Opinie

De pijn van anderen

Tommy Wieringa

Een vervelend kenmerk van pijn is dat je hem niet goed aan een ander kunt meedelen. Er zijn ook geen instrumenten die de pijnsensatie objectief kunnen vaststellen. Dit geldt zowel voor de fysieke pijn waarmee je naar de dokter gaat als de psychische pijn waarover je bij de psychiater praat. De huisarts zal je vragen hoeveel pijn je hebt op een schaal van 1 tot 10 – een bot instrument, maar het enige dat hij heeft.

Pijn is bovendien een hoogst subjectieve ervaring: voor wat de een als ondraaglijk ervaart, gaat een ander misschien niet eens naar de dokter. Ik heb een uitzonderlijke vrouw gekend die het verloop van haar longkanker in haar eentje heeft uitgezeten, hooguit nam ze een paracetamolletje zo nu en dan, terwijl de pijn van kanker een van de ergste pijnen is. Toen ze er uiteindelijk mee naar de dokter ging, was het al veel te laat; ze heeft daarna nog maar een paar weken geleefd.

Het woord ‘pijn’ keert vaak terug in het vocabulaire van de sociale rechtvaardigheidsbeweging van nu. Toen honderdvijftig redacteuren van The New York Times onlangs een oude, conservatieve wetenschapsredacteur weg wilden hebben vanwege zijn botte opmerkingen over witte privileges en het gebruik van het n-woord, schreven ze in een brief aan de hoofdredactie dat ‘onze gemeenschap diep verontwaardigd is en pijn heeft’. Ook journalist en activist Janice Deul gaf vorige week in de Volkskrant uiting aan haar ‘pijn, frustratie, woede en teleurstelling’ omdat Marieke Lucas Rijneveld was uitverkoren om het inauguratiegedicht van Amanda Gorman te vertalen en niet een jonge, zwarte spoken word artist. En vorig jaar moest het werk ‘Destroy my face’ van Erik Kessels na ophef en kritiek worden verwijderd ‘omdat het pijn deed’.

Deze pijn vraagt – met uitzondering van het voorbeeld van Janice Deul – niet om empathie, maar om afrekening. Om genoegdoening. In de gereedschapskist van de sociale rechtvaardigheidsbeweging is pijn de zwaarste hamer. Je kunt er anderen duchtig mee op het hoofd timmeren.

Ook al is pijn geen kwantificeerbaar gegeven, hij neemt soms de vorm aan van een onwrikbaar argument. Maar als honderdvijftig mensen pijn hebben om hetzelfde, gaat het dan ook om dezelfde pijn? Zijn de oorzaken en de uitwerking dezelfde?

Het is onbeleefd om zulke vragen te stellen. Pijn eist onvoorwaardelijke erkenning en respect. Het is niet alleen onbeleefd om hem te bevragen, het is een taboe (van het Polynesische woord tapu, heilig, dat wat niet mag worden aangeraakt). Pijn is heilig en wie het aanraakt is een ketter.

Omdat pijn per definitie persoonlijk en moeilijk mededeelbaar is, zou hij met terughoudendheid moeten worden gebruikt om bezwaren tegen mogelijk racistische redacteuren, witte vertalers of onwelgevallige kunstwerken kracht van wet te geven.

Anderzijds: ook al dient pijn soms als gereedschap om de ander het zwijgen op te leggen, het past niemand om er dan maar meteen ongevoelig voor te blijven. Als je je best doet kun je je ook in een emotief argument verplaatsen. In gesprek over deze dingen met een vriendin van Curaçao, hoor ik haar zeggen: „Het soort pijn dat bedoeld wordt, denk ik, is de pijn die ik bijvoorbeeld voel wanneer ik op zoek ga naar mijn voorouders, en niet verder kom dan 1800-zoveel. Slavenhouders gaven geen achternamen, en de vaders werden niet geregistreerd – dat doet pijn, ja. Een droevig soort pijn, voor ons allemaal.”

Zo dwingt ze me terug te keren naar wreedheden uit het onomkeerbare verleden, zoals Susan Sontag dat noemt in ‘Kijken naar de pijn van anderen’. Daarin schrijft ze: „Onze fout is dat het ons ontbreekt aan verbeeldingskracht, aan inlevingsvermogen: onze fout is dat we deze realiteit niet in onze gedachten hebben gehouden.”

Door het verhaal oefen je je inlevingsvermogen, met elk verhaal win je aan verbeeldingskracht. De pijn van anderen word je eerder deelachtig door een verhaal dan met een hamer.

Tommy Wieringa schrijft elke week op deze plek een column.