Toen het begin februari zo sneeuwde, moest ik er op een avond nog uit voor brood. De volgende dag begonnen de scholen weer en de lunchtrommel van mijn zoontje moest worden gevuld. Buiten zag ik haar al van veraf staan. Leunend tegen een winkelpui, omringd door sneeuw en ijs, haar voeten gestoken in sloffen.
Ze wilde naar de Albert Heijn, maar vreesde de gladheid en dus pakte ik ondanks de coronavoorschriften haar hand. Linda heette ze. Ze kwam uit Ghana, inmiddels was ze al 30 jaar hier, maar ze sprak nauwelijks Nederlands. Werken ging niet meer, haar knieën waren kapot, de thuishulp kwam elke dag langs, in de supermarkt liet ze mijn hand niet los. Ze wilde bier en ik kocht het voor haar. Het brood bleek helaas op. Bij de uitgang vroeg de daklozenkrantverkoper hoe het met haar knieën ging. Een dronken Poolse jongen bietste een sigaret bij haar. „Everybody loves me!”.
Hoe ga je als samenleving met deze mensen om? Soms denk ik dat dit eigenlijk de enige vraag is die ertoe doet, omdat alle andere vragen daaruit volgen, of het nu onderwijs, zorg of milieu betreft.
De mensen (of andere levende wezens) die geen economische waarde vertegenwoordigen, degenen die meer lijken te kosten dan ze opleveren, de buitenstaanders, de kwetsbaren, welke rol gun je hen nog?
In het verkiezingsprogramma van het CDA kon ik er weinig over vinden. Er sprak wel veel daadkracht uit, veel dynamiek en enthousiasme ook. Alles was gevat in korte bulletpoints. „Nu doorpakken” is de verkiezingsslogan. De eerste zin: „We stropen de mouwen op.” En verder: we kijken vooruit en gaan „aan de slag”. We pakken „grondig” aan. „Wij brengen de basis op orde” en verderop: „We laten niet los tot het goed geregeld is, we pakken door.” En dat 117 pagina’s lang. Het is een en al „innovatie”, „strijdbaarheid”, „vindingrijkheid”, „robuust beleid”, „effectief” beleid en Rembrandt die „een vernieuwer van zijn vakgebied” was, net zoals onze boeren, tuinders en vissers dat tegenwoordig zijn.
Murw gebeukt
Het zal allemaal wel. Ik geloof meteen dat het CDA een miljoen huizen wil bouwen en zelfs hele nieuwe steden „om nieuwe gebieden te ontsluiten”, omdat je „groot moet durven denken en doen”.
Of dat binnenlandse hogesnelheidsverbindingen naar de regio goed zijn voor „het spreiden van economische kracht”. Of dat er, als het aan het CDA ligt, „twaalf provinciale icoonprojecten komen op het terrein van duurzaamheid”, een „Nationaal Compliment” voor iedere jongere die zijn middelbare schooldiploma haalt en dat in het passend onderwijs „doorzettingsmacht” wordt gecreëerd „door een regievoerder die pas loslaat als het kind de hulp krijgt die het nodig heeft”.
Na de zoveelste reclameslogan die voor een analyse door moest gaan was ik alleen helemaal murw gebeukt.
Wat het onderwerp ook was, het draaide telkens weer om „eigenwijze en vindingrijke burgers die de handen uit de mouwen steken” of „de schouders eronder zetten”. De taak van de overheid bleek slechts „om heldere en haalbare meerjarige doelen vast te zetten, belemmeringen weg te nemen en investeringen aan te jagen”.
Als je het CDA-verkiezingsprogramma mag geloven, komen alle problemen van deze tijd voort uit slappe ruggen en politici die niet doorpakken. De partij wil minder marktwerking, „minder regels en afvinklijstjes”, maar spreekt in de taal van een manager die een peptalk geeft. Dit is een wereld van tec,hnische rationaliteit, van win-winsituaties en prestatieniveaus.
Tijdens het lezen zag ik de schrijvers van dit programma haast zitten, Ben Knapen en zijn team, in een tl-verlicht kantoor ergens op de zoveelste verdieping, brainstormend over de toekomst van Nederland, „Meer handen uit de mouwen!” terwijl vanuit een hoekje Jan Peter Balkenende piept: „Die VOC-mentaliteit!”
Weinig diepgang
Maar als het gaat over het gebrek aan vertrouwen in de overheid, een probleem dat in dit programma terecht wordt gesignaleerd, en hoe dat te herstellen, komt het CDA niet verder dan dat er „nieuwe maatregelen” moeten komen, „authentieke volksvertegenwoordigers” die „begrijpelijke taal spreken” en topambtenaren die minder snel vertrekken.
Van een christelijke partij had ik toch meer diepgang verwacht, meer bezieling vooral.
Terwijl we door de sneeuw naar haar huis schuifelden, zei Linda iets over God. Ik vroeg haar of ze geloofde. „But of course”, lachte ze. En ja, ze geloofde ook dat God haar kon zien en geregeld een oogje toekneep. „Everybody loves me!”, riep ze opnieuw. Mensen hielpen haar, ik had haar geholpen, dat wist ze zeker, omdat Hij van haar hield.
Het is die overtuiging, bedacht ik later, die je iedereen zou gunnen. Het geloof dat de wereld het goed met je voorheeft, dat politici het goed met je voorhebben, dat de samenleving er ook is voor jou. Het jammere is alleen dat de God van Nederland zo vaak een boekhouder blijkt met nog wat vriendjes in de reclamewereld.