Al enkele jaren klagen gemeenten dat zij structurele financiële tekorten hebben. Een derde lukte het niet om voor 2021 een evenwichtige begroting in te dienen, de meeste hebben bezuinigd of reserves ingezet. Basisvoorzieningen komen in het gedrang, nieuwe taken erbij is onmogelijk, zeggen wethouders en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Nu waarschuwt ook de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB), een onafhankelijk adviesorgaan van regering en parlement, dat de manier waarop gemeenten worden gefinancierd fundamenteel moet veranderen. Alleen meer geld overmaken, is niet de oplossing: het onderliggende probleem is een scheve bestuurlijke en financiële verhouding tussen Rijk en decentrale overheden – niet alleen gemeenten, maar ook provincies – signaleert de Raad. Dáár moet verandering in komen.
„Het stelsel is uit balans”, zegt Peter Verheij, lid van de ROB en wethouder in Alblasserdam. „Veel taken zijn alleen in naam gedecentraliseerd. Er is weinig ruimte voor decentrale overheden om eigen beleidskeuzes te maken.”
Een voorbeeld daarvan is het zogenoemde sociaal domein, de (jeugd)zorg- en welzijnstaken die gemeenten – op eigen verzoek – in 2015 kregen. Het budget daarvoor kwam terecht in het Gemeentefonds, dat uitgaat van lokale afwegingen. Maar in de praktijk zijn de wensen en eisen van de landelijke politiek dominant, zegt de ROB: het Rijk grijpt in bij beleidskeuzes.
Andermans portemonnee
Als specifiek voorbeeld binnen het sociaal domein noemt de Raad het abonnementstarief, het vaste bedrag per maand dat iedereen betaalt die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgt, ongeacht de hoogte van het inkomen. Het kabinet wilde daarmee voorkomen dat de kosten voor zorg voor burgers opstapelden. Maar veel gemeenten zien dat het abonnementstarief een aanzuigende werking heeft: ouderen die eerst zelf hulp in de huishouding betaalden, zijn via de Wmo goedkoper uit en kloppen bij de gemeente aan.
De ROB noemt het „winkelen met andermans portemonnee”. Het Rijk vergoedde wel een deel van de kosten: 143 miljoen euro. Maar gemeenten zeggen dat de meerkosten als gevolg van het abonnementstarief 248 miljoen euro zijn.
De toename van „medebewindstaken”, ook op andere terreinen zoals inburgeringslessen, beperkt de speelruimte van gemeenten, zegt de Raad. Tegelijkertijd worden „in dezelfde vaart” andere rijkstaken in een regionaal samenwerkingsverband ondergebracht, zegt Verheij. De gemeente is „daarmee sluipenderwijs en onbedoeld in de verdrukking geraakt”, schrijft de ROB.
Als een taak alleen maar door schaalvergroting kan worden opgelost, dan roept dat volgens de Raad de vraag op waarom decentralisatie dan nodig was, en of andere bestuurlijke oplossingen dan niet meer voor de hand hadden gelegen.
Vooraf moet dan ook de vraag beantwoord worden wie verantwoordelijk is voor de kosten. De ROB schrijft: „Als het gewenste voorzieningenniveau niet met het beschikbare budget verwezenlijkt kan worden, dan zijn er twee mogelijkheden: óf het budget moet omhoog óf de eisen omlaag.” Die vraag is actueel nu gemeenten de uitvoerder worden van veel van wat in het Klimaatakkoord is afgesproken.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/01/data66061910-341785.jpg)
Opschaling heeft ook democratische gevolgen, signaleert de ROB. Het betekent dat gemeenteraden en burgers steeds minder zicht en invloed hebben op wat er in samenwerkingsverbanden gebeurt. De Raad schrijft verder dat er „geen eenduidig, wettelijk vastgelegd afwegingskader” is voor welke taken nu wel of niet gedecentraliseerd kunnen worden: „En waar wel een onderbouwing wordt gehanteerd, wordt er te vaak van afgeweken.”
Verheij zegt: „Het is niet helder welke taken bij een gemeente horen en welke bij een regioverband.” Maar de regio is voor het Rijk volgens de ROB wel steeds meer „de schaal waar de oplossing voor tal van bestuurlijke en maatschappelijke opgaven” ligt: op het gebied van onderwijs, welzijn, economie, cultuur, woningbouw, verduurzaming…”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/02/data68025170-07a9f9.jpg)
De Raad stelt voor om de minister van Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor lagere overheden, altijd medeverantwoordelijk te maken bij decentralisaties. Dat is nu niet zo, legt Verheij uit. „Als de minister van Volksgezondheid nu iets wil, heeft de minister van Binnenlandse Zaken het nakijken. Net zoals de minister van Financiën achter alle begrotingen moet staan, zou die van Binnenlandse Zaken de belangen van lage overheden moeten kunnen afwegen.”
Volgens de Raad is nu het moment om over structurele veranderingen na te denken, na de verkiezingen begint immers een nieuwe kabinetsformatie. Verheij zegt: „De verhouding tussen Rijk en decentrale overheden moet zakelijker en zuiverder.” Als er geen keuzes worden gemaakt, waarschuwt de ROB „blijft het doormodderen, lopen we het risico dat over een aantal jaar de tekorten weer oplopen en dreigt het gevaar van een verdere uitholling van de lokale democratie.”