Het voelt al bijna helemaal normaal, maar is toch nog altijd onderdeel van dat ‘nieuwe’, tijdelijke normaal. Europese overheden trekken – nog steeds – ruimhartig de portemonnee om door de coronacrisis getroffen sectoren te ondersteunen. Steunpakketten worden verlengd, begrotingstekorten en schuldenniveaus lopen ook dit jaar op.
Het nieuwe normaal betekent immers ook: geen knellende Europese begrotingsregels. Deze maand een jaar geleden besloten EU-landen het begrotingspact, dat een maximumtekort van 3 procent en een maximale schuld van 60 procent van het bbp voorschrijft, voor het eerst in de geschiedenis buiten werking te stellen.
Een jaar na dato is een terugkeer van het pact nog niet aanstaande. Deze woensdag maakte de Europese Commissie alvast duidelijk dat zij verwacht dat de regels pas op z’n vroegst in 2023 weer in ere worden gesteld. Een besluit valt officieel pas in mei, maar niemand verwacht dat het pact volgend jaar alweer gaat gelden.
Blijf voorlopig de portemonnee trekken, is dan ook de boodschap die Paolo Gentiloni graag wil uitdragen. In een videogesprek met een groepje journalisten wijst de Italiaanse EU-commissaris (Economie) op de risico’s van het te snel afbouwen van de steunmaatregelen.
„Ik hoop het niet”, antwoordt Gentiloni op de vraag of hij vreest dat sommige landen te snel weer in de bezuinigingsstand schieten en, in zijn woorden, „de fouten van de vorige crisis herhalen”. Maar, zegt hij: „Ik ben erg onder de indruk van hoe breed de ideeën over de risico’s van te vroege begrotingsconsolidatie gedragen worden. Ik zat afgelopen vrijdag in de G20-vergadering en het is fascinerend hoe iedereen hetzelfde herhaalde: het te vroeg intrekken van financiële steun is erger dan te laat. Natuurlijk is dit een ander soort crisis dan twaalf jaar geleden, maar destijds zijn wel fouten gemaakt. En zoals u zich kunt herinneren, creëerde dat in de EU een dubbeldip-recessie.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data67581953-d5d984.jpg)
Botsende opvattingen
Gentiloni is breedsprakig, denkt soms vooral hardop over een onderwerp na. „Sorry, dat was een beetje een lang antwoord”, zegt hij zelf na weer een opsomming. In Brussel is het geen geheim dat zijn opvattingen nogal eens botsen met die van zijn collega Valdis Dombrovskis, vicevoorzitter van de Europese Commissie en verantwoordelijk voor handel en financieel beleid. De twee kunnen symbool staan voor de stromingen binnen Europa als het gaat om begrotingsbeleid, tussen de rekkelijken en de preciezen.
Toch zullen die stromen, zowel binnen de Commissie als in de EU, uiteindelijk bij elkaar moeten komen bij het herzien van de begrotingsregels – een hypergevoelige discussie die al voor de coronacrisis is begonnen en nog altijd tot verdeeldheid leidt.
Afgelopen week deed Gentiloni niettemin een opvallend schot voor de boeg, in een toespraak voor het Europese Begrotingscomité, een adviesorgaan van de Commissie in begrotingszaken. In zijn bijdrage filosofeerde de Italiaan openlijk dat de regels in de toekomst wellicht onderscheid kunnen maken tussen „goede schuld” en „slechte schuld”: de eerste door investeringen in onder meer onderzoek en klimaatbeleid, de tweede door lopende uitgaven die niet bijdragen aan hogere productiviteit. De begrotingsregels, aldus Gentiloni, „zouden moeten worden aangepast om de samenstelling van de overheidsfinanciën te verbeteren en ervoor te zorgen dat elke nieuwe schuld een goede schuld is”.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data63413361-070c09.jpg)
Het zijn geen originele gedachten – onlangs pleitte een groep topeconomen nog voor meer differentiatie in de Europese schuldennorm. Maar dat Gentiloni er zo openlijk over speculeerde, viel wel op en leidde afgelopen week tot wrevel – in Brussel en sommige hoofdsteden.
Ernaar gevraagd benadrukt Gentiloni de context van zijn speech: tijdens een conferentie waar vrijelijk over de begrotingsregels werd nagedacht. „Dit was institutioneel gezien het juiste moment om deze opmerkingen te maken”, zegt de Italiaan. Hij laat zich nu behoedzamer uit: „De blik op overheidsschuld is nu heel anders dan tien jaar geleden. Het schuldniveau in de eurozone is gestegen tot gemiddeld 102 procent van het bbp, en dat is nog minder dan het gemiddelde in de OESO-landen. De lage rente maakt de kosten van schuld daarnaast veel lager. Dat neemt de risico’s bij permanent te hoge uitgaven niet weg. Maar als we een serieuze discussie willen voeren over de begrotingsregels, moeten we erkennen dat er hoge schuldenniveaus zijn en kijken hoe we van daaruit tot nieuwe gemeenschappelijke regels kunnen komen.”
Hoe denkt u hier in de EU ooit consensus over te gaan vinden?
„Dat wordt heel moeilijk. Tegelijk: het is nu of nooit. Er zijn drie buitengewone factoren. Een: iedereen heeft nu een veel hogere schuld. Twee: er zijn grote investeringsbehoeften. Niet alleen vanwege de groene transitie, maar ook algemener: om de economie na de pandemie te hervormen, om gezondheidssystemen te versterken. Voor de coronacrisis lag het investeringsniveau in Europa op 0,1 procent – dus praktisch niets. We kunnen ons niet veroorloven de komende tien jaar zonder publieke investeringen te zitten, want we raken achterop in de wereld. En ten derde: als we het eens konden worden over ons nieuwe herstelfonds, dan kunnen we hier ook een akkoord over bereiken.”
Dat fonds is onder meer bedoeld om de verschillen binnen de EU niet te veel te laten oplopen. Denkt u dat het daartoe blijvend zal kunnen bijdragen?
„Dat hangt af van de effecten die we ermee bereiken. Als we erin slagen de arbeidsmarktsegmentatie in Spanje te verminderen, of juridische hervormingen in Italië te versnellen, dan zeker. Voor de komende vijf jaar kan het fonds sowieso een belangrijk balancerend effect hebben, omdat de impact van de steun verschilt binnen Europa. Die is sterker in Spanje dan in Duitsland. Dat is niet alleen solidariteit: we weten allemaal dat een blok met dezelfde munt en markt te grote verschillen in economische schade niet aankan.”
Er zijn economen die voorspellen dat corona blijvend tot een grotere publieke sector zal leiden. Denkt u dat ook?
„Zeker, dat is onvermijdelijk. We hebben het afgelopen jaar in Europa toegestaan enorme bedragen staatssteun uit te delen. Dat betekent dat de staat onmiskenbaar een sterkere rol heeft gekregen in de economie. De uitdaging is uiteindelijk de juiste balans te vinden. We kunnen niet terug naar voorheen, maar we kunnen ook niet permanent de staat laten beslissen wie overleeft en wie niet. Onze regels die staatssteun beperken, zijn onderdeel van ons Europese model van concurrentie. We moeten ook dat model zien te behouden.”