Je zou bijna zeggen dat Rotterdam een luxeprobleem heeft. De stad heeft zowel een voortvarend stadsbestuur als een stevige ambtelijke organisatie die gewend is meters te maken. Tegelijkertijd ontplooien actieve burgers tal van initiatieven en zijn vele Rotterdammers bereid mee te denken over hun eigen buurt en wijk. Of het nu gaat over activiteiten voor jong en oud, vergroening van de straat of het collectief opwekken van duurzame energie.
Het probleem is echter dat die twee krachten elkaar eerder in de weg lijken te zitten, dan dat ze elkaar versterken.
Om lessen te trekken, is in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2022 hard nagedacht hoe de lokale democratie versterkt kan worden. Mede op basis van een kritische evaluatie van de Erasmus Universiteit kiest het college voor het principe van Wijk aan Zet: een sterke wijkdemocratie, waarbij bewoners ruimte krijgen hun eigen wijkagenda te bepalen met de inzet van gemeentelijk geld en gebiedsambtenaren.
Deze maand was de slotbijeenkomst van een reeks stadsgesprekken over deze denkrichting van het college. Hierbij kwam een belangrijk kritiekpunt naar voren: het ontbreken van een formele positie van de wijkvertegenwoordiging.
Weerbarstig
De praktijk van de wijkdemocratie is namelijk weerbarstig. Het vraagt in ieder geval om een bescheiden stadsbestuur dat open staat voor ideeën van bewoners. En om een gemeente die erop is ingericht en toegerust te kunnen inspelen op wensen en klachten van bewoners. Terecht wil het college de slagkracht van ‘gebiedsambtenaren’ versterken en moeten de ‘clusterambtenaren’ (bijvoorbeeld van stadsontwikkeling of van maatschappelijke ontwikkeling) veel meer in de wijk aan de slag.
Zolang bewonerswensen passen in het straatje van het stadsbestuur, of gaan over zaken waarvoor toch geen agenda is, heeft een wijkdemocratie geen fomele bedding nodig. Niemand valt erover als er wat meer groen komt, activiteiten voor ouderen worden geprogrammeerd of langdurige werkloze wijkbewoners aan (vrijwilligers)werk worden geholpen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data66961695-c12eed.jpg)
Maar veel bewonersinitiatieven ontstaan juist uit onvrede over de koers van het stadsbestuur. Bijvoorbeeld over het sluiten van een buurthuis, verruiming van horecatijden of het aantal evenementen, of omdat specifieke doelgroepen – heel bewust – buiten het welzijnsbeleid vallen. Als de gemeente wijkburgers om hun mening vraagt, kan het zijn dat het stadsbestuur op haar schreden moet terugkeren.
Juist dan is de verleiding voor het stadsbestuur groot de wijkdemocratie minder serieus te nemen dan nu gepredikt wordt. Juist dan kan de gemeente de ruimte voor participatie onnodig begrenzen (tot thema’s ‘waar het geen kwaad kan’) of de uitkomsten ervan niet zo serieus nemen en negeren wanneer het spannend wordt.
Vitaal en mondig
In de voorstellen van de Erasmus Universiteit krijgt de gekozen wijkvertegenwoordiging (de huidige wijkraden en gebiedscommissies) een belangrijke rol in een vitale en mondige wijkdemocratie. De lokale wijkdemocratie is daarbij meervoudig: de gekozen vertegenwoordiging behartigt alle belangen in de gehele wijk, terwijl er ook maximale ruimte blijft voor zeggenschap van bewoners zelf.
In de plannen van het stadsbestuur krijgt de (gekozen) wijkvertegenwoordiging die formele positie niet. Zij moeten voor de gemeente vooral de ogen en oren in de wijk zijn en de participatie in de wijk aanjagen.
In mijn ogen is dat een fundamentele vergissing. De gespreksleider van het stadsgesprek, oud-wethouder Marianne van den Anker, vatte het krachtig samen: „Ogen en oren zijn twee lichaamsdelen te weinig. De wijk heeft een vuist nodig om op tafel te slaan en een voet om tussen de deur te zetten”, zei ze. En zo is het.
In een grote stad als Rotterdam is een sterke wijkvertegenwoordiging als niet-vrijblijvende gesprekspartner van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders eerder noodzaak dan luxe. Participatie is er niet voor om het leven van bestuurders makkelijker te maken, maar om ze bij de les te houden.
Meer denkwerk
Hoe deze formele positie vorm moet krijgen, verdient uiteraard meer denkwerk en discussie. Allerlei vormen zijn denkbaar. Bijvoorbeeld een vorm van (zwaarwegend) adviesrecht op punten die in de wijk gevoelig liggen (denk aan evenementen, horeca of mobiliteit) of een systeem van ‘gele of rode kaarten’ als het college iets wil doordrukken waarin de wijk niet (voldoende) is gekend.
De gemeenteraad speelt een belangrijke controlerende rol in zo’n sterke wijkdemocratie. Wijkorganen kunnen rapporteren aan de raad over de stand van de wijkdemocratie, waarna de raad daarover het college ter verantwoording kan roepen.
Als de wijk geen vuist kan maken, is ze – als het echt ergens over gaat – niet opgewassen tegen de wil van het stadsbestuur en de ambtelijke organisatie. Aan die verleiding moet het stadsbestuur van Rotterdam zich niet willen blootstellen.
Arwin van Buuren is hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit en evalueert het bestuurlijk model van de gemeente Rotterdam.