hele week een gekkenhuis. Er moest zo verschrikkelijk veel geregeld worden. De begrafenis was ook op vrijdag en ’s avonds zei hij: maandag ga ik weer beginnen. Daar heeft de school een stokje voor gestoken. Ze zeiden: je kunt pas aan het eind van de week weer komen. Ze wisten dat ik hem niet langer thuis zou kunnen houden. Maar ik respecteer het, dat Ed zo is. Hij vergeet zichzelf als hij aan het werk is. Daarom kan hij beter omgaan met wat er gebeurd is dan ik. Ik heb de hele dag niets te doen. Ik kan de hele dag nadenken. En er staat tegenover dat hij me zeven maanden elke avond mee uit eten heeft genomen. Ik wilde niet koken. Ik wilde niet hier eten.”
Edmond: „Omdat we de laatste avond voor eh… de laatste maanden voor die gebeurtenis aten we alle avonden hier, want de kinderen waren hier. Ze waren allebei hier. Onze zoon…”
Marjan: „We hadden hem teruggefloten omdat hij in een dip was geraakt.”
Edmond: „…studeerde in Amerika, in New York, en daarom was onze dochter daar ook gaan studeren. Maar de laatste maanden waren ze hier en elke avond aten we samen.”
Marjan: „Net als vroeger, toen we nog in de hotels woonden waar Ed directeur was. We zagen Ed de hele dag niet, maar ’s avonds tussen half acht en half negen kwam hij altijd boven. En dan aten we met elkaar. Iedereen had iets te vertellen, iedereen was vrolijk. De laatste maanden – onze zoon kookte, we praatten, we discussieerden, het was zo… zo… fijn. Dus hier samen aan tafel eten, nee.”
Edmond: „Ik zei dat het best was. Maastricht heeft vierhonderd restaurants. We konden even vooruit.”
Marjan: „Zeven maanden zijn we alle avonden uit eten geweest. Ik dronk er een glas wijn bij en als we thuiskwamen kon ik zo mijn bed in. Als de dag een nachtmerrie is, is de nacht een verlossing.” Ze lacht naar Edmond. „We eten nog steeds niet aan tafel. We eten achter onze laptop. Maar we hebben het goed samen. We zijn bijna veertig jaar getrouwd. De dag voordat het gebeurde…”
Edmond: „De eerste dag van de lente.”
Marjan: „…was onze trouwdag.”
Edmond: „Ik dacht destijds: dat kan ik tenminste onthouden.”
Marjan: „We kunnen met elkaar lachen en met elkaar praten. Dat helpt ons nu heel goed. Al zijn we totaal verschillend.”
Edmond: „Dat is altijd zo geweest.”
Foto’s Ans Brys
Aanzoek na vijf dagen
Marjan: „Ik heb Ed leren kennen in Nairobi. Na vijf dagen besloten we te trouwen. Hij was drieëndertig, ik zesentwintig. Ik werkte voor de KLM en hij was de tweede man in het hotel waar we sliepen, als crew. De KLM-stationmanager gaf Ed altijd een telefoontje als het de moeite waard was om te komen kijken bij het inchecken, maar dat had hij deze keer niet gedaan. Blijkbaar vond hij dat er geen leuke vrouwen bij waren.”
Edmond lacht en zwijgt.
Marjan: „We zijn elkaar gewoon tegengekomen in dat hotel. We raakten aan de praat en daar zijn we vijf dagen lang tot vier uur ’s nachts mee doorgegaan. Ed was niet de eerste man in mijn leven, maar wel de eerste man die me ten huwelijk vroeg. Ik dacht: zo serieus…”
Edmond: „Ik was heel serieus, na die vijf dagen.”
Marjan: „Wat hielp was dat ik niet meteen met je naar bed was gegaan.” Ze lacht naar hem. „Ik ben geboren in Jakarta. Indische vader, gezagvoerder bij de KLM, Haagse moeder. Ik heb lang in Den Haag gewoond. Nogmaals, we hebben altijd een fijn huwelijk gehad, waarschijnlijk omdat Ed nooit thuis was. Voor mij was het een gemakkelijk leven. Geen stress, niks. Ik hoefde nooit te koken, niet eens mijn eigen bed op te maken. Dat werd allemaal voor me gedaan in de hotels waar we woonden. Als we in Purmerend hadden gewoond, was het misschien anders gelopen.”
Edmond: „Dan was je blijven vliegen.”
Marjan: „Ja, dan was ik blijven vliegen. Ik vond het heerlijk. In 2010, we waren net in Nederland, heb ik gevraagd of ik terug kon komen. Ik was zevenenvijftig en ze waren bij de KLM bezig de oudjes weer aan te nemen. Helaas kwam de crisis ertussen. En nu – ik zou voor niets nog komen werken.”
Ze ruimt de borden af, maakt de tafel schoon en zet theewater op. Als ze weer zit, zegt ze: „We moeten het over onze kinderen hebben.”
Edmond knikt.
Marjan: „We hadden super- superleuke kinderen. Geestig, empathisch, lief, intelligent. En dan ben ik objectief. Ed zei gisteren dat objectief geen woord is…”
Edmond: „Het is wel een woord, maar een mens kan niet objectief zijn. Dat zei ik. In elk geval niet ten aanzien van zijn of haar kinderen.”
Marjan: „Jawel hoor, want de minder leuke dingen zeg ik ook.”
Edmond: „Het blijft een mening en die is nooit objectief. Misschien zijn er objectieve feiten. Misschien kunnen we het erover eens zijn dat één plus één twee is. En zelfs dat is dubieus. Maar we hadden heel fijne kinderen.”
Marjan: „Ik was geen geboren moeder, ik heb nooit met poppen en poppenwagentjes gespeeld, maar op een gegeven moment zaten we op Jamaica en daar was werkelijk helemaal niets te doen. Ik dacht: misschien moet ik proberen zwanger te worden. Ik was begin dertig, en dan is het wel normaal. Je krijgt een kind. Ik vond het leuk.”
Edmond: „En we hadden niet afgesproken dat we ze níet zouden hebben.”
Marjan: „Alexander is in 1986 geboren, in Jeruzalem. En Sascha drie jaar later in Baarn.”
Edmond: „We woonden toen in Lagos en ik wilde niet dat Marjan daar zou bevallen.”
‘We hoorden het eh…Het was tien over acht’
Marjan: „Op Facebook leek het die dinsdag alsof Sascha in Athene was geboren, omdat er zoveel foto’s van haar in Griekenland op stonden. She loved Greece, ja. Maar dat was dus niet waar.”
Edmond: „Je zag het wel in alle media terugkomen. Onvoorstelbaar wat er die dag al binnen een paar uur ongefilterd naar buiten kwam.”
Marjan: „Wij hoorden het eh… Het was tien over acht en Ed was naar zijn werk. Ik liep door het bos met mijn vriendinnen hier uit de buurt en de honden. Het was een prachtige ochtend, een strálende ochtend. Ed had eerst de kinderen nog naar de trein gebracht, wat nooit de bedoeling is geweest, want ik bracht ze altijd. Dan zette ik ze af bij de vertrekhal, parkeerde de auto, haalde koffie bij Starbucks en ging bij ze staan voor de incheckbalie. Maar dat was deze keer niet gelukt.” Haar telefoon gaat. Ze kijkt op het schermpje, verontschuldigt zich en loopt de tuin in. Nelson de hond wordt wakker en loopt achter haar aan.
Edmond: „De zondag ervoor was er iets vreemd met Marjan gebeurd. Ze liep toen ook in het bos, met twee vriendinnen en de honden, en ze kwamen een man tegen die verschrikkelijk tekeerging over het feit dat de honden losliepen. Ze hebben de honden aangelijnd, maar die man bleef tekeergaan. Marjans vriendinnen gingen wat verder weg lopen omdat de honden onrustig werden, en Marjan probeerde die man tot bedaren te brengen. En opeens is ze alles kwijt. Ze weet niet waar ze is. Ze weet ook niet dat ze net die aanvaring met die man heeft gehad. Ze zegt dat ze met mij wil praten. Een van de vriendinnen gaat bellen en ze krijgt onze dochter aan de telefoon, die bij haar vriendje is. De andere vriendin brengt Marjan naar huis. Ik rijd meteen met haar naar het ziekenhuis. Onderweg vraagt ze waar we naartoe gaan. Ik zeg: naar het ziekenhuis. Waarom? Je bent even de weg kwijt geweest. Meteen daarna: waar gaan we naartoe? Ze registreerde helemaal niets, nul. In het ziekenhuis werd bloed afgenomen en al die dingen, en de verpleegkundige zegt: gaat u maar even in de wachtkamer zitten, we komen zo bij u. Marjan zegt: ik ken u ergens van. We lopen naar de wachtkamer en ik vraag aan Marjan: waar denk je dat je die vrouw van kent? Vraagt Marjan: welke vrouw? Ze hebben een scan gemaakt en we hadden geluk, want er was een neuroloog in huis en die zei…”
Marjan komt net weer binnen en zegt: „…dat er niets aan de hand was.”
Edmond: „Dat verhaal dat u vertelt, zei hij, dat kennen wij als transient global amnesia, een tijdelijk algeheel geheugenverlies. In principe komen de herinneringen binnen vierentwintig uur terug. En dat was ook zo. Behalve de herinnering aan dat incident met die man in het bos.”
Marjan: „Daar weet ik helemaal niets meer van.’
Edmond: „Die maandag was ze wel een beetje onzeker. Ze ging even bij de huisarts langs en die zei ook: niets aan de hand, maar doe het een paar dagen rustig aan. En toen heb ik gezegd: dan ga jij niet morgenochtend om zes uur de kinderen naar Brussel brengen. Ik zet ze wel op de trein in Hasselt.”
Foto’s Ans Brys
Een beetje vliegangst
Marjan: „De avond ervoor zei ik tegen mijn zoon: ik ben zo blij dat jullie weggaan, kan ik eindelijk alles opruimen en neerzetten zoals ik het wil. En ik keek hem aan en zei: maar wat zal ik je missen. Daar ben ik zo blij om, dat ik dat gezegd heb. Wat zal ik je missen. We moesten allebei lachen. ’s Ochtend stond ik met Sascha in de bijkeuken en ik deed het Indonesische trucje bij haar dat ik nog van mijn overgrootmoeder heb geleerd.” Ze strijkt met haar vingers over haar voorhoofd en de rest van haar gezicht. „Dat hielp tegen angst. Niet dat ik erin geloof, hoor. Maar een kind gelooft daarin. En Sascha had een beetje vliegangst. Ik zei: ik beloof je, er gebeurt niets. Dat vind ik zo erg, dat ik dat gezegd heb. Ze is naast Alexander achter in de auto gaan zitten, en Alexander kwam er weer uit en zei: I need to hug you. En ik zei: ga nou maar.”
Edmond: „Want we waren al wat laat. Ik wilde ze op de trein van 6 uur 40 zetten.”
Marjan: „En de kinderen wilden met de trein van 6 uur 50.”
Edmond: „Maar ik was bang dat ze dan te laat zouden zijn om nog te kunnen inchecken.”
Marjan: „Dus ik zei tegen de kinderen: doe nou maar die van 6 uur 40, daddy thinks it’s better.”
Edmond: „De trein van 6 uur 50 is niet meer bij de terminal aangekomen, want toen was de ontploffing al geweest.”
Marjan, na een lange stilte: „Normaal zou ik er gewoon bij zijn geweest toen het gebeurde. Als moeder wil je dat ook liever. Was ik er maar bij geweest. Ik ben nog altijd zo bang dat ze niet direct dood waren. Dat ze toch nog iets gemerkt hebben. Als ik erbij was geweest… ook al ga je allemaal dood… je kunt elkaar misschien nog vasthouden… iets zeggen…”
Edmond: „We zijn later met de patholoog op de luchthaven geweest om te kijken waar ze stonden toen het gebeurde. Het was een afstand van hier tot het raam daar” – een meter of vijf, zes – „ten opzichte van eh…”
Marjan: „De explosie.”
Marjan: „Ik heb al die dagen gedacht dat ze nog leefden. Ik kon, ik kán me gewoon niet voorstellen dat mijn twee kinderen er niet meer zijn.”
Edmond: „Er waren daar niet zoveel mensen omgekomen, zei hij.”
Marjan: „Zeven maar.”
Edmond: „En hij zei ook: ze hebben er niets van meegekregen. Ze hebben er met hun rug naartoe gestaan. Ze hebben…”
Marjan: „…niets gezien en niets gehoord.”
Edmond: „Waarschijnlijk ook niets gehoord, nee.”
Marjan: „Daar ben ik zo blij om.”
Edmond: „Ik had mijn zoon aan de telefoon op het moment dat het gebeurde. Zijn stem viel weg, maar niet met een gil of een schreeuw. Hij viel gewoon weg. Ik hoorde een vreemd geluid waarvan ik achteraf… Eerst dacht ik: vallend glas, maar later dacht ik…”
Marjan: „Veel later, hè. Dat was veel later.”
Edmond: „…het waren van die plafondtegels, schuimtegels die zo wapperend naar beneden kwamen. Ik gaf de telefoon terug aan Marjan, want het was haar telefoon, en ik zei: volgens mij heeft hij dat ding in een put gegooid. En toen is zij gaan wandelen en ik ben naar mijn werk gegaan. Tien minuten later hoorden we dat er een aanslag was geweest.”
Marjan: „De mensen met wie ik in het bos liep zeiden: zullen we teruggaan? Ik zei: nee, niks aan de hand. We hebben acht jaar op Frankfurt Airport gewoond, in een hotel, en er was altijd wel wat.”
Edmond: „Op zo’n grote luchthaven is er altijd wat.”
Marjan: „Thuis heb ik de televisie aangezet en ik zag al die mensen die naar buiten renden, bij de incheckbalie van Delta vandaan, en onze kinderen vlogen met Delta. Ik heb Ed gebeld en gezegd: misschien moet je toch naar huis komen. We zijn om een uur of elf die kant uit gereden, met de hond. We zeiden tegen elkaar hoe leuk het was dat de kinderen vanavond weer thuis zouden zijn. En hoe leuk Nelson het zou vinden.”
Edmond: „Op de radio werd gezegd: kom niet naar Brussel, en zeker niet naar de airport. Mensen werden opgevangen in een hangar, en bij Ikea, en in een sporthal. We dachten dat we de kinderen ’s avonds wel zouden kunnen ophalen. We hebben vrienden van ons in Tervuren gebeld en gevraagd of we zo lang bij hen konden bivakkeren.”
Marjan: „In de auto las ik op Facebook allemaal meldingen van I’m safe en ik dacht: verdomme, waarom zetten zij dat er niet op. Oké, misschien zijn ze hun telefoon kwijtgeraakt. Maar dan vraag je toch de telefoon van iemand anders?”
Edmond: „Bellen kon niet, er was geen telefoonverkeer mogelijk. Om een uur of twaalf, we waren nog op weg naar Tervuren, hoorden we dat er in een van de hotels bij de airport een crisiscentrum zou worden ingericht. Daar zijn we naartoe gegaan. Er was bijna niemand.”
Marjan: „Het drong allemaal niet goed tot me door. Ik was in shock, achteraf.”
Edmond: „We wisten niet… we begrepen niet… We waren maar met een paar mensen in dat hotel. We hebben daar tot een uur of zes, zeven gezeten. De mensen van het identificatieteam vroegen ons een ante mortem-document te helpen opmaken. Ze zeiden: de situatie is ernstig, maar er is altijd hoop. Dat zeiden ze tegen ons. Achteraf, ook in het kader van wat de patholoog ons later verteld heeft, gaan we ervanuit dat ze toen al wisten dat onze kinderen overleden waren.”
Verliefd op Sascha
Marjan: „Dinsdag om zes uur wisten ze het.”
Edmond: „Maar officieel was er nog geen identificatie, dus ze konden het niet tegen ons zeggen. We hebben die documenten ingevuld en toen zeiden ze dat we net zo goed naar huis konden gaan, er zou toch niets meer gebeuren.”
Marjan: „We hebben eerst nog het vriendje van Sascha naar huis gebracht. Ze had hem net leren kennen, een Maastrichtenaar. De vrijdag ervoor zei ze tegen me: mam, ik blijf morgen bij Danny logeren. Ik zei: o, wat leuk. Later hoorde ik dat hij een pyjamaatje voor haar had gekocht, en een tandenborstel. Overal stonden kaarsjes en… ach…” Ze staat op om nog een keer thee te zetten. Dan zegt ze: „We hadden een heel mooie dochter. Geestig ook. En dan dat half Engels, half Nederlands dat ze sprak, de foutjes die ze maakte. Die jongen was halsoverkop verliefd op haar geworden.”
Edmond: „We hadden hem nog niet ontmoet.”
Marjan: „Dinsdagochtend belde hij en zei dat hij Danny was. Hij vroeg of hij naar ons toe mocht komen. Ik zei: natuurlijk mag je komen. Dus hij was er ook, in dat hotel bij de airport. En aan het eind van de dag hebben we hem naar huis gebracht. En wij zijn ook naar huis gegaan. Ik begrijp nog niet dát ik naar huis ben gegaan, dat ik niet alle ziekenhuizen ben afgegaan om onze kinderen te zoeken.”
Edmond: „Het zou niet geholpen hebben.”
Marjan: „Maar dat líjdzame. Net als in de oorlog. Ed is Joods en ik heb hem weleens gevraagd hoe het toch kon, dat je naar een veld of een greppel loopt en je laat doodschieten? Dat wéét je toch? Hoe kon het dat we zo gelaten waren? We moeten in shock zijn geweest. We wisten het niet meer.”
Edmond: „Ik probeer mijn emoties te vertalen naar de ratio, en dan reageer je op de ratio. Ik heb dat altijd gehad.
Edmond: „Ik zei: we praten nergens over. Douchen en slapen. We hebben geslapen als baby’s. We hebben twee weken lang geslapen als baby’s.”
Marjan: „We waren bekaf. We werden geleefd.”
Edmond: „Je ziet dan hoe de mind het lichaam beschermt.”
Marjan: „Maar jij wist het. Jij wist dinsdagavond dat ze dood waren.”
Edmond: „Ja, kijk, er waren niet zoveel opties. Ze waren of in coma…”
Marjan: „De gewonden lagen over vierenzestig hospitals verspreid en daarom dacht ik: ze liggen gewoon ergens en ik ga morgen naar ze toe.”
Edmond: „…of ze waren er niet meer. De gewonden, al dan niet aanspreekbaar, waren bekend. Dus ik dacht: ze zijn er niet meer. Daar hield ik dinsdagavond al heel sterk rekening mee.”
Marjan: „Ik niet.”
Edmond: „We hoorden pas vrijdagochtend dat het zo was, van de Nederlandse ambassadeur in België.”
Marjan: „Ik heb al die dagen gedacht dat ze nog leefden. Ik kon, ik kán me gewoon niet voorstellen dat mijn twee kinderen er niet meer zijn.”
Edmond: „Zelfs nu heeft Marjan momenten dat ze… Die professor over wie ik het net had, professor Keirse, die gaf in oktober toevallig een paar lezingen in Maastricht, vijf achtereenvolgende woensdagen. Ik zei tegen Marjan: zullen we daar naartoe gaan? Dat wilde ze wel, en de eerste sessie was het alsof hij uren met haar gesproken had. Alles was hij over rouwverwerking vertelde, zo was het bij Marjan.”
Marjan: „Wat heel fijn was voor mij, want toen begreep Ed dat het heel normaal is, hoe ik ermee omga.”
Edmond: „Ik herkende alles. Alles wat hij zei over verdriet en woede en schuld. Hij zei: therapeuten vinden dat ze moeten helpen, maar het enige wat ze kunnen doen is luisteren. Alles wat ik weet, zei hij, dat weet ik omdat ik veertig jaar geluisterd heb. Er is geen hulp voor mensen die rouwen. Ze moeten door. Ze moeten door alle fases heen om uiteindelijk te proberen een nieuw leven op te bouwen, een ander leven. Dat zal een aantal jaren duren, en het begint met de volledige acceptatie van wat er gebeurd is. Daar hoort schuldgevoel bij, zei hij. Je bent niet schuldig, maar je mag je schuldig voelen. Ontkennen hoort er ook bij. Pas als je ergens in dat proces blijft hangen, is het misschien zinvol om hulp te vragen.”
Marjan knikt.
Edmond: „Eigenlijk ben ik mijn hele familie, inclusief mijn kinderen, door geweld verloren. Behalve mijn ouders natuurlijk, anders was ik er niet geweest. Maar ik heb geen opa’s en oma’s gekend. Die waren er niet meer. Geen tantes en ooms.”
Edmond: „Maar wat professor Keirse vertelde, dat is niet mijn verhaal. Totaal niet. Al weet ik niet goed wat mijn verhaal dan wel is. Op school zeiden mensen: dat je dat kunt, nu alweer beginnen. Ik zei: ik weet zelf het beste wat ik aankan en ik doe wat ik vind dat ik moet doen, net als Marjan. Als ze voelt dat ze moet huilen, dan huilt ze.”
Marjan: „Jij kunt je emoties wegduwen.”
Edmond: „Ik probeer mijn emoties te vertalen naar de ratio, en dan reageer je op de ratio. Ik heb dat altijd gehad. Ik zag ooit een filmpje van toen ik zeven werd. Ik kreeg een fiets. En als je dan ziet hoe ik probeer mijn blijdschap te tonen…”
Marjan, met een lage stem: „Hoi, hoi, een fiets.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68465026-1bb99f.jpg|//images.nrc.nl/2xDRugWcyFNmFJdF3Xq6HkmirhA=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68465026-1bb99f.jpg)
Marjan Pinczowski-Fasbender en Edmond Pinczowski in 2017.
Alleen elkaar
Edmond: „Het kan zijn dat het door mijn achtergrond komt. Eigenlijk ben ik mijn hele familie, inclusief mijn kinderen, door geweld verloren. Behalve mijn ouders natuurlijk, anders was ik er niet geweest. Maar ik heb geen opa’s en oma’s gekend. Die waren er niet meer. Geen tantes en ooms.”
Marjan: „Alleen een oom in Israël.”
Edmond: „Mijn vader kreeg een oproep voor het kamp en hij dacht: van werken is nog nooit iemand doodgegaan. Dus die was van plan om daar gehoor aan te geven. Mijn moeder vond dat geen goed idee. Ze waren nog maar net getrouwd. Toen zijn ze ondergedoken, eerst in Maastricht, later in België. Daar hebben ze op vijf verschillende adressen gezeten. Na de oorlog zijn ze teruggegaan naar Maastricht. Mijn moeder kwam uit Amsterdam, ze was voor mijn vader naar Maastricht gekomen en ze vroeg zich altijd af: wat doe ik hier? Een beetje zoals Marjan. Ik heb een fijne jeugd gehad. Mijn ouders hadden de oorlog achter zich gelaten, ze praatten er nooit over. En als kind – je vraagt er niet naar, en later doe je het ook niet meer. Het was dus een kleine familie. Ik had een zus en er was die oom in Israël, een broer van mijn vader. Die was in de jaren dertig geëmigreerd. Mijn vader was een van de jongsten uit een gezin met wel twaalf kinderen, geloof ik. Hij is geboren in Polen, in de buurt van Krakau. Ver na mijn vaders dood hoorde ik dat we oorspronkelijk uit het plaatsje Pińczów komen, meer naar het oosten. De familie was zeer orthodox.”
Marjan: „Zijn vader moest zijn oren dichthouden als de kerkklokken luidden.”
Edmond: „Op zijn vierde was hij wees en toen is hij ondergebracht bij een oudere zuster van hem, in Duitsland. Op zijn tiende moest hij gaan werken, en hij was van 1913, dus we hebben het over de jaren twintig – hongersnood en hyperinflatie. De ene dag, dat heeft hij me weleens verteld, stond hij in de rij voor een baantje bij de slager en de andere dag voor een baantje bij de schoenmaker, tussen de volwassen mannen. Hij werd aangenomen bij een kapperszaak en uiteindelijk is hij begin jaren dertig naar Maastricht gekomen. Daar woonde een nichtje van hem. Ver na mijn vaders dood zag ik haar naam staan op de plaquette die aan de Sint Servaas hangt ter nagedachtenis aan de mensen die niet zijn teruggekomen. Ik dacht: mijn vaders nicht?” Hij is even stil. „Er is ook een struikelsteentje geplaatst voor de ingang van het huis van waaruit ze in 1941 is weggevoerd. Het afgelopen jaar denk ik wel meer aan die hele geschiedenis dan voorheen.” Hij kijkt naar Marjan. „Wij hebben nu in principe alleen elkaar nog.”
Marjan knikt.
Zorgen voor Nelson
Edmond: „In het begin hebben veel mensen tegen ons gezegd: kijk uit dat je niet uit elkaar groeit. Professor Keirse zei: als je maar van elkaar accepteert dat je zo’n tragedie ieder op je eigen wijze beleeft.”
Marjan: „Mensen zeggen dat tegen ons, ja, dat we uit elkaar kunnen groeien. Maar ik denk niet dat het gaat gebeuren.”
Edmond schudt nee.
Marjan: „Hier in de omgeving ben ik enorm goed opgevangen. Zonder de mensen hier was ik er niet doorheen gekomen. En als Nelson er niet was geweest, was ik voorgoed in bed blijven liggen.” Nelson begint zachtjes te kwispelen en loopt naar Marjan toe. „Hij was van onze zoon en ik had er helemaal geen zin in om me met hem bezig te houden. Maar ik had tegen Alexander gezegd: wees niet bang, als er iets met jou gebeurt, zorg ik voor Nelson. Waarom zeg je zoiets? Nu is Nelson ons kind. Binnenkort moeten we drie en een halve week weg en eigenlijk vind ik dat te lang. Het is een heel bijzondere hond, met een eigen Instagram-account. Dat had Alexander voor hem gemaakt. Sindsdien zijn er maar twee foto’s bijgekomen, maar als je ziet wat mensen schrijven… Nelson, I’m so sorry for your loss. Mensen die ik niet ken, maar dat maakt niet uit. Nelson, how are you? Hij heeft bijna vierduizend volgers.”
Edmond: „Ik ben wel bezig met de vraag hoelang ik het nog leuk vind op school. Ze zeggen dat ze het fijn vinden dat ik er ben, maar zelfs dan. Op een gegeven moment moet je weten: time is up. Ik word binnenkort eenenzeventig.”
Marjan: „Toen heb ik het laken weggetrokken en daar lag mijn dochter. Daar lag gewoon mijn kindje. Mijn baby. Je denkt opeens weer over ze als je baby’s. Ik heb ze omarmd en ik heb ze gekust.”
Marjan: „Vijf weken erna werd je zeventig.”
Edmond: „Vijf weken na onze huwelijksdag.”
Marjan: „Onze dochter zou morgen zevenentwintig zijn geworden. Alexander is al jarig geweest. Dat was op 13 augustus. Sascha had haar bachelor’s in New York gedaan en ze zou terugkomen om haar master’s te doen op een business school, drie maanden in Barcelona, drie maanden in Maastricht. Ze stond met haar vriendje te appen toen het gebeurde. Haar laatste bericht was: vergeet me maar niet. En toen hij: hoe zou ik je ooit kunnen vergeten? Dat heeft ze niet meer ontvangen. Toen was het afgelopen. Hoe kwam ik daar nou op?” Ze is even stil en zegt dan: „Onze zoon ging naar New York voor een bruiloft en Sascha had gevraagd of ze mee mocht. Ze hield van New York, ze was een echt New Yorks meisje geworden. Ik had aan Ed gevraagd of hij het goed vond. Sas likes to go as well. Ja, hij vond het goed. Dus gingen ze allebei en stonden ze samen in die rij. Ze had nog tegen ons gezegd: It’s the first time I’m actually looking forward to coming back. We waren zo gelukkig. Ons huis was net klaar.”
Edmond: „We hadden het verbouwd.”
Marjan: „Daarna hebben we er niets meer aan gedaan. Nou ja, een paar schilderijen opgehangen. Maar boven is er niets veranderd, de kamers zijn nog precies zo als op de dag dat ze weggingen.”
Verbrande spullen
Edmond: „Soms probeert Marjan iets op te ruimen, en dan komt ze huilend naar beneden. En dan zeg ik: niet aankomen.”
Marjan: „Het is onbegrijpelijk om de kleren van je kinderen… Je kunt het niet vertellen. Je kunt het ondeelbare niet delen. De kleren van je kinderen opvouwen en in de kast leggen en weten dat ze er nooit meer uitkomen. Nooit meer. Of dat je ze weg moet gooien.” Ze huilt bijna en kijkt naar Edmond. „Nou moet jij het overnemen. Vertel maar wat leuks.”
Edmond lacht naar haar en zwijgt.
Marjan: „Dat je hun kléren weg moet gooien. Dan… dan dúmp je ze gewoon… Ze kwamen hier spullen van onze kinderen brengen, verbrande spullen. Ze belden aan en daar stonden ze, met die verbrande spullen.”
Ik heb ze vastgehouden en gekust en toen ben ik weggegaan
Edmond: „Dingen die ze gevonden hadden. Dat had even geduurd, want het was natuurlijk een chaos na die ontploffing.
Onze kinderen stonden voor de counter om hun bagage in te checken. En doordát ze daar stonden, hebben ze drie kinderen die voor hen stonden het leven gered. Want onze kinderen zaten vol shrapnel. Ze zijn eigenlijk overleden, allebei, door de metaaldelen die in de bom zaten. De patholoog vertelde ons dat het geen spijkertjes waren. Dat waren grote stukken metaal.”
Marjan: „Het was hun achterkant.”
Edmond: „Ze stonden er met hun rug naartoe.”
Marjan: „Het was hun achterkant. Ik heb ze nog gezien.”
Edmond: „Ze zijn allebei in hun hoofd geraakt en ze waren meteen braindead.”
Marjan: „Ik heb ze nog gezien.”
Edmond: „Marjan heeft ze gezien in het mortuarium, in Leuven. Ik niet. Nee. Nee. We zijn nu tien maanden verder en ik denk nog steeds: dat hoefde niet voor mij. Maar Marjan…”
Marjan: „Ik wilde ze zien. Als ze in het ziekenhuis hadden gelegen… verbrand… onze dochter was verbrand… Als ze in het ziekenhuis hadden gelegen, was ik ook naar ze toe gegaan en dan was ik naast ze gaan zitten. Als moeder vond ik dat ik de laatste moest zijn die ze vasthield. En dat heb ik ook gedaan, samen met Cameron, de vrouw van Alexander – dat is nog een verhaal apart. Ze hadden ons verteld dat er eerst een man van het Rode Kruis naar binnen zou gaan om eh…”
Edmond: „Om te kijken hoe de lichamen erbij lagen.”
Marjan: „Die man kwam met tranen in zijn ogen naar buiten. Hij zei: ik heb Sascha’s foto’s gezien en het is een heel mooi meisje, maar daar ligt Sascha niet meer. Hij zei: ze heeft een laken over haar hoofd, en als ik u was zou ik niet kijken. Natuurlijk zou ik kijken. Dat wist ik toen ik naar binnen ging. Het is mijn kind. Eerst zag ik Alexander liggen. Aan de voorkant zag je inderdaad niet veel. Cam vond dat het leek alsof hij sliep. Ze zag wel een wond hier” – Marjan wijst naar haar nek – „en zijn handen… Bij allebei waren de handen blauw en gezwollen. En Sascha… ik heb eerst door het laken heen aan haar hoofd gevoeld. Toen heb ik het laken weggetrokken en daar lag mijn dochter. Daar lag gewoon mijn kindje. Mijn baby. Je denkt opeens weer over ze als je baby’s. Ik heb ze omarmd en ik heb ze gekust. Cam bleef Alexander maar kussen. Ik dacht: ga nou weg, ik ben de moeder. Ik wilde vreselijk graag de laatste zijn die ze kuste. Maar ik kon het haar niet ontnemen. Ik heb ze vastgehouden en gekust en toen ben ik weggegaan. Ja.”
Edmond: „Ja.”
Marjan: „Ja.”
Edmond: „De patholoog heeft me later uitgelegd dat de snelheid van de luchtverplaatsing op het moment van de ontploffing hoger is dan die van het geluid. Daarom heb ik die knal nooit gehoord. En Alexander en Sascha hebben hem waarschijnlijk ook niet gehoord. Op het moment dat het geluid hen bereikte waren ze waarschijnlijk al dood.”
Marjan: „Het was de eerste bom, gelukkig. Als het de tweede bom was geweest… Nou ja, misschien waren ze dan op tijd weggekomen. Onze zoon leek wel een CIA-jongen, zo goed lette hij altijd op zijn omgeving.” Ze kijkt snel van links naar rechts. „Altijd on guard. Hij zou voorkomen hebben dat onze dochter in paniek was geraakt. Hij zou haar met zijn lichaam beschermd hebben. Dat had hij zeker gedaan. Alexander was groot en breed.” Ze houdt haar hand hoog. „En Sascha was klein en tenger.” Ze doet haar hand naar beneden. „Niemand geloofde dat ze broer en zus waren.”
Edmond: „Na twee weken kregen we dus wat spullen terug, verbrande spullen waarvan ze zeiden dat die van onze kinderen waren geweest. En dat was ook zo. Veel was het niet. De koffer van Alexander was uit elkaar gesprongen en de inhoud hadden ze in een plastic zak gedaan. Sascha’s backpack zat erbij…”
Marjan: „Totaal verbrand.”
Vier overlevenden
Edmond: „…en later kwamen ze nog een tas van Sascha brengen. Ze vroegen of we die wel wilden zien, want hij was totaal onherkenbaar. Ja, we wilden hem zien. We hebben naar het merkje gezocht om zeker te weten dat die van haar was geweest. We deden hem open en daar zagen we haar portemonnee. Niets mee aan de hand.”
Marjan: „Aan die tas zit nog een verhaal vast, want op de avond van de derde dag, donderdagavond…”
Edmond: „We waren in Leuven, in het ziekenhuis, en het gerucht ging dat er toch nog vier niet-geïdentificeerde overlevenden waren, dus iedereen was erg onrustig. Iedereen zocht naar meer informatie.”
Marjan: „We waren daar met een man of dertig. De Liberiaanse familie van die mevrouw uit Deventer was er, die later dus ook dood bleek te zijn. En wij waren er met de Amerikaanse schoonouders van Alexander en met Cam.”
Edmond: „Haar vader was ambassadeur in Denemarken geweest en hij had via zijn relaties twee mensen naar Brussel gehaald die wel even zouden helpen met het zoeken naar de kinderen. Zo doen Amerikanen dat. Nou ja, oké.”
Marjan: „En Delta had een care-team met Cam en haar ouders meegestuurd. Het was allemaal nogal confusing, want in Amerika dachten ze dat het om Amerikaanse kinderen ging, New Yorkse kinderen. De vader van Cam had een interview aan CNN gegeven, en dat bleef maar herhaald worden op de nieuwszenders.”
Edmond: „De burgemeester van New York had gezegd: we lost two of our citizens.”
Marjan: „In het Witte Huis hingen drie dagen lang de vlaggen halfstok voor de Amerikaanse slachtoffers.”
Edmond: „Die donderdagavond dus sta ik te praten met iemand van het identificatieteam en opeens komt er een Amerikaan met een verband om zijn hoofd op me af. Hij zegt: I’m looking for Pinczowski. Ja, dat ben ik. Hij zegt: your daughter, Sascha, she is alive. O jee. Ik zie die man van het identificatieteam kijken…”
Marjan: „Zeer verstoord.”
Edmond: „Zeer verstoord, ja. Ik zeg tegen die Amerikaan: zullen we even apart gaan staan? Hij beschrijft de schoenen die Sascha aan had, haar jeans, haar sweatshirt, en haar tas. Hij zegt: een grote tas, groen. Die tas was zwart, maar ja.”
Marjan: „Je denkt: misschien is die man kleurenblind.”
Edmond: „Hij was in de vertrekhal en hij zou net een praatje met Sascha gaan maken, want hij wilde dezelfde schoenen voor zijn dochter kopen. En toen ging die bom af. Hij moet vlak bij haar hebben gestaan. Nou ja, dat weet ik niet eens zeker. Later hoorden we: mensen gaan in zo’n situatie van alles verzinnen, door het trauma van zo’n gebeurtenis. In elk geval was hij wel in staat geweest om op eigen kracht naar de uitgang te rennen. En zijn vrouw ook. Ze waren opgevangen in het Sheraton, tegenover de vertrekhal. Een van de personeelsleden had hun namen opgenomen en iemand had zijn hoofdwond verbonden. En toen keek hij naar rechts, zei hij, en daar zat Sascha weer. Volledig van de wereld, maar ongeschonden. Ik zei tegen de man van het identificatieteam: wat doen we met die informatie? Tja. Hij heeft eerst die Amerikaan bedankt, but please, move out. Het was nogal ongemakkelijk. Daarna zei hij tegen mij: het is donderdagavond, waar zou uw dochter dan al die tijd geweest zijn? Ze moet door België gezworven hebben. Kan dat? Is dat waarschijnlijk? Hij wist op dat moment natuurlijk al…”
Marjan: „Ze wisten het allemaal.”
Edmond: „…dat onze kinderen vijftig meter verderop in het mortuarium lagen. Een uur later kwam iemand van het Rode Kruis met de namenlijst van alle mensen die in de ziekenhuizen lagen. Er waren geen niet-geïdentificeerde gewonden meer. Hij zei niet: wie er niet op de lijst staat is overleden, want dat zeggen ze niet. Ze zeggen alleen: dit zijn de namen. Dan kun je zelf wel nagaan dat degenen die niet genoemd zijn er niet meer zijn. Die Liberiaanse familie reageerde heel emotioneel.”
Marjan: „Huilen, huilen, gillen, schreeuwen. Ze gooiden zichzelf op de grond.”
Edmond: „In een ruimte die helemaal betegeld was. De akoestiek was vreselijk. We zijn zo snel mogelijk weggegaan. Officieel wisten we nog steeds niets. Ze waren zo voorzichtig omdat er na de aanslagen in Parijs, in november 2015, vergissingen zijn gemaakt. Ze wilden dental records hebben, of vingerafdrukken, of dna. Ook al hadden ze veel eerder met aan zekerheid grenzen waarschijnlijkheid kunnen zeggen: het zijn uw kinderen – ze deden het niet.”
‘Have a nice day’
Marjan: „De volgende ochtend kwam de ambassadeur, maar ik weet niet wat ze gezegd heeft.”
Edmond: „Ik weet het ook niet. Het zal wel zoiets zijn geweest dat onze kinderen niet meer leefden. Achteraf realiseer je je hoe weinig je van zo’n mededeling meekrijgt.”
Marjan: „Daarna stonden we in de lift met de dames van het care-team van Delta. Ze waren heel aardig, daar niet van, Delta heeft ontzettend zijn best voor ons gedaan, vrienden van Sascha en Alexander mochten voor niets overvliegen, maar een van die vrouwen zei toen: ‘what are you going to do today’, en ik zei: ‘o, we are on our way to the mortuarium’. En toen zei zij” – ze lacht – ‘okay, have a nice day’.”
Edmond lacht ook.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/gezin.jpg|//images.nrc.nl/FD1kf593xlrIewUgmeqAvtzRIZk=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/gezin.jpg)
Het gezin inclusief Cameron: de vrouw van Alexander. Foto uit familiearchief
Marjan: „Have a nice day, haha. We will! Ik moet nog vertellen hoe dat zat met de vrouw van Alexander. Wij wisten wel dat ze getrouwd waren, maar haar ouders wisten het nog niet.”
Edmond: „Die hoorden het pas toen ze naar Nederland vlogen.”
Marjan: „Het was de bedoeling geweest om een bruiloft met alles erop en eraan te geven als ze allebei klaar waren met hun studie.”
Edmond: „Ze waren vast getrouwd om een green card te regelen voor Alexander.”
Marjan: „Cams ouders waren gek op onze zoon, maar hij was niet direct de jongen die zij voor hun dochter in gedachten hadden. Hij had zijn studie nog niet af. Alexander deed international relations en politics. Sascha had Engels en journalistiek gedaan. Ze hadden er allebei op hun eigen manier last van dat ze in hun jeugd zo vaak verhuisd waren. Altijd maar weer andere scholen, andere vrienden. Ze waren er wel heel sociaal en tolerant van geworden.” Ze wijst in de richting van de tuin. „In dat hoekje, ik kom er nooit, staan foto’s die de International School of Frankfurt ons gegeven heeft toen ze hoorden dat Alexander en Sascha er niet meer waren. Daar hebben onze kinderen ook nog op gezeten.”
Edmond: „Ze hebben er een memorial voor hen gehouden. Ontzettend aardig. Alexander was er al twaalf jaar weg. En Sascha ook. Die hebben we de laatste twee jaar in Nederland naar de middelbare school gestuurd.”
Tolerantie
Marjan: „Sascha’s Facebook hebben we al snel afgesloten, daar kwamen de meest afschuwelijke berichten op. You fucking cunt, you should have been blown up long before, with your western clothes. Vrienden van haar hebben dat gerapporteerd en zo iemand wordt dan verstoten van de social media. En als je dat vergelijkt met haar berichtjes na de aanslagen in Parijs. Ze schreef dat we tolerant moesten zijn en ons niet tegen moslims moesten keren, want dat was precies wat IS wilde. We need tolerance in this world. Violence is not the answer.”
Edmond: „We zijn niet gelovig, al ben ik als Jood geboren en was mijn grootvader, die in 1917 is overleden, dus nog zeer orthodox.”
Marjan: „Mijn ouders hadden geen geloof en ik ben zonder religie grootgebracht. Zo hebben wij onze kinderen ook grootgebracht. Zonder religie, maar met tolerantie voor mensen die wel geloven. Al moet ik zeggen dat ik wat dat betreft wat agressiever ben geworden. Niet tegen de mensen om me heen, of op de markt of waar ook, meer tegen zo’n man die nu in Parijs in de cel zit, die aanslagpleger. Als je dan leest dat hij brieven krijgt van vrouwen die hem de hemel in prijzen, dan denk ik: haha, nou, ik prijs jou ook de hemel in. En die jonge vrouw die uit Syrië is teruggekomen, die Nederlandse vrouw, Laura H. – ik kan me niet voorstellen dat ze iets gevaarlijks van plan is, maar voor haar voel ik ook geen sympathie. Iedereen die zich voor het karretje laat spannen, iedereen die denkt dat hij met dit soort daden iets goeds doet, zou ik persoonlijk de trein uit kunnen duwen.” Ze slaat haar ogen neer en buigt haar hoofd. „Sorry, dit had ik eigenlijk niet willen zeggen.”
Edmond: „Ik heb dat niet, die agressie. Het is verschrikkelijk, zo’n aanslag, maar de mensen die zoiets doen… Ik heb geen beeld van de man die onze kinderen heeft opgeblazen.”
Marjan: „Dat begrijp ik niet, want zijn foto komt toch zeer regelmatig voorbij als je online de kranten leest.”
Edmond: „Wat ik bedoel is dat de dader” – hij schraapt zijn keel – „voor mij geen gezicht heeft. Nee. Het is niet zo dat ik zijn gezicht niet wil kennen. Ik zou het zo kunnen vinden op internet en toch ga ik er niet naar op zoek. Nee. Nee. Er worden nu bibliotheken volgeschreven over deze groep mensen, hoe het zo ver heeft kunnen komen dat ze dit soort dingen doen. Mensen die het niet goed voor hebben met ons en onze levenswijze. Tegelijkertijd zien we zowel in Europa als in Amerika stromingen opkomen waarvan we dachten dat die voorgoed voorbij waren. En dan bedoel ik het populisme, het antisemitisme. De geest is weer uit de fles.”
‘Je neemt jezelf mee’
Marjan: „Na Parijs had ik al gezegd: kunnen we niet weggaan? We zijn niet aan familie gebonden, we kunnen weg. De kinderen vinden het prima als we in Australië gaan wonen. Ik wil nog steeds wel weg, maar dan zal eerst” – ze lacht naar hem – „de Hotelschool gesloten moeten zijn. En ik weet niet of ze je er in Australië nog inlaten als je vijfenzeventig bent.”
Edmond: „Je neemt jezelf mee, dat is het grootste struikelblok. Je maakt wat er gebeurd is niet ongedaan. Je moet ermee leven. Je hebt geen keus. Je kunt in bed gaan liggen en hopen dat het is afgelopen, en in je slechtste momenten wil je dat ook. Maar het gebeurt niet. Je leeft. We leven.”
Marjan: „Ja, ik leef. Ik leef en ik lach. We lachen ook samen. Maar de glans is eraf.”
Edmond: „Hopelijk komt er een tijd… Niet dat de glans zal terugkomen, want het leven komt niet terug, en het pad dat ons leven genomen zou hebben met onze kinderen komt ook niet terug. We krijgen geen kleinkinderen. Maar misschien, op de lange duur, komt er een tijd dat we het leven met dat litteken weer kunnen leven. En dat het geen verraad aan de kinderen is, al voelt het nu wel zo. Het mag.”
Marjan: „Naar muziek luisteren, dat kan ik nog steeds niet. Ed luisterde de week na de begrafenis al weer naar muziek, maar hij doet het zo dat ik het niet kan horen, want dan ga ik huilen.”
Marjan: „Ik verheug me nooit meer ergens op. Ik kan me niets voorstellen waarop ik me zou kunnen verheugen. Ja, ik heb plezier in de wandelingen die ik met de hond maak, de omgeving hier, het bos. Ik kan zeggen: de zon schijnt, het is een mooie dag.”
Edmond: „Ja!”
Marjan: „Maar het gevoel dat erbij hoort is voor altijd weg. Het enige waarop ik me nog verheug is het einde van de dag, want dan hoef ik niets meer. De open haard gaat aan, de poezen krijgen eten, we drinken een glas wijn. Ik kus de kinderen gedag” – ze wijst naar de portretten bij het raam – „en ik ga slapen.”
Edmond: „Het is overleven, je zit in een overlevingsmodus. Maar je doet het goed, Marjan.”
Marjan: „We doen het goed. Ik weet zeker dat we het goed doen. Als iemand me ooit tevoren had gezegd: je gaat je beide kinderen verliezen en zo leef je verder, je gaat schoenen kopen, een nieuwe winterjas, dan had ik gezegd: ben je gek, dan doe ik niets meer, dan wil ik helemaal niets meer. Toch heb ik een nieuwe winterjas gekocht en nieuwe schoenen. Vorige week zijn we voor het eerst weer naar de bioscoop geweest. Drie Italiaanse stellen en een vrijgezel…”
Edmond: „Perfetti sconosciuti. Zo heette die.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/san.jpg|//images.nrc.nl/8s8rsvA8k7TmHyLb-3Dag7JoC-k=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/san.jpg)
Alexander, Nelson en Sascha. Foto uit familiearchief
Marjan: „Briljante film, vonden we. We hebben een heel leuk nieuw filmhuis in Maastricht, je eet er een hapje, je drinkt wat, jong en oud komt er, ik was blij dat we het gedaan hadden. Dat we, dat ik die stap heb kunnen zetten. Naar muziek luisteren, dat kan ik nog steeds niet. Ed luisterde de week na de begrafenis al weer naar muziek, maar hij doet het zo dat ik het niet kan horen, want dan ga ik huilen.” De buurvrouw komt door de tuindeur naar binnen. Nelson komt meteen aanrennen en Marjan vraagt of hij mee wil naar het bos. „Nelson, you wanna play with the frisbee? Nelson? Where is the frisbee?” De hond loopt met een oude schoen in zijn bek achter de buurvrouw aan naar buiten.
Edmond: „Het is een Vizsla, een Hongaarse jachthond. Je ziet ze niet zo heel veel.”
Marjan: „Een draadharige. Je hebt ze ook kortharig.” Ze laat foto’s van hem zien op Instagram. „Hier mocht hij het zwembad in. Hier hadden de kinderen hem aangekleed als balletmeisje. En hier, o ja, dat was met Kerst. Toen hadden we hem een kerstmuts opgezet.”
Edmond: „Het is goed voor Marjan dat hij er is.”
What if, what if
Marjan: „Het afscheid van de kinderen was in Maastricht. Onze schoondochter is van protestantse huize dus er was eh… hoe heet zo iemand? Er was een pastor bij.”
Edmond: „Alexanders schoonouders wilden graag een kerkelijke dienst. Dat wilden wij natuurlijk niet, maar na een kleine week onderhandelen is er een middenweg gevonden. Voor de balans hebben wij toen voor een rabbijn gezorgd. De dienst was in de Sint-Jan, tegenover de Sint-Servaas, dat had een jeugdvriend van mij voor ons geregeld, Benoit Wesly. We kennen elkaar al meer dan vijfenzestig jaar. Er waren heel veel mensen. Later realiseerden we ons dat we lang niet iedereen bewust gezien hebben. Er is heel veel langs ons heengegaan. Terwijl we daar toch rustig gezeten hebben.” Hij lacht naar Marjan. „Jij ook.”
Marjan: „Ik had gezegd: als ik ga huilen, zeg dan iets raars tegen me. Cam en haar ouders wilden het Ave Maria laten horen. Dat is gebeurd.”
Edmond: „Gezongen door Charles Aznavour, dat wilden wij graag.”
Marjan: „Vriendinnetjes van Sascha uit New York hebben gesproken. De vader van Cam heeft ook gesproken. Dat was ontzettend mooi. Ja.”
Edmond: „Ja.”
Marjan: „What if, what if. Die gedachte laat me maar moeilijk los. Wat als Ed voor een rood stoplicht had moeten wachten. Wat als ze de trein niet hadden gehaald. Wat als ik ze naar Zaventem had gebracht. Ik ben daar veel meer mee bezig dan Ed. Sascha bleek in de trein nog achthonderd dollar naar haar broer te hebben overgemaakt. Het tijdstip van de transactie was op 22 maart rond zeven uur.”
Edmond: „Hij moet tegen haar gezegd hebben dat hij rood stond. En toen heeft zij hem geholpen.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379727-2bbd17.jpg|//images.nrc.nl/pUfQavebyAfLOQt3QmHtNmY1PfE=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379727-2bbd17.jpg)
December 2020,
vier jaar en negen maanden na de aanslag
Een appartement op de vijfde verdieping van een flatgebouw aan de Maas, met uitzicht over de oude stad. De voordeur gaat open en daar staan ze, naast elkaar, breed lachend. Ze zijn dunner geworden, vooral Marjan, en ze waren al niet dik. Marjans haar, voorheen asblond, is grijs. Het is ook minder lang dan het was. Geen Nelson, wel een grote hondenmand, midden in de woonkamer. Daarnaast vijf of zes knuffelbeesten, tegen elkaar aan gevlijd. Op het tafeltje bij de bank een stapeltje boeken. Gloed van Sándor Márai, Simpel van Yotam Ottolenghi. Deze keer zet Edmond koffie. Er komen chocoladebollen op tafel, gevuld met hazelnoot en vanillecrème. Marjan probeert ze netjes van de schaal op de schoteltjes te krijgen, maar het lukt niet.
Marjan: „Hoe doe ik dat nou?”
Edmond: „Dat weet je wel. Met de taartschep.”
Verjaardagstaart voor Sascha
Marjan pakt twee vorken, probeert het opnieuw en zegt: „Ik heb een hersenbloeding gehad en nu heb ik tussen hier en hier” – ze wijst van haar ene naar haar andere oor – „voor mijn gevoel meer watten dan verstand. Ik was altijd al een beetje vergeetachtig, en nu nog meer. Ik stotter af en toe, wat Ed erg leuk vindt. Soms zeg ik woorden verkeerd. Dan zeg ik tegen de hond: kom, we gaan naar de pissen kijken” – ze wijst naar de vissenkom tegen de wand – „en dan bedoel ik de vissen. Ik weet wat ik wil zeggen, en toch gebeurt het. Soms schrijf ik woorden ook verkeerd. Dat is alles. Behalve dan dat ik geen trek heb en de hele tijd een beetje misselijk ben, en eigenlijk niets lust. Maar ik kan lopen en doen en bewegen, en in het revalidatiecentrum waar ik was – als je daar om je heen kijkt, weet je dat het ook heel anders had kunnen aflopen. O, Ed? Ed? Ik maak mijn eigen koffie wel.” Ze gaat naar de keuken en komt terug met een gebloemd kopje, vintage jaren vijftig. Ze heeft het, zegt ze, nog van Alexander gekregen.
Edmond is ook aan tafel komen zitten en kijkt hoe Marjan de chocoladebollen nu een voor een met een vork en een servetje op de schoteltjes legt.
Marjan: „Nog een verandering: Ed heeft leren koken.”
Edmond: „Sinds die hersenbloeding vindt ze niets meer lekker en als ze ook nog moet koken, wil ze helemaal niet meer eten. Alle kilo’s die ze in het ziekenhuis kwijt is geraakt, daar is er nog niet één van terug. Toen heb ik gezegd: dan ga ik het proberen.” Hij lacht. „Ik kom dan wel uit de hotellerie, maar het was voor mij toch een hele eh… uitdaging.”
Marjan: „Ottolenghi. Ed kookt uit Ottolenghi. Dat soort dingen krijg ik dus voorgeschoteld.”
Edmond: „Nu vind ik het wel leuk en ik had me voorgenomen: als ik met pensioen ga, ga ik koken.”
Marjan: „Ed is in november 2019 gestopt. Sindsdien heeft hij het nog nooit zo druk gehad.”
Edmond: „Wat je altijd van alle pensionado’s hoort, verschrikkelijk. Want je doet niets. Je werkt heel inefficiënt en als de dag voorbij is, weet je niet wat je gedaan hebt. Maar goed. We zijn toen eerst gaan verhuizen. Dat idee was een paar maanden daarvoor ineens bij ons opgekomen. Laten we teruggaan naar Maastricht. Dat wilde ik graag en Marjan had gezegd: die appartementen aan de Maas, daar zou ik wel willen wonen. En toen zag ik dit appartement te huur staan.”
Foto’s weggooien
Marjan: „Bij mij was er een achterliggende gedachte, dat weet Ed wel, en die had te maken met eh… ja, eh… de spullen van de kinderen.”
Edmond: „En de kamers van de kinderen. Vooral Sascha’s kamer. Het heeft jaren geduurd voordat Marjan echt naar boven is gegaan. Ik zei: maak je er nou maar niet druk om. Zolang je het niet wil, doe het niet. En zodra je het wel wil, dan doe je het. Toen het eindelijk zo ver was, moest het meteen heel rigoureus. Ze heeft heel veel weggedaan. Op een gegeven moment waren we zelfs uitgebreid foto’s aan het weggooien, tot ze halverwege zei: misschien toch niet álle foto’s. Maar wat het is: wij kijken er niet meer naar.”
Marjan: „En ik wil niet dat andere mensen ze moeten weggooien als wij er niet meer zijn. Dan gooi ik ze liever zelf weg, want ik doe het met respect. En we hebben heel veel dubbel.”
Edmond: „En ondanks het feit dat we dit appartement huren hebben we eerst nog een paar dingetjes verbouwd. Kopen willen we niet meer. We maken ons geld op.”
Edmond: „Wie zou er na ons nog in geïnteresseerd zijn? Niemand die wij kennen.”
Marjan: „Niemand. Nou ja, Cam. En die heeft er al heel veel. De kinderfoto’s heb ik ook weggedaan. Waar zou ik ze nog voor nodig hebben? Mijn kinderen zitten voor altijd in mijn hoofd en in mijn hart. De mooiste en meest fantastische heb ik bewaard, en nu moet Ed nog een keer door mijn selectie heen. De schooldiploma’s en al die dingen heb ik ook weggedaan. Ik ga echt niet op een regenachtige middag zitten kijken: ach, dit diploma had Alexander ook nog gehaald, en o ja, Sascha had dat nog gedaan. Ik heb Ed een keer meegevraagd naar de stort en als je zag wat er in de bakken ging…”
Edmond: „Een deel van je leven.”
Marjan: „Je komt in het huis van je overleden ouders en je denkt: wat hebben die mensen allemaal bewáárd. En dat je dat dan allemaal moet gaan opruimen. Bij ons is dat dus niet meer nodig.”
Edmond: „We hebben het huis in Lanaken gelukkig snel kunnen verkopen. En ondanks het feit dat we dit appartement huren hebben we eerst nog een paar dingetjes verbouwd. Kopen willen we niet meer. We maken ons geld op.”
Marjan: „Ed heeft me voorgerekend hoeveel jaren we vooruit kunnen. Ook als hij er niet meer zou zijn: geen enkel probleem. Ik kan hier gewoon blijven zitten. Als ik dat zou willen.”
Edmond: „We hebben toch geen erfgenamen meer. Ja, ik heb een zus…”
Marjan: „… en ik heb een broer en een zus, maar die hebben zich na wat er met de kinderen gebeurd is zodanig opgesteld dat eh… nou ja, het zal ook aan ons liggen. Het is blijkbaar heel, heel moeilijk om in zo’n situatie normaal met elkaar om te blijven gaan.”
Edmond: „We zijn nog bezig te bepalen wie iets krijgt van wat er overblijft.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379706-8aab20.jpg|//images.nrc.nl/tJ1a9hrR3KXwNwwD3KAi2VGr0gU=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379706-8aab20.jpg)
Voorover tegen het dashboard
Marjan: „Het huis in Lanaken – alleen de open haard vond ik nog fijn. Die ging elke avond aan, zomer en winter, en daar zaten we dan, met de hond en een glas wijn. En daarna slapen. De jaren zijn in een haze voorbij gegaan… De eerste keer dat we hier gingen kijken zei ik: laten we het maar doen. Dit is de juiste kant met het juiste uitzicht.”
Edmond: „We zijn er in februari ingetrokken en in mei kreeg Marjan die bloeding. We zouden bij vrienden een hapje gaan eten en we stonden op het punt om bij hen in de straat te parkeren. Een van hen, hij is een gepensioneerde oncoloog, kwam naar buiten om ons te begroeten. We mochten de hond meenemen, dus die zat achterin. Marjan draait zich om en zegt: Nelson, we zijn er. Ze draait zich terug en ze krijgt vanuit haar nek een verschrikkelijke pijn in haar hoofd, zo erg dat ze voorovervalt, tegen het dashboard.”
Marjan: „Ik zei: dit doet zo’n pijn, dit overleef ik niet. Wees goed voor Nelson.”
Edmond: „Dat zei je niet, hoor. Niet op dat moment.”
Marjan: „Vertel nou eens wat er echt gebeurd is, want wat ik zeg heb ik van jou en jij zegt steeds wat anders. Ik zou het heel logisch vinden als ik gezegd had: dit doet zo’n pijn… wees goed voor Nelson.”
Edmond: „Op dat moment zei je niet veel meer.”
Marjan: „Ook niet: geef hem af en toe een mager Unox-worstje? Dat zou ik ook heel logisch hebben gevonden.”
Edmond: „Haha, dat heb je niet gezegd. Nee. Nee. Die vriend, de oncoloog, keek naar je en zei tegen mij: rij maar meteen door naar de spoedeisende hulp. Daar waren we binnen tien minuten en hij had al gebeld, dus ze stonden je buiten op te wachten.”
Marjan: „Dat was mijn redding.”
Edmond: „Ze is meteen op een brancard gelegd en na de eerste scan is geconstateerd dat ze een zogenaamde SAB had, een subarachnoïdale bloeding, tussen de hersenen en het spinnenwebvlies. Zoiets ontstaat zeer plotseling, zonder enige waarschuwing vooraf. Al moest ik zelf wel even denken aan die amnesia die ze destijds gehad heeft.”
Marjan: „Die zondag voordat onze kinderen overleden.”
Edmond: „Maar er lijkt toch geen relatie te zijn. De oorzaak van de bloeding was een aneurysma, links achter in haar hoofd. Ze had geen functie-uitval, ze werd wel heel misselijk. En het bewustzijn was gedaald. Dat aneurysma is de volgende ochtend gecoild, afgesloten, vanuit de lies.”
Marjan: „Ik ben tweederde van mijn haar kwijtgeraakt.”
Edmond: „Dat moest voor de drain.”
Marjan: „Hier” – ze strijkt met haar hand over de zijkant van haar hoofd – „hadden ze al mijn haar weggehaald.”
Edmond: „Daar is de drain geplaatst. Het vocht moest worden afgevoerd, anders had je een hydrocefalus gekregen.”
Marjan: „Als het thuis was gebeurd, had Ed waarschijnlijk gezegd: ga maar eventjes liggen.”
Edmond: „Later hoorde ik dat dertig procent van de mensen met een SAB meteen overlijdt. Die hebben er waarschijnlijk geen enkel besef van wat hun overkomt. In de dagen erna kan een tweede bloeding optreden en die is dan vaak alsnog fataal.”
Marjan: „Nelson mocht bij de oncoloog blijven, dat herinner ik me nog.”
Edmond: „’s Avonds heb ik hem weer opgehaald. Het gebeurde op een donderdag en ’s avonds vroeg Marjan me om de pleegmoeder van Nelson te bellen, of hij naar haar toe mocht.”
Marjan: „Nelsons pleegmoeder en haar man zijn heel goede vrienden van ons geworden. Ik kende hem van het wandelen in het bos bij Lanaken. Ze hadden een beetje zo’n leven gehad als wij, altijd in het buitenland, en na wat er gebeurd was met onze kinderen had hij tegen zijn vrouw gezegd: moeten we die mensen niet helpen? Dus in het ziekenhuis dacht ik: Nelson moet naar Gerdien, straks vergeet Ed hem nog eten te geven.”
Edmond: „Eerst was Marjan nog redelijk aanspreekbaar. Maar na een dag of vier, vijf kwam ik ’s morgens binnen en toen was haar drain verschoven. Achteraf denk ik dat Marjan er zelf aan had zitten frummelen, want ze vroeg steeds: wat heb ik hier? De chirurg plaatste een nieuwe drain, en opeens ging ze heel snel achteruit. Er kwam infectie bij, ze kreeg koorts, het bewustzijn daalde, ze was min of meer comateus. Er waren dagen dat ze me niet herkende. Of ik kreeg een flauw glimlachje, en dan zat ik anderhalf uur bij haar, en al die tijd zei ze geen woord. Na een dag of tien moest er een lumbaalpunctie worden gedaan en ineens kwam ze weer tot leven. Maar ’s nachts vergaten ze haar te fixeren, of misschien dachten ze dat het niet nodig was, en toen heeft ze die drain er weer uitgetrokken. Was ze weer helemaal van de kaart. Na een paar dagen kreeg ze een nieuwe drain, een inwendige drain…”
Marjan loopt naar de keuken, zet de oven aan en praat tegen de digitale keukenhulp. „Alexa, fifteen minutes. Fifteen minutes, Alexa. Alexa? Fífteen minutes.” Maar Alexa begrijpt haar niet.
Edmond: „…en toen gebeurde waar ze op gehoopt hadden: ze ging weer praten. Maar er kwam alleen maar gibberish uit. Wartaal.”
Marjan: „En toen ben ik toch gaan klagen?”
Edmond: „Dat was later.”
Marjan: „Ik hou m’n mond. Ik weet er niets meer van.”
Edmond: „Ze kreeg waanbeelden en ze was ook wat men eufemistisch ontremd noemt. Ze gebruikte allerlei vieze woorden. Maar daar keken ze in het ziekenhuis niet van op. Ze zien daar elke dag dat soort patiënten.” Hij lacht naar haar. „We weten nu dat je het kunt. We hebben een voorproefje gehad…”
Marjan: „…van hoe ik ben als ik dement word. Maar dat gaat niet gebeuren. Dat ga ik niet meer meemaken.”
Waardeloos hotel
Edmond: „Ze kon wel eindelijk na vijf weken van de medium care naar de gewone afdeling en daar heeft ze nog tien dagen gelegen. Op een af andere manier had ze het idee dat ze in een hotel was. Ze klaagde steen en been. Wat een waardeloos hotel is dit, je kunt hier niet eens een glas wijn krijgen.”
Marjan: „Geen roomservice, haha.”
Edmond: „Kwam ik ’s morgens binnen en dan vroeg ze: heb je nou al wijn besteld? Ik zeg: er is hier helemaal geen wijn. Enfin, Marjan had niet zomaar een hotel in gedachten, het was het hotel in Frankfurt, waar we acht jaar gewoond hebben. Dat zei ze niet, maar dat kon ik horen. Ze zei: anders loop je even naar de airport en haal je daar een fles wijn.”
Marjan: „Of in Schwanheim.”
Edmond: „In het dorp.”
Marjan: „Ik zeg ook weleens dat mijn kinderen zijn opgeblazen. Dan ben ik echt agressief.”
Marjan: „Het verplegend personeel zag mij wel een beetje als een alien, want ik kon ook rustig zeggen dat ik normaal wel drie kamers tot mijn beschikking had, of in ieder geval een suite. Daar maak je jezelf niet populairder mee.”
Edmond: „’s Nachts kon je niet slapen omdat de kinderen van de general manager over de gang renden en dat maakte zo’n lawaai.”
Marjan: „Helaas waren het niet mijn kinderen. Helaas was ik daar niet met mijn kinderen. Ik had die zes weken in het ziekenhuis graag met mijn kinderen doorgebracht, alsof ik weer in Frankfurt was. Maar nee. Ik was alleen.”
Edmond: „Na een week is ze naar de revalidatiekliniek hier in Hoensbroek gegaan en daar was ze lástig, lástig…”
Marjan: „Ja, ja, dat weet ik nog. Dat was echt heel erg.”
Edmond: „Ze was omringd door mensen die er veel erger uit waren gekomen dan zij en ze begreep niet waarom zij daar moest zijn. De waanbeelden waren er de eerste drie, vier dagen ook nog, dus het ene moment hadden we een gesprek in de reële wereld en het volgende moment zei ze: waarom loopt Nelson daar op het dak?”
Marjan: „Ik ging iedereen helpen. Ik zorgde wel voor die mensen die er zoveel slechter aan toe waren dan ik.”
Het shockeffect
Edmond: „Zij liep rond, zij kon praten. We hebben geluk gehad. Al heeft ze nog wel een beetje een woordvindingprobleem. Het kortetermijngeheugen en de concentratie zijn ook wat minder.”
Marjan: „Niet zomaar een beetje, hè. Ik kan hier mensen bij de lift of op straat tegenkomen en met ze praten, en de volgende dag begin ik hetzelfde gesprek gewoon opnieuw. Ja, we zijn nieuw hier. O, dank u wel, u heeft anders ook een leuke hond. Heet ze Saar? Dit is Nelson. We hebben hem nu zeven jaar. Nee, mijn zoon heeft hem uitgezocht. Hij wilde hem nog wel, hoor, maar hij is er niet meer. Mijn dochter is er ook niet meer. Ze zijn allebei omgekomen. Ja. Allebei. Wij hebben nu geen kinderen meer. Sinds een tijdje zeg ik tegen iedereen die ik tegenkom: laat me maar weten als je me gisteren ook al gesproken hebt en je mijn verhaal kent.”
Edmond: „Het shockeffect, dat geeft Marjan een vreemd gevoel van genoegdoening.”
Marjan: „Daarom heb ik het vermoeden dat ik het met opzet doe, dat ik gesprekken met opzet in die richting stuur. Dan kan ik in de blik van de ander zien dat het echt heel erg is wat er is gebeurd. Ik zeg ook weleens dat mijn kinderen zijn opgeblazen. Dan ben ik echt agressief.”
Edmond: „Een beetje vreemd is het wel. We hebben er geen van beiden een probleem mee om over onze kinderen te praten, maar wat jij doet…”
Marjan: „…is niet aardig.”
Edmond: „Je ziet mensen op zo’n moment helemaal eh… Ze staan met tranen in hun ogen.”
Marjan: „Iedereen, íedereen is geshockeerd en touched by it, really touched by it. En dat doet mij goed. Ja, zo is het. Rauw medeleven.”
Edmond: „Ik stuur gesprekken nooit in die richting, maar als iemand me naar mijn kinderen vraagt, zeg ik dat ze zijn omgekomen bij een terroristische aanslag. Dan zie je dezelfde ontzetting. Mensen kunnen zich er niets bij voorstellen, je beide kinderen verliezen. Dat jullie nog leven, dat jullie er nog zíjn. Ja, we zijn er nog. We leven.”
Marjan: „Ja, we leven. Ik ben lastiger geworden door die hersenbloeding, ik kan heel ongeduldig zijn als het niet gaat zoals ik wil, of als ik iets niet begrijp, of als Ed zegt dat ik iets niet gezegd heb terwijl ik zeker weet dat ik het wél gezegd heb. Maar we leven. We zijn samen. Daar is niets aan veranderd.”
Edmond: „En dat gaat ook niet veranderen.”
Marjan: „Maar ik ben wel vervelend. Nou ja, soms. Langzaam maar zeker kom ik ietsje tot rust en begin ik te begrijpen dat het voor Ed ook geen leuke tijd is geweest toen ik in het ziekenhuis lag.”
Edmond haalt zijn schouders op en zegt: „Marjans karakter is enigszins aangetast door die bloeding, in die zin dat sommige trekken zich wat duidelijker manifesteren dan voorheen. Dat schijnt normaal te zijn. En ik was erop voorbereid, want de revalidatiekliniek neemt je mee in het behandelplan. Je leert dat je partner een wat andere gebruiksaanwijzing heeft gekregen. Toen Marjan in de kliniek was, wilde ze alleen maar naar huis. Thuis merkte ze dat het toch allemaal wat moeilijker was dan ze had gedacht. So be it. Wat ik niet verwacht had: dat ze fysiek zo achterblijft. Haar spiermassa, hoe krijgt ze die ooit terug? Ik ben al blij als ze een béétje vis of vlees eet, een béétje zuivel. Ze is bij de fysiotherapeut geweest en dat is niet goed gegaan. Ze moest oefeningen doen met gewichten en toen is het in haar rug geschoten. Kon ze helemaal niets meer. De pijn is nog niet over, en de pijn door die drain, van haar hoofd naar de buikholte, is ook niet over.”
Bamischijf
Marjan: „Ik ben er nu wel achter dat ze me in de revalidatiekliniek echt veel hulp hebben gegeven, terwijl ik het toen bagatelliseerde. Ik móést eten. Ik móést in de keuken komen staan om te laten zien dat ik mijn flesjes nutridrink opdronk. Dan zei ik: dat ga ik niet doen. Dat doe ik niet. Een keer zeiden ze: vanmiddag krijg je een verrassing. Wat dan? Vanmiddag is het lekker. Je krijgt een bamischijf. Een bamischijf? Kende ik niet. Ik hou van rommel-eten hoor, absoluut, ik ben geen fijnproever. Maar een bamischijf, nee. Nu schaam ik me wel een beetje voor dat gedrag. Nou ja, ik was verder wel aardig.”
Edmond: „Je was aardig en je hield je gevoel voor humor.”
Marjan: „En misschien begrepen ze het wel, omdat ik nog een ander probleem heb om mee te copen. Al hadden we het daar niet dagelijks over.”
Edmond: „Bij de intake in de revalidatiekliniek is het wel ter sprake gekomen, en dan bedoel ik wat er met onze kinderen is gebeurd. Het kon natuurlijk zo zijn dat in het herstelproces een aantal dingen weer zouden komen bovendrijven.”
Marjan: „Ze zeiden tegen me: we willen graag dat je dit en dat doet. En dan zei ik: ja, maar dat doe ik niet. Waarom dan niet? Ik heb er niet zo’n zin in. Ik heb gewoon geen zin. Ed moet ook niet een lijstje voor me neerleggen met opdrachtjes…”
Edmond: „Bel nog even het gemeentehuis, denk aan je rijbewijs en je moet nog een afspraak bij de tandarts maken. Ik zeg het vier of vijf keer, en dan doe ik het maar.”
Marjan: „Het is niet zo dat ik een doodswens heb, hoor. Maar wil ik per se leven? Dat is wat anders. Zolang Ed er is… en de hond… wil ik er wel zijn. Ik moet er niet aan denken dat Ed er niet meer zou zijn.”
Edmond: „Marjan zegt: als jij er niet meer bent, hoef ik ook niet meer. Maar ik zeg dat niet.”
Marjan: „Nee, als ik er niet meer ben, dan zoek je een nieuwe, haha.”
Edmond lacht alsof Marjan een goeie grap heeft verteld. „Er is een moment geweest, bij de neuroloog…”
Marjan: „…dat je zei: wat doen we hiermee? Dat ging dus over mij.”
Edmond: „Ze lag daar maar als een hoopje mens en het duurde allemaal veel langer dan normaal bij een SAB. Op een gegeven moment dacht ik: dit wordt niets. Ik kan haar zo niet mee naar huis nemen. Ik kan niet voor haar zorgen. De neuroloog zei: hoe bedoelt u, wat doen we hiermee? Ik zei: dat weet u toch wel?”
Marjan lacht en knikt.
Edmond: „Maar meneer, zei de neuroloog, dit is een zíekenhuis. Oké, oké, maar u moet wel weten dat mijn vrouw het verschrikkelijk zou vinden als we haar straks in een of andere inrichting leggen waar ze haar dagen moet slijten als een geranium.”
Marjan: „Mag ik je even in de rede vallen? Wil jij kijken of de quiche klaar is?”
Edmond: „Nee hoor, dat kun je zelf.”
Marjan: „Edje? Wil je kijken of de quiche klaar is?”
Edmond: „Nee, kleine, dat kun je zelf.”
Marjan: „Lief, kom nou.”
Edmond: „Nee, nee, nee.”
Marjan loopt naar de keuken, doet de oven open en roept dat ze haar vinger er dan wel even in zal steken.
Edmond: „Je kunt hem er ook gewoon uithalen en er een stukje afsnijden. Dan proef je wel of hij heet genoeg is.” Hij luistert een kort moment naar de geluiden die uit de keuken komen en zegt dan: „In augustus hebben we ons aangemeld bij de Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde, we hebben de formulieren in huis. Maar Marjan is er in vele opzichten erg goed uitgesprongen. Dat vond de neuroloog ook. Die had dit niet verwacht. We count our blessings. Er valt heel goed mee te leven.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379721-b5b785.jpg|//images.nrc.nl/otQgcAOhXw4QuoGj1P50_aZXg40=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379721-b5b785.jpg)
Zonder ruzie
Marjan zet de borden met quiche op tafel, sla en tomaten ernaast. „Kun je dat even herhalen? Daar valt best goed mee te leven?”
Edmond: „Ik zei: heel goed.”
Marjan: „Nee, je zei: best goed. Je hebt het verkeerd gezegd.”
Edmond: „Oké. Maar ik bedoelde: heel goed.” Hij lacht naar haar. „Ik zeg wel tegen Marjan: wat kan ons nog gebeuren? Het ergste is ons al overkomen. Maak je niet druk. Nou ja, die bloeding is wel een goede tweede.”
Marjan loopt weer naar de keuken en roept: „Ik ben altijd heel gevoelig geweest voor wat Ed over me zegt.”
Edmond: „Dat is zo. Ze kan er helemaal niet tegen als ze denkt dat ik iets onaardigs over haar zeg. Helemaal niet.”
Marjan: „Zal ik anders even weggaan? Dan kun je over me zeggen wat je wilt.”
Edmond: „Kleine, ik heb toch geen geheimen voor je?”
Marjan zit weer aan tafel en neemt een muizenhapje van haar ministukje quiche. „Het zou heel erg logisch zijn geweest als Ed en ik niet meer bij elkaar waren. Dat we nog wel bij elkaar zijn is omdat we van elkaar accepteren hoe we ermee omgaan. Niet altijd met begríp, haha…”
Edmond: „Haha.”
Marjan: „Het is nog maar een paar maanden dat er in huis weer muziek op mag staan. Ik kan er nog steeds wel een traantje om laten. Maar het kan weer, ik verdraag het weer, min of meer.
Marjan: „…maar zonder ruzie.”
Edmond: „Voor Marjan is het moeilijker om mijn reactie op de gebeurtenis met onze kinderen te accepteren dan andersom. Waarschijnlijk omdat haar reactie voorspelbaarder is dan die van mij. We hebben het de vorige keer al gehad over professor Keirse, die Marjans verhaal vertelde, maar niet mijn verhaal. Ik begrijp best dat het voor Marjan soms moeilijk is om mij te peilen. Vindt hij het nou erg dat onze kinderen…? Vindt hij het écht erg? Dat hoef ik haar niet te vragen.”
Marjan: „Hij houdt heel veel rekening met mij, en ik hoef geen rekening met hem te houden. Zo is de verdeling. Ik kan Ed nooit overvallen met iets wat hem heel erg aangedaan zou maken. Sorry, slechte formulatie.”
Edmond: „Formulering.”
Marjan: „Formulering, dankjewel. Het is nog maar een paar maanden dat er in huis weer muziek op mag staan. Hij luisterde na een week al naar Charles Aznavour. Ik kan er nog steeds wel een traantje om laten, afhankelijk van hoe moe ik ben. Maar het kan weer, ik verdraag het weer, min of meer. De kaarsen mogen ook weer aan. Dat heeft bijna vijf jaar geduurd. Voor hem was het: punt. Het is gebeurd en hij gaat verder as it is. Hij denkt natuurlijk wel aan ze, maar hij… hij had vroeger al niet eens foto’s van de kinderen op zijn telefoon staan. Die heb ik erop gezet, want ik vind dat wel normaal.”
Edmond: „Staan er foto’s van de kinderen op mijn telefoon?”
Marjan: „Dit ken ik van je. Alsof je dat niet weet.”
Edmond: „Maar ik zou het echt niet weten.”
Marjan: „Doe hem maar aan, dan zal ik ze voor je opzoeken.” Ze scrolt door zijn bestanden en roept: „Kijk, Nelson. O, dit is ook een leuke. Heel leuk. Ik had niet gevráágd of Ed die wilde maken.” Het is een foto van toen ze in het ziekenhuis lag. Haar hoofd zit in het verband, haar gezicht is gezwollen. Ze kijkt met lege ogen in de camera.
Edmond: „Ze zag er best goed uit. Alleen, ze reageerde niet. Ze was volledig apathisch. En dan denk je: hoe lang gaat dit duren?”
Marjan scrolt door en legt dan de telefoon op tafel. „Je hebt ze eraf gegooid.”
Edmond: „Dit is nou een van die dingen… Je denkt dat je ze erop hebt gezet, maar het is niet zo.”
Marjan: „Wel. Ik heb ze er wel opgezet. Je hebt ze eraf gegooid. Misschien per ongeluk.” Haar telefoon zegt ping, er komt een berichtje binnen. Ze kijkt er vluchtig naar. „Dat is mijn vriendin van vijftig jaar geleden. Ze stuurt elke dinsdag een berichtje om te zeggen dat ze aan ons denkt. Elke dinsdag.”
Edmond: „Met name oudere mensen vonden het moeilijk om met ons in contact te komen na die gebeurtenis. Maar dat geldt dus niet voor haar.”
Marjan: „Eén regeltje. Ik denk aan je en ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik begrijp niet waarom dat voor veel mensen zo moeilijk was.”
KLM-vriendin
Edmond: „Jongere mensen hebben er minder problemen mee. Die sturen gewoon een regeltje via de social media. Het heeft te maken met leeftijd, met opvoeding. En de een heeft meer empathisch vermogen dan de ander. Maar voor veel mensen is het dus echt heel moeilijk gebleken.”
Marjan: „Zelf heb ik ook mensen laten zitten, heel dierbare mensen. Met name de beste vrienden van mijn vader. Die waren zo close met ons, ze waren als een opa en oma voor onze kinderen. Ze logeerden regelmatig bij ons in de hotels. Ik heb hen eigenlijk nooit meer kunnen bellen. En mijn KLM-vriendin van vroeger, die zo haar best voor me doet – ik vond het lang ook heel moeilijk om haar te zien. Onze kinderen hadden dezelfde leeftijd en zij leeft het leven waar ik zo naar verlang en nooit zal hebben. Trouwen… kleinkinderen… Ik gun het haar, natuurlijk gun ik het haar, maar waarom… waarom heb ik dat niet?”
Edmond, na een stilte: „We hebben een goed leven met ze gehad.”
Marjan: „Ja, een heerlijk leven. Ze hebben zoveel meegemaakt in de jaren dat ze er waren. We hebben ze zoveel kunnen geven… niet in materialistische zin, maar in ervaringen… en daar ben ik zo blij mee. En er zijn ook zoveel mensen die zo aardig voor ons zijn geweest, soms uit totaal onverwachte hoeken. André Rieu bijvoorbeeld. Ed heeft een zogenaamde oma…”
Edmond: „Een surrogaat-oma.”
Marjan: „…die hij deelt met de vrouw van André Rieu, al van heel lang geleden, toen ze nog klein waren, en vorig jaar nodigde hij ons uit voor zijn eerste concert in Israël, want hij zou het nummer spelen dat ook op de begrafenis van onze kinderen was gespeeld.”
Edmond: „Jerusalem of Gold.”
Marjan: „We zijn gegaan, en het was geweldig. In die stomme rode kerk waar de afscheidsdienst voor de kinderen werd gehouden klonk het ook zo mooi. Niemand kende het nummer, of misschien Onno.” Ze kijkt naar Edmond. „Onno is toch ook Joods?”
Edmond: „Het is geen religieus lied, hè. Het is gewoon een lied over Jeruzalem.”
Marjan: „Je probeert voor je kinderen uit te zoeken wat ze hadden willen horen, en dat waren vast niet de nummers die wij gekozen hadden, al waren ze wel gek op Charles Aznavour. En dit nummer, onze schoondochter dacht dat het Arabisch was. Ze wilde het niet. Ik zei: Cam, het is Hebreeuws.”
Edmond: „En Alexander was in Jeruzalem geboren.”
In Canada
Marjan: „Cam is vorig jaar opnieuw getrouwd. We zijn erbij geweest. Ze had ons uitgenodigd.”
Edmond: „Daar zagen we wel een beetje tegenop. Maar we zijn gegaan.”
Marjan: „Tot haar huwelijk hadden we elke dag contact. Elke dag. Dat is nu ietsje minder en dat komt door mij. Ze heeft nu een andere man en die moet niet denken: daar heb je die vrouw uit Nederland weer. Het is nu twee, drie keer per week. I’m so sad, I’m thinking of Alexander so much, it hurts so much dat ze er allebei niet meer zijn. Zo’n berichtje komt dan een paar dagen geleden. Ze woont in Canada. Ik hoop, ik denk dat ze gelukkig is.”
Edmond: „Maar het feit dat ze dat schrijft, dat is natuurlijk geen goed teken. Al uit ze het misschien alleen tegen jou. Dat vermoed ik wel.”
Marjan: „En tegen haar moeder. Maar ik kan er niet over blijven praten met haar. Ik doe het alleen als zij begint. Af en toe stuurt ze een foto. Ik ben blij dat ze er is.”
Edmond: „We zijn in New York geweest om de spullen van de kinderen te halen. Dat was anderhalf jaar na die gebeurtenis. We kennen New York goed, maar dit was een heel andere ervaring. Sascha had haar spullen opgeslagen…”
Marjan: „…want ze moest terug naar Nederland vanwege een probleempje met haar verblijfsvergunning. Ik zei: sla maar op wat je voorlopig niet nodig hebt. Ik noemde het haar boxes of hope. Ze hoopte binnen een jaar, na haar master’s, weer terug te kunnen. En dan proberen daar een baan te krijgen.”
Edmond: „Wij wisten alleen niet waar die opslag was, dat hebben we moeten uitzoeken. We wisten ook niet hoe we de kluis open zouden moeten krijgen. Als door een wonder bleek de sleutel in de tas die we van de politie van Zaventem hadden teruggekregen op het slot van de safe te passen. Dus je maakt hem open en je ziet de dozen…”
Marjan: „Het was precies zoals die keer in het hotel, toen Sascha de code van haar kluisje niet meer wist en we die voor tweehonderdvijftig euro moesten laten openbreken. Wat kwam eruit? Een paar flipflops en een haarband? Die boxes of hope, daar zaten haar huispakken in, een paar sweatshirts van de school in Frankfurt, sokken…”
Edmond: „Dingen die haar dierbaar waren. Maar je doet er niets mee.”
Marjan: „Helemaal niets.”
Marjan: „Ik droom sowieso heel weinig van de kinderen. Heel weinig. Het is alsof… alsof ik die kant niet op durf.”
Edmond: „Met uitzondering van een paar kleinigheden hebben we alles aan haar vriendinnen in New York gegeven.”
Marjan: „We hadden een lege koffer bij ons om spullen mee naar huis te nemen, maar die was dus niet nodig. De verzekeraar, till today, vraagt zich af waarom het zo lang geduurd heeft voor we die kluis gingen leeghalen. Ze vinden niet dat ze de kosten van die reis moeten terugbetalen.”
Edmond: „Ze zien geen causaal verband, schrijven ze, met de gebeurtenis die aan de reis vooraf is gegaan. En dan noemen ze het feit dat er sindsdien anderhalf jaar verstreken is en het feit dat we voor de terugreis geen extra bagage hebben opgegeven. Dat vinden ze ingewikkeld. Maar goed, we zijn nog met die meiden in New York gaan eten.”
Marjan: „Hoe heet die serie op Netflix? Friends. Zo woonde Sascha, in een soort studentenhuis, de meisjes boven en de jongens beneden.”
Edmond: „Second Avenue, schuin tegenover het gebouw van de Verenigde Naties.”
Marjan: „Daar woonde ze, daar liep ze. Een klein meisje. Ze liep altijd overal naartoe, dat vond ze fijn.”
Edmond: „En dan belde ze je.”
Marjan: „Maakte niet uit hoe laat het was. Hi mam, how are you. Hi Sas, je bent zeker onderweg naar huis. Misschien dacht ze: dan heb ik dat maar vast gedaan, haha.”
Edmond: „Dat ze zich liep te vervelen en dacht: ik ga mijn moeder maar bellen.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379734-5d4c08.jpg|//images.nrc.nl/NJB5N9xFHRea5n-5K_Xt5bpU6eM=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68379734-5d4c08.jpg)
Veel contact
Marjan: „Later hadden we FaceTime en dan was het zeven uur ’s ochtends, wij lagen nog in bed. Hi Sas! O, hi, Mrs. Pinczowski… Dan was ze met een jongen uit geweest en liet ze ons aan hem zien. Kijk, dit zijn mijn ouders. Please, mag ik Sascha? Sascha, why are you doing this? Just to say hello, mam. We hadden veel contact, Sascha en ik. Erg veel contact. De nummers van mijn kinderen staan nog in mijn telefoon. Af en toe bel ik ze en dan spreek ik in. Why the fuck don’t you call me back.” Ze lacht.
Edmond lacht ook.
Edmond: „Actíef aan ze denken, dat doe ik ook niet. Dat komt veel te hard aan. Praten is anders. Met praten heb je controle.”
Marjan: „Wordt het niet eens tijd! Af en toe sta ik hier in de kamer en denk ik: ik ben rustig, ik ben niet meer bang voor spoken, KOM, KOM MAAR, laat je zien. En dan haal ik mijn schouders op, want ze komen natuurlijk niet. We zijn nooit religieus geweest, hè. Dus ik geloof ook helemaal niet dat ze kunnen verschijnen. En toch hoop ik erop. Ik kreeg een boekje toegestuurd van een man wiens dochter in Irak was doodgeschoten. Ze was hulpverlener. Hij beschrijft daarin een droom: ze kwam naar hem toe vliegen en samen vlogen ze over bossen en daken. Ze zei: ik zal je laten zien waar ik woon, dan ben je happy. Ik ben daar jaloers op, dat iemand zoiets droomt. Ik droom zulke dingen niet. Ik droom sowieso heel weinig van de kinderen. Heel weinig. Het is alsof… alsof ik die kant niet op durf. Soms schrijf ik iets over ze op Nelsons Instagram, dat moet dan zogenaamd van Nelson – wij zijn zogenaamd zijn second humans, de kinderen waren zijn first humans – en dan weten mijn vrienden: vandaag is ze een beetje down. Laatst heb ik er weer een foto opgezet.” Ze pakt haar telefoon. Het is een foto van Edmond met de kinderen toen ze nog klein waren. Hij zit tussen hen in en zij hebben allebei een armpje om hem heen geslagen. „Dit laat toch wel heel goed zien hoe belangrijk Ed voor hen was. Kijk naar het gezicht van mijn dochter. Zo trots! My daddy. En dat handje op zijn schouder! En Alexander, kijk hoe hij kijkt. My dad.”
Edmond lacht en zwijgt.
Marjan: „En zie je hoe donker Ed was? Hij was zo’n mooie man. Hij is nog steeds een mooie man.” Ze legt haar telefoon weg. „Bij de herdenking vorig jaar maart vroegen ze me of ik op de airport een speech wilde houden. Ik heb het gedaan om over mijn kinderen te kunnen praten. Na afloop was ik euforisch. Dat hoorde natuurlijk niet, ik had snikkend af moeten gaan. Maar als ik over mijn kinderen kan praten ben ik altijd blij, want dan bestaan ze. Dromen is iets anders. Sinds die hersenbloeding slik ik af en toe een half slaaptabletje, en zelfs dan droom ik niet over ze. Vind ik wel jammer. En aan ze denken, aan de leuke dingen met hen, aan wat we allemaal hebben meegemaakt, dat durf ik ook niet.”
Laatste tien minuten
Edmond: „Actíef aan ze denken, dat doe ik ook niet. Dat komt veel te hard aan. Praten is anders. Met praten heb je controle.”
Marjan: „Ik zeg zelfs: het liefst zou ik nog een keer naar het mortuarium gaan, als dat de kans was om ze weer te zien. We zijn ook de beelden gaan bekijken van hun laatste tien minuten. Dat mochten we zien. Iedereen die op een airport loopt wordt gefilmd…”
Edmond: „Door de bewakingscamera’s.”
We zijn ook de beelden gaan bekijken van hun laatste tien minuten…
Marjan: „…en zo hebben ze onze kinderen getraceerd. Dat ze binnenkomen, dat ze daar zijn, dat ze dat doen, dat ze teruglopen. En dat hadden ze aan elkaar geplakt, min of meer.”
Edmond: „Niet aan elkaar geplakt. Het is wat de verschillende camera’s hebben opgenomen, uit verschillende hoeken.”
Marjan: „Dan was het dus een compilatie.”
Edmond: „Ja, ja, een compilatie. Het was een compilatie.”
Marjan: „We hebben ook die drie jongens gezien, de daders. We zagen ze aan komen lopen. Met hun rugzakken op een trolley.”
Edmond: „Men zei tegen ons: luister, we hebben deze opnames, willen jullie die zien? Als jullie het niet willen, ook prima. Dat vraagt dan het federaal parket aan je, wat bij ons het Openbaar Ministerie is. Nou, wij waren wel geïnteresseerd.”
Marjan: „Gek, hè.”
Edmond: „De manier waarop ze dat gedaan hebben was heel eh… We waren met z’n vieren of vijven in die ruimte en elke keer zetten ze het beeld even stil, en dan vroegen ze: gaat het? Gaan we verder? Of zeggen jullie: het is genoeg geweest? Het lugubere aspect van dat filmpje, vond ik persoonlijk, was eh… de tijdlijn eronder. We wisten hoe laat de aanslag had plaatsgevonden en dat filmpje bekijkend kon je precies zien hoeveel minuten, hoeveel seconden het nog zou duren tot eh… eh… Dat gaf het geheel wel een bijzondere lading. We kennen de situatie op Zaventem goed, omdat we de kinderen vaak hebben weggebracht, dus we zien ze met de roltrap in de vertrekhal aankomen en dan lopen ze langs eh…”
Marjan: „De Starbucks.”
En op dat moment gaat de bom af…
Edmond: „…naar de laatste hal, en dat zie je allemaal. Alexander voorop, zoals meestal. Hij zette er flink de pas in. En Sascha achter hem aan. Heel eh.. ja toch wel eh… heel bijzonder.”
Marjan: „Je ziet de pilaar waar je moet zeggen of je zelf je bagage hebt gepakt of niet. Ze lopen in de richting van die pilaar, en dan worden ze teruggestuurd, want er was iets met hun ESTA, hun reisvergunning. Die was niet helemaal in orde. Ze lopen ze weer terug naar die pilaar en dan zie je een van die eh… eikels… die eh…”
Edmond: „Aanslagplegers.”
Marjan: „…door dat nauwe gangetje aankomen. En die doet dan iets aan zijn rugzak, en dan weet je dat het nog één minuut is, en dat je kinderen al bijna bij die pilaar zijn. Je ziet Alexander telefoneren… met zijn vader dus…”
Edmond: „Want ik had hem natuurlijk nog aan de lijn.”
Marjan: „En dan zijn ze bij die pilaar. En daar kruisen hun wegen elkaar. En op dat moment gaat die bom af.”
Edmond: „Ja.”
Marjan: „Ja.”
Edmond: „Bij het federaal parket zeiden ze: we hebben het filmpje god weet hoe vaak bekeken, maar er is niets aan die jongen te zien dat ons aanleiding zou hebben moeten geven om te zeggen: hier gebeurt iets. Niets in zijn gedrag waarvan ze achteraf zeggen: dat hadden we moeten oppikken.”
Trolley om z’n as
Marjan: „Dat heb ik ook in mijn speech gezegd: een gewone jonge man, zoals zoveel jonge mannen. Aardig om te zien. Een niet onvriendelijk gezicht. Mijn dochter had bij wijze van spreken met hem op stap kunnen gaan. We hebben hem wel een minuut kunnen zien, met die tas. Wat ik me heb afgevraagd: zitten zijn ouders er dan niet mee? Hij had toch ook een moeder? Denkt die niet: mijn god, wat heeft mijn zoon aangericht? Misschien wil ze wel contact met me, die moeder. Dat dacht ik. Misschien wil ze wel met me praten. Ik zou willen weten of de ouders van die jongen zich niet verschrikkelijk gevoeld hebben dat hun kind dit onze kinderen heeft aangedaan. Maar waarschijnlijk is dat niet eens zo. Dat hebben ze me bij het federaal parket wel uitgelegd.” Ze staat op om de borden op te ruimen.
Edmond zet nog een keer koffie.
Marjan: „Het ziekelijke gevoel van móéten weten hoe het gegaan is, hoe het voor ze geweest is, wat ze gemerkt hebben, wat ze hebben gezien. Dat is nog niet weg. Die bom ging af en vanaf dat moment was er alleen maar stof. We zagen niets meer. Ja, één man, aan de andere kant van die paal, met een trolley. Door de explosie draaide hij wel negen keer om zijn as, met zijn trolley. Nou ja, misschien drie keer. Maar wel met die trolley. Die liet hij niet los. Daarna zag je hem niet meer. Er kwam meteen een hele hoop debris naar beneden dwarrelen. Misschien is hij er goed vanaf gekomen. Misschien ook niet.”
Marjan: „Ik zou willen weten of de ouders van die jongen zich niet verschrikkelijk gevoeld hebben dat hun kind dit onze kinderen heeft aangedaan.”
Edmond: „Je weet je het niet.”
Marjan: „Je zit te kijken en je denkt” – ze fluistert – „ga nou nog even terug, ga koffie halen, ga nog eventjes… Alexander, je hebt best altijd trek in iets, ga een sandwich halen voordat je instapt. Ga nou in plaats van die kant die andere kant op. Loop langzamer. Lángzamer. We hebben het filmpje maar één keer gezien en ik denk, als ik het weer zou zien, dat ik wel zou gaan roepen. Stop! Stop! Koop een smoothie bij Starbucks. Jij vond dat ook lekker, Sascha. Blijf daar staan! Maar nee, ze wilden hun bagage inchecken.” Ze staat weer op, nu om de afstandsbediening van het zonnescherm te zoeken. Het loopt tegen vieren en de zon, plotseling achter de wolken vandaan tevoorschijn gekomen, schijnt bijna horizontaal naar binnen. In de verte klinkt de sirene van een ambulance. „Iemand van de federale politie heeft me verzekerd dat ze bij Sascha en Alexander is gebleven tot ze meegenomen werden. Ze hebben daar uren gelegen en zij zegt: ik was bij hen, ze waren niet alleen.” Ze kan de afstandsbediening niet vinden, maar ze doet ook niet echt moeite.
Edmond pakt hem van de schoorsteenmantel en laat het scherm zakken.
Woordenwisseling
Marjan: „Nu ik dat korte lontje heb zeg ik af en toe tegen Ed: denk maar niet dat ik elke dag van je hou. Maar ik ben wel elke dag verliefd op je. Echt.”
Edmond: „Het moet eigenlijk andersom zijn.”
Marjan: „Dat jij verliefd bent op mij, ja.”
Edmond: „Nee, dat je elke dag van iemand houdt.”
Marjan: „Als ik dat zeg, dat ik niet van je houd, dan heb ik de pest in. En dan zeg ik dat gewoon. Dan ben ik echt boos. Maar op het moment dat we even een beetje een woordenwisseling zouden kunnen hebben…”
Edmond: „Hébben. Niet zouden kunnen hebben. Dan hébben we een woordenwisseling.”
Marjan: „…dan kijk ik naar hem en moet ik lachen. Ik wil alleen niet dat hij dat ziet. Ik weet gewoon, en de kinderen wisten dat ook, wat voor een ontzettend verliefd-houden-van-band ik met hem heb. Ik heb uitentreure tegen ze gezegd: daddy houdt niet zoveel van mij als ik van hem. En dan moest hij bewijzen dat het anders was. Dat moet hij nog steeds bewijzen, haha.”
Edmond, fluisterend: „No chance.”
Marjan: „Kijk, ik heb een sp…sp… ga ik weer stotteren… ik heb een sprookjesleven met die man gehad. Hij heeft zowel mij als de kinderen een geweldig leven gegeven. Als ik straks dementeer, en vieze woorden ga zeggen, als ik tenminste niet op tijd stappen heb genomen om dat te voorkomen, dan hoop ik dat ik daaraan kan terugdenken.”
Edmond: „Ik zou me niet kunnen voorstellen dat ik met een andere vrouw zou leven. Nee, daar kan ik me niets bij voorstellen.”
Marjan doet alsof ze viool speelt. „Dat noem ik nou een liefdesverklaring.”
Edmond: „Nee, nou, ja, dat is zo.”
Marjan: „Qua gevoelsleven is Ed een robot.”
Edmond: „O ja. Jaja. Dat zij dat denkt, dat is misschien te verklaren door eh… Je bent het product van je opvoeding en je genen, en mijn vader was eh… Qua karakter heb ik veel meer van hem dan van mijn moeder. Dat was een enorm impulsieve vrouw. Die praatte altijd voor ze nadacht.”
Marjan: „Daarom viel Ed op mij, want zo ben ik helemáál niet. Ik ben bedachtzaam, evenwichtig en rustig.” Ze lacht naar hem.
Edmond: „Mijn moeder is er nooit meer overheen gekomen dat het Amsterdam zoals zij het gekend had na de oorlog niet meer bestond. Mijn vader had dat Oost-Europese, dat Slavische in zich, die hele geschiedenis van vervolgingen en pogroms, en daardoor had hij een zekere gelatenheid. Het lot nemen zoals het komt en daarmee leren leven. Ik weet heel weinig van hoe het mijn ouders in de oorlog vergaan is, maar toen ze terugkwamen uit de onderduik was hij tevredener met het leven dan mijn moeder. Terwijl ze de eerste weken, de eerste maanden in Maastricht op kranten hebben geslapen.”
Nelsons knuffels
Marjan loopt naar het raam en wijst naar de toren van de Sint-Jan, gloeiend rood in het laatste licht van de dag. „Waar je ook bent in Maastricht, waar je ook staat, altijd zie je die toren. En elke keer word ik weer geconfronteerd met die twee kisten die daar voor mijn neus staan. Ik wíl die toren niet zien.”
Edmond: „Hij is overal prominent aanwezig, ja. Mij doet het niets, helemaal niets.”
Marjan gaat weer zitten. „Nelson is al een paar dagen niet lekker, daarom is hij er niet. Zijn pleegmoeder zei: breng hem maar bij mij vandaag. Anders had ik steeds met hem naar buiten gemoeten.”
Edmond: „En als er bezoek is, wil hij aandacht. Dan is Marjan constant met hem bezig.”
Marjan: „Afgelopen week was hij zo zielig dat ik toen we naar bed gingen tegen Ed zei: vannacht slaapt hij bij ons op bed. We hebben een grote deken voor hem neergelegd en de hele nacht is hij daar stokstijf op blijven liggen.”
Edmond: „Hij heeft zich niet bewogen. Normaal loopt hij wel een paar keer per nacht van de ene kant van ons bed naar de andere kant…”
Marjan: „Aan beide kanten staat een mand.”
Edmond: „…maar dat deed hij nu niet, zo naar voelde hij zich.” Hij wijst naar de knuffels naast de mand in de woonkamer. „Die zijn allemaal van Nelson.”
Marjan: „Die rode en roze zijn van Sascha geweest. Die beer, die grote beer neemt hij altijd mee als hij ’s avonds gaat slapen. En ’s morgens neemt hij hem weer mee naar binnen.” Ze pakt haar telefoon en laat een filmpje zien van Nelson die de kamer in komt met zijn beer, om zich heen kijkt – „hij snapt niet waar wij zijn” – en hem in een van de luie stoelen legt. Hij gaat er zelf bij liggen. Ze legt haar telefoon weer weg en zegt: „We hebben een aangenaam leven.”
Edmond: „Een aangenaam leven ja. Beter dan dit wordt het niet meer.”
Marjan: „Maar het is geen blij leven. Ik word ’s morgens wakker en ik weet dat ik niet blij ben. Direct.”
Edmond: „Er zijn momenten dat je wel blij bent.”
Marjan: „Als ik Nelson zie, ja.”
Edmond: „En dat mag ook, hè. Dat mag. Je mág blij zijn.”
Marjan: „Over een jaar begint de strafzaak tegen de verdachten van de aanslag. Daar ga ik zeker naartoe.”
Edmond: „Twee mannen hebben zichzelf opgeblazen, de derde liet zijn bom achter en is weggelopen. Dat was de man met het hoedje. Zij wil hem in de ogen kunnen kijken.”
Marjan staat weer op en neemt de trap naar de vide, waar ze in een open kast de vlag bewaart die ze van een oud-klasgenoot van Alexander uit Frankfurt gekregen heeft, gevouwen en opgeborgen in een driehoek van plexiglas. „Die klasgenoot was een Amerikaan en die hoorde van de aanslag toen hij als militair in Irak zat. Hij heeft met een Nederlandse collega een soort ceremonie op touw gezet, met hijsen en weer neerlaten. Dat doen Amerikanen als er iemand is gesneuveld. Cam heeft er ook een gekregen.” Naast de vlag staan de portretten van Alexander en Sascha, daarnaast de urnen met hun as. Maar daar kijkt ze nooit naar, zegt ze.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data68729980-585d3c.jpg)
Foto’s Ans Brys.