Bio-industrie
Keerzijde ís lelijk
Varkenshouder Jan Vermeer beklaagt zich over kritiek op de boeren (‘Altijd over de rug van de boeren’, 9/3). Als boerenzoon stond ik in mijn vroege jeugd nieuwsgierig te kijken bij het slachten van varkens en kippen. Ik had toen nog geen idee in wat voor afschuwelijke slachtofferrol die dieren zich bevonden. Inmiddels ben ik daar totaal anders over gaan denken en schaam me voor mijn jeugdige onnozelheid. Boeren lijken zich geen zorgen te maken dat varkens hooguit een vierkante meter bewegingsruimte hebben. Ook de herhaalde kunstmatige inseminaties roepen bij hen geen vragen op. Vermeer vergist zich wanneer hij beweert dat de politiek alles in het werk stelt om hen weg te pesten. De kritiek op de bio-industrie betreft de boeren niet persoonlijk. Het gaat om dit soort industrie. Het betreft zowel het gebrek aan dierenwelzijn als de effecten die de veeteelt heeft op het milieu. Meer dan alle transportmiddelen bij elkaar draagt deze industrie bij aan de opwarming van de aarde. Ook is de bio-industrie een broeinest voor virussen met alle risico’s van epidemieën.
Levensverwachting
Een serie toevallen
In zijn artikel Hoe lang zal ik leven? (8/3) licht Gijsbert van Es het glibberige begrip ‘levensverwachting’ toe. Vooral het tweede deel van dat woord, ‘verwachting’, zet hem aan het denken. Ligt de betekenis van dat begrip dichter bij verwachting als in ‘weersverwachting’ of dichter bij verwachting als in ‘toekomstverwachting’? Het weer overkomt ons, maar de toekomst is maakbaar door wat wij zelf doen en laten. Dan komt Van Es met een hard getal: 25 procent is bepaald door erfelijkheid, blijkt uit onderzoek. Tot zover wil ik met hem meegaan. Maar vervolgens stelt Van Es dat dus 75 procent te herleiden is tot een ongezonde leefstijl. Hier helpt enig verwachtingsmanagement. Is er helemaal niets tussen erfelijkheid en leefstijl? Heel veel. Zoveel factoren dat we die bij elkaar genomen het beste ‘toeval’ kunnen noemen. Zeker in deze tijd van de coronapandemie worden we met onze neus op de kracht van het toeval gedrukt. De pandemie is tenslotte over ons heen gekomen door een serie van toevallen.
Verkiezingen
Ik wil stemmen
Mag ik me even voorstellen? Ik woon ruim 21 jaar in Nederland. Ik spreek Nederlands en lees de krant. Ik houd van bitterballen en eet ook stamppot. Naast een Canadees en een Brits paspoort heb ik een permanente Nederlandse verblijfsvergunning. Ik betaal belasting, maar ik mag niet meebeslissen over de besteding ervan. Als docent onderwijs ik de jeugd, maar ik heb geen stem in het onderwijsbeleid. Waarom ik wel mag stemmen voor de gemeenteraad maar niet voor de provincie en de Eerste en Tweede Kamer, is me een raadsel. Nederland zegt een democratie te zijn, een land waar de hele bevolking mede het landelijke politieke beleid bepaalt. Waarom mag ik dan niet stemmen?
Gorman
Lange weg te gaan
In zijn column Waarom huidskleur net zo relevant is als sekse (9/3), vraagt Maxim Februari zich af waarom in de affaire Gorman-Rijneveld huidskleur er volgens de nagenoeg hele, witte literaire wereld in Nederland niet toe zou mogen doen, terwijl in de boekenweek 2019 iedereen er nog over viel dat het motto voor het thema ‘vrouw’ was ontleend aan een mannelijke dichter (Nijhoff: De moeder de vrouw). The Hill We Climb heet het gedicht van Amanda Gorman en inderdaad, mensen van kleur hebben nog steeds een heuvel, een berg te beklimmen op weg naar gelijkwaardigheid. Tegelijk hebben nog veel witte medemensen eenzelfde weg te gaan, ook in Nederland. Kijk maar naar het songfestivallied van Jeangu Macrooy Birth Of A New Age. Daarin staat in het Sranantongo: „Yu no man broko mi” (Je kunt me niet breken). Dat werd meteen het ‘broccoli-lied' genoemd. Niemand benoemt dat het een strijdlied is tegen racisme en dat begint met het woord skin.