Wie over de hoofdas van Jemens centrale provincie Shabwa reist, ziet ze sloffen naast het asfalt, in ganzenpas, op slippers. Rugtas, petje op, fles in de hand: honderden jonge Ethiopiërs. Daags ervoor zijn ze aan land gezet op de zuidkust van Jemen, na een zeereis van ongeveer een half etmaal, vanuit migrantenknooppunt Bosaso, Somalië, Afrika. De 200 kilometer naar de volgende migrantenhub Ataq sloffen ze in een weekje, bevestigt Hassan Mohammad, 18 jaar. „Zes dagen. Slapen in de berm. Soms kregen we eten van behulpzame Jemenieten.”
De Ethiopiërs zijn met velen op weg naar de zeven maal hogere lonen in Saoedi-Arabië. Het IOM (International Organisation for Migration) telt sinds 2006 alle migranten die de kust van Jemen bereiken. In piekjaar 2019 ging het om bijna 140.000 mensen, andere jaren waren het er rond de honderdduizend, soms meer. Door de pandemie liep dat in 2020 hard terug, tot 37.535, maar december en januari lieten alweer een kleine groei zien.
„Het zijn jongens die ergens in Ethiopië op het land werken”, zegt Olivia Headon, woordvoerder van het IOM in Jemen. „En op een dag komt iemand langs die vraagt: wat doe je, man? Wil je niet veel meer verdienen? Zoveel dat je een nieuw huis kunt laten bouwen, voor je moeder?”
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data67849225-c871cd.png|https://images.nrc.nl/aUl5cXhLrLZhimotahjIxHX2KEw=/1920x/filters:no_upscale():format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data67849225-c871cd.png|https://images.nrc.nl/5Sc-J3-r_fYRoj069UZtnrH52GU=/5760x/filters:no_upscale():format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data67849225-c871cd.png)
Alleen: om in Saoedi-Arabië te komen moeten Ethiopiërs wel eerst door Jemen. Volgens een recent IOM-onderzoek weet tweederde van de migranten niks over de burgeroorlog die daar al zes jaar woedt. De helft van de migranten kent de risico’s van de zee niet, met kapseizende schepen of aanvallen vanuit de lucht.
Het vertrek
Eerste tegenvaller: het bedrag dat de mensensmokkelaar bij vertrek noemt voor de hele reis blijkt slechts te reiken tot Somalië, bevestigt Hassan Mohammad in de straten van Ataq, waar honderden Ethiopiërs leven. „Ik wist niet dat er oorlog was in Jemen. En ik betaalde eerst 15.000 ethiopische birr [325 euro, red.], maar bij de grens met Somalië moest daar al 18.000 birr bij. Dan moet je een tijdje werken. Sommige jongens worden bedreigd of geslagen door de smokkelaars. Achtergebleven familie moet jou dan geld opsturen.”
Sinds de pandemie is de tocht bijna onmogelijk geworden. Eerst was de kans om vanuit Jemen Saoedi-Arabië te halen één op drie, nu is het gedaald tot praktisch nul. Sinds het coronavirus ook Jemen en Saoedi-Arabië heeft bereikt, zijn migranten daar niet welkom.
In april werd dat door de Jemenitische grenswacht met spervuur gecommuniceerd en stierven tientallen migranten in het niemandsland tussen Saoedi-Arabië en Noord-Jemen bij Suq al Raqw. De twintigduizend die levend over de grens werden gejaagd, gingen linea recta Saoedische gevangenissen in. Volgens een recent rapport van Amnesty International wachten er sindsdien duizenden Ethiopiërs in ‘helse omstandigheden’ op een repatriëring die maar niet plaatsvindt.
Het wachten
Ondertussen wachten velen in de straten van migrantenknooppunt Ataq, centraal Jemen, op doorreis, al is er minimaal kans. Sommigen, zoals de 23-jarige Mohammad Akram, vinden een baantje. „Tot ik weer geld genoeg heb voor de doorreis”, zegt hij in het ziekenhuis, waar hij dweilt, „ik denk over zes maanden”.
Mensen met iets meer geld wachten in provisorische pensions, zoals in Mustawan, een voorstadje van Ataq. Tussen grijze muren ijsberen jongemannen gelaten over het middenterrein van een compound. In de negen grijze kamers kijken anderen verveeld op van hun telefoons.
Ahmed Omar (29) uit de Ethiopische stad Wollo was eigenlijk op de terugweg naar Saoedi-Arabië, waar hij eerder vier jaar in een keramiekfabriekje werkte. „Maar in 2018 werd ik gepakt en uitgezet, terug naar Ethiopië.” Dat overkwam vorig jaar zo’n 120.000 Ethiopiërs. Nu wacht Omar al bijna een jaar in Jemen, opgeven doet hij niet. „We wachten op een gaatje in de grensbewaking tussen Jemen en Saoedi-Arabië. Ik heb hier en daar nog geld waar ik van kan leven. Maar veel anderen gaan terug naar Ethiopië”, wijst Omar om zich heen. Voor de terugreis moeten migranten eerst naar havenstad Aden. Daarna is het zes uur terugvaren, voor opnieuw 350 Saoedische riyaals. Mesgana Takbar (28) wil ook terug, maar nu nog even niet. „Ik denk dat ik het opgeef. Alleen, waar ik vandaan kom in Ethiopië – precies tussen Amhara en Tigray – is nu oorlog. Dus ik wacht eerst even hoe dat uitpakt.”
Wie wel vastbesloten is Saoedi-Arabië te halen, is Mulugeta Alfera, 28, die er ook eerder werkte en nog wat spaargeld heeft voor een nieuwe poging. Tot dusver heeft deze reis hem tienduizend Saoedische riyaals gekost, omgerekend zo’n 2.500 euro. En dan zijn er nog de risico’s, die hij al te goed kent. „Tweemaal ben ik gepakt, bij Saada, in het noorden van Jemen”, zegt hij. „De laatste keer, vorige week, zagen we een tent met Unicef erop, maar dat bleek een val en zo gingen we weer de ondergrondse gevangenis van de Houthi’s in. Daar zit je met duizend man, in het donker. Je krijgt er water en brood, maar het is er erg vies. Sommigen zitten er al een jaar.” Als je omgerekend 217 euro betaalt laten ze je vrij, vertelt Alfera, en kun je het weer opnieuw proberen. Alfera: „De eerste keer heb ik het gered tot vlakbij de grens, de tweede keer tot de grens zelf. De volgende keer moet Saoedi-Arabië te halen zijn.”
De mensensmokkelaar
Alfera is hiervoor afhankelijk van Jemeniet Ahmed Dabsi (30), hoofdhuurder van de grijze compound met de wachtende Ethiopiërs. De een ziet hem als reisagent, de ander als mensensmokkelaar. Dabsi, voorheen buschauffeur, nam de onderneming zes jaar geleden over van zijn broer Jamal, die zijn leven verloor toen hij zijn migranten niet wilde afstaan aan een concurrent.
Jarenlang huurde Dabsi negen compounds. Nu de klad in de handel zit zijn dat er nog twee. Het wachten is op het moment dat de Houthi’s, rebellen die in Noord-Jemen de touwtjes in handen hebben, hem weer doorlaten. Hij heeft een klein groepje weggestuurd „om te kijken of er alweer gaten zijn”.
In Dabsi’s brede riem steken naast een sjieke leren beurs en een kromdolk nog vijf iPhones, voor de gesprekken binnen Jemen, naar Ethiopië, transitlanden Eritrea, Somalië, Djibouti en de kapiteins op de schepen. Volgens een rapport van migratie-onderzoeksbureau Meraki Labs (2019) betalen migranten tussen de 1.000 euro voor een voetreis tot 4.000 euro voor een gemotoriseerde pakketreis naar Saoedi-Arabië.
Reisagent Dabsi vraagt naar eigen zeggen nog geen 400 euro voor zijn pakketreis, maar hoever die precies strekt maakt hij niet duidelijk. „In totaal bestaat mijn netwerk uit vijfhonderd man. Elke week vertrekken meerdere boten, met honderd tot tweehonderd man. In piektijden, als de zee rustig is, wel duizend per week.”
Dabsi beschouwt zich niet als een smokkelaar, zegt hij. Hij is eerder een humanitaire werker, zegt hij. „Ik zorg goed voor mijn klanten. Ze krijgen eten en onderdak, hoeven geen dagen langs de weg te lopen. Ik krijg veel geld geboden om mijn klanten te verkopen, zodat ze die af kunnen persen, maar daar ga ik niet op in. Als er iets misgaat stuur ik hulp.”
Als voorlichter Olivia Headon van het IOM dit hoort, moet ze lachen. „Wat wij horen is een ander verhaal; smokkelaars profiteren van het lijden en de wanhoop van deze jongeren.”
Maar volgens Mulugetta Afera kan het inderdaad stukken slechter. Met name in het noorden van Jemen is het zonder begeleiding gevaarlijk – vooral voor de Oromo’s, een etnische groep uit Ethiopië die de reis doorgaans individueel ondernemen omdat ze een mensensmokkkelaar niet kunnen betalen. „Die hebben geen geld om zich vrij te kopen als ze gepakt worden. Zij worden te werk gesteld in de qat-teelt, met karig voedsel en een bosje qat om op te kauwen. De mensen met het minste geluk worden door de Houthi-rebellen naar het front gestuurd, als kanonnenvlees.”
De doden
Een paar kilometer van Dabsis compound ligt een rudimentair begraafplaatsje; negen stenige graven, twee ervan met blauwe graffiti. Hier begraaft Dabsi de klanten die het niet hebben gehaald. Zeventig klanten zegt hij de afgelopen zes jaar te hebben begraven.
Naast de graven kijkt Ahmed Aidroos (36) Dabsi aan. „Kijk jou nou. Zes jaar geleden nog buschauffeur, nu een rijk man.” Ook Aidroos werkt met Ethiopische migranten, maar het verschil kan niet groter zijn. Dabsi verscheept migranten naar Jemen en brengt ze naar Saoedi-Arabië, Aidroos helpt ze terug naar huis als dat niet blijkt te lukken. Zijn hulporganisatie STEPS, een lokale ngo, ontfermt zich met name over minderjarigen, zo’n 11 procent. Ze krijgen een witte pet, een flesje water, plus een simkaart met noodnummer. „En we maken ze wegwijs, want ze weten niet wat hen nog te wachten staat onderweg.” Het aantal door STEPS terug naar Ethiopië verscheepte jongens staat vooralsnog op drie.
Vele duizenden migranten wachten intussen op repatriëring, zegt IOM-voorlichter Headon. „De Ethiopische autoriteiten zijn in december in Aden geweest om van duizend van hen de identiteit te checken en hen te registreren, maar er is nog niemand vertrokken.”