Opinie

Traditionele doorrekening creëert gemeenschappelijke taal maar is geen panacee

Keuzes in Kaart

Commentaar

Klimaatkampioen, banenkampioen, onderwijskampioen, schatkistkampioen. Sinds begin deze week kunnen tien van de 37 partijen die deelnemen aan de Kamerverkiezingen van 17 maart aanstaande zich met een beroep op harde cijfers uitroepen tot kampioen van een van de vele deelterreinen waar de landelijke politiek over gaat. En ze kunnen de anderen de maat nemen over een gebrek aan resultaat op diezelfde terreinen.

Maandag publiceerde het Centraal Planbureau namelijk de traditionele doorrekening van de verkiezingsprogramma’s. Daaruit zijn een aantal trends te destilleren. Zo willen alle partijen een hoger minimumloon, hogere belastingen voor bedrijven, hogere uitgaven van de overheid en de komende vier jaar een impuls voor de economie. Op de SGP na vergroten ook alle partijen de komende jaren de totale overheidsuitgaven: de SP het meest, met 38 miljard euro, de VVD met 3,6 miljard het minst.

In die zin laat Keuzes in Kaart, zoals de doorrekening officieel heet, zich lezen als een tijdsdocument. De overheid maakt zich breed, na jaren van toenemende kritiek op een uitholling van de publieke sector en een te grote dominantie van het kapitalisme. De coronacrisis die daar overheen kwam heeft het geloof in een sterkere en meer sturende overheid van links tot rechts vergroot.

Maar onder die brede trend zijn de verschillen groot. Zo willen alle partijen het toeslagenstelsel aanpassen, maar de manieren waarop dat gebeurt zijn divers: door het belastingstelsel te veranderen, of de kinderopvang gratis te maken, of de zorgpremie inkomensafhankelijk te maken. En hoewel alle partijen de lasten voor het bedrijfsleven verhogen, zit er een verschil van bijna 40 miljard tussen de PvdA (bijna 42 miljard euro lastenverzwaring) en de SGP 3,4 miljard).

Met de doorrekening in de hand wordt duidelijk wat partijen bedoelen met de vaak bewust wollige mooipraterij die in veel verkiezingsprogramma’s staat. Keuzes in Kaart doet precies wat het zegt: het laat zien dat politiek een kwestie is van keuzes maken, keuzes in schaarste. Wie wil investeren, zal daar geld voor moeten vrijmaken, en wie het een wil, moet wellicht het ander laten. Zo woog het CPB deze keer 2.000 individuele maatregelen.

Dat is dan ook de grootste toegevoegde waarde van de exercitie. Het is in dat verband bemoedigend dat inmiddels tien partijen hun programma’s hebben laten doorrekenen. In 1986, toen het CPB de eerste doorrekeningen maakte, waren dat er nog maar drie: de klassieke middenpartijen CDA, VVD en PvdA.

In die zin is het beschamend dat uitgerekend regeringspartij VVD, thans de grootste in de peilingen en tevens een partij die de afgelopen decennia anderen graag de maat nam als zij hun verkiezingsprogramma’s níet door de CPB-molen lieten gaan, nu niet deelneemt aan de doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving. De klimaateffecten van het VVD-programma blijven zo onduidelijk.

Daarnaast geven doorrekeningen, zowel die van het CPB als van het PBL, de kiezer de kans om standpunten van partijen onderling te vergelijken. Het creëert een gemeenschappelijke taal die het ook na de verkiezingen makkelijker maakt om aan de formatietafel snel concrete zaken te doen (het uitruilen). Uit onderzoek is gebleken dat bijna 70 procent van de maatregelen die de regeerakkoorden sinds 1986 haaldlen hun basis vonden in de CPB-doorrekeningen van de deelnemers aan de respectieve coalities.

Daar zit tegelijk ook een groot risico. Want niet alles wat een partij wil, past in het CPB-model. Zo kan het CPB slecht overweg met investeringen in onderwijs en innovatie, omdat de effecten daarvan zich over de langere termijn uitstrekken en moeilijk kwantificeerbaar zijn. Ook zit er een economisch verklaarbare maar ideologisch zeer onwenselijke bevoordeling in van het tweeverdienersmodel: partijen die de minst verdienende partner aan het werk willen helpen, scoren beter dan partijen die het kostwinnersmodel nastreven.

Het is aan partijen om de modellen niet als keurslijf te zien, maar als een realiteitscheck met gebreken. Een goed idee dat modelmatig slecht scoort kan nog steeds de moeite van het verdedigen waard zijn. De doorrekening mogen dan ook geen panacee worden. Politiek gaat over het hebben van idealen, van een visie op hoe de samenleving eruit zou moeten zien. Die ideeënstrijd moet altijd het hart vormen van een campagne.