In de kindertijd is alles echt

Nicolien Mizee

Volgens Albert Camus is een mensenleven niets anders dan „een lange weg die je aflegt om langs de omweg van de kunst de paar eenvoudige waarheden terug te vinden waarvoor het hart een eerste keer is opengegaan”.

Dat opengaan van het hart voltrekt zich voor mijn ogen telkens als mijn kleinzoon met feilloze vingertjes De Ruimtesmurf van de plank met stripboeken trekt. Toen ik een kind was, ervoer ik het boek als mysterieus en onheilspellend. Het plot begreep ik pas jaren later.

Ik leerde de smurfen kennen door mijn buurjongen Jeroen, wiens opa een auto had. Bij BP kreeg je bij het tanken een smurfenpoppetje. Jeroen en ik onderwierpen elke nieuwe smurf aan de centrifugetest door hem tussen de andere smurfen op de draaischijf van Jeroens kleine, plastic platenspeler te zetten. Bij 78 toeren vloog zelfs de voetbalsmurf er vanaf.

In de loop der jaren heb ik, een tikje besmuikt, op rommelmarkten dertig smurfen verzameld die ik me herinnerde uit mijn kindertijd. Vriendinnen probeerden me weleens te helpen, maar ze kwamen steevast met onzinsmurfen, zoals een smurf met een telefoon. „Deze is niet echt,” zei ik dan, „want er is geen elektriciteit in het smurfendorp.”

Door de ademloze aandacht van mijn kleinzoon, en misschien ook een beetje door de lockdown, besluit ik mijn smurfencollectie compleet te maken. Maar waar trek ik de grens? Ik bespreek de selectiecriteria met mijn vriendin Marianne, die gespecialiseerd is in het beheren van museumcollecties.

„BP heeft 37 smurfen uitgebracht. Ik mis er nog zeven. Maar die zeven zien er zo raar uit. Er zit een smurf met een schuimende bierpul bij, maar smurfen drinken geen bier.” Marianne is resoluut. „Eerst kopen, dan schiften. Collectiegrenzen zijn altijd discutabel.”

„Dat is waar. Die voetbalsmurf klopte eigenlijk ook niet, want in de boeken voetballen smurfen niet. Maar ja, de voetbalsmurf! Ik weet nog hoe Jeroen aanbelde om hem te komen laten zien. Prachtige smurf.”

„Dus als jij er vroeger mee gespeeld hebt, is hij echt”, zegt Marianne. „Dat is ook een criterium.”

Alles in de kindertijd is echt. Antoine Buéno noemt in Le petit livre bleu de maatschappij der smurfen een dictatuur met racistische en vrouwonvriendelijke trekjes. Tovenaar Gargamel is getekend als het antisemitische archetype van de Jood. Hij knutselt een smurfin in elkaar met een mengsel van krokodillentranen, vogelhersenen en een slangentong om verdeeldheid te zaaien onder de smurfen. We mogen Buéno dankbaar zijn. Door zijn serieuze analyse plaatst hij de boeken der smurfen op eenzelfde niveau als de bijbel en de koran.

Nu staan de smurfen met zijn zevenendertigen op de schoorsteenmantel. Hoe komt het eigenlijk dat ik indertijd die laatste zeven ben misgelopen? Er gaat me een licht op: we werden groot. De biersmurf kwam uit in 1975. Toen ging Jeroen naar de middelbare school. Hij werd lid van een schaakclub en verwisselde de smurfenalbums voor boeken over Escher. Ik speelde nog een jaar in mijn eentje, tot ook ik naar de middelbare school ging en in een periode van duisternis belandde waar ik pas door te schrijven weer een beetje uitkwam.

Camus heeft gelijk: zo vinden we via de omweg van de smurf de grootse waarheid terug waarvoor het hart een eerste smurf is opengesmurft.

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams deze week.