In 1994 kwam er een Japans meisje bij mijn ouders op kamers wonen. Akiko studeerde orgel in Amsterdam. Mijn vader, die net met pensioen was, bood aan haar Nederlandse les te geven, wat haar onbedaarlijk deed lachen.
„Ja, dat schijnt iets van Nederlanders te zijn, om steeds maar vreemde talen te leren”, zei ik.
Culturele verschillen waren niet besteed aan mijn vader. „Ze zit bij een christelijke kerk, maar daar zitten ook weer alleen Japanners! Ze moet gewoon Nederlands leren, ik zeg het keer op keer maar dan moet ze alleen maar lachen.”
„Ze wilde wel nieuw tapijt”, zei mijn moeder. „Ik vond het nog heel netjes, maar voor Japanners schijnt dat anders te zijn. Ze lopen op sokken.”
„Weet je wat ook zo gek is?” zei mijn vader. „Ik ben helemaal niet verliefd op haar! Ze danst het trappenhuis door, ze lacht, ze komt bij ons in de keuken zitten. Laatst had ze een vriendin te logeren en het was zó tegengevallen. Toen heb ik gezegd: ‘Akiko, een Nederlands gezegde luidt: bezoek en verse vis blijven drie dagen fris.’ Ze vond het zó mooi. Ze heeft een briefje op de trap gelegd om me te bedanken.” Hij keek dromerig voor zich uit. „En toch ben ik niet verliefd.”
Akiko’s ouders kwamen naar Nederland om hun dochter op te zoeken. Bij het afscheid nam Akiko’s moeder het kettinkje met het gouden kruisje van haar hals en hing het, zonder iets te zeggen, om mijn moeders hals.
Enkele maanden later werden huis en winkel van Akiko’s ouders weggevaagd door de grote aardbeving in Kobe. Ze waren geruïneerd en konden Akiko’s verblijf niet langer betalen. De kerk schoot te hulp en mijn ouders halveerden de huur. Dat was heel genereus, want zo rijk waren ze niet.
Op een dag kwam ik weer eens bij mijn ouders langs en vroeg naar Akiko.
„Dat is zo vreemd, die is weg”, zei mijn moeder. „We konden andere huurders voor de grote kamer krijgen en boden haar de kleine kamer aan. Ze werd razend. Ze heeft haar koffer gepakt en is stampvoetend vertrokken.”
Mijn moeder haalde haar schouders er over op, maar mijn vader was er kapot van.
„Ze had nog een keer een brief voor me neergelegd om me te bedanken voor die zin over visite en verse vis. Die heb ik nog ergens.” Hij bleef voor zich uit staren.
Kort daarop verhuisden mijn ouders. Mijn vader liet de verhuizing grotendeels aan mijn moeder over. Een beetje verwezen stond hij op de stoep naar de verhuiswagen te kijken.
„’t Is niet meer wat het was”, zei de buurvrouw tegen mijn moeder, met een hoofdgebaar naar mijn vader. Pas veel later besefte ik dat mijn vader toen al een beetje dement begon te worden.
Mijn vader stierf. Mijn moeder verhuisde nogmaals. Toen ik op een dag bij haar langs ging, stond er een prachtig boeket op tafel.
„Weet je van wie die zijn? Van Akiko. Ik was niet thuis, dus ze heeft ze bij de buren afgegeven met een briefje. Ze had zo’n spijt van vroeger. Hoe idioot ze zich gedragen had. Haar telefoonnummer staat erbij. Heb jij zin om te bellen?”
Ik deed het niet. Wat had ik moeten zeggen?