De cancel culture in de VS laat geen ruimte voor de marge

Cancel culture Als het over racisme en ongelijkheid gaat, zijn de gevoeligheden in de Verenigde Staten groot. Er is in het debat weinig ruimte om iets afwijkends te zeggen.

The New York Times is met zijn 7,5 miljoen abonnees de „culturele bliksemafleider” van de VS.
The New York Times is met zijn 7,5 miljoen abonnees de „culturele bliksemafleider” van de VS. Foto Dawn Bottoms/The New York Times

Donald McNeil stond op de redactie van The New York Times bekend als een wat nukkige, oudere wetenschapsredacteur, toen de Covid-19-pandemie vorig jaar een sterverslaggever van hem maakte. Zijn naam verscheen regelmatig op de voorpagina, hij schoof verschillende keren aan bij de veelbeluisterde podcast The Daily van de krant. En kennelijk herinnerde toen iemand zich dat er toch ook iets was voorgevallen met McNeil. Nieuwssite The Daily Beast berichtte er op 28 januari over en een week later moest McNeil, onder druk van protesten van vele Times-collega’s, vertrekken bij de krant waar hij sinds 1976 had gewerkt.

Had McNeil plagiaat gepleegd? Had hij feiten verzonnen? Nee, het waren geen journalistieke doodzonden die hij had begaan. McNeil had in 2019, tijdens een door de krant georganiseerde excursie met studenten, zulke vergaande opmerkingen gemaakt over racisme en maatschappelijke ongelijkheid, dat de hoofdredactie hem na klachten van de deelnemers had berispt. Volgens The Daily Beast hadden twee van de (witte) studenten „specifiek gezegd dat de wetenschapsredacteur het n-woord had uitgesproken en dat hij niet geloofde in het concept ‘wit privilege’. Drie andere deelnemers aan deze reis naar Peru beweerden dat McNeil racistische opmerkingen had gemaakt en stereotyperingen van zwarte tieners.”

‘Woedend en gepijnigd’

Na de publicatie van The Daily Beast stuurden honderdvijftig (van de 1.700) New York Times-redacteuren een brief aan de hoofdredactie, waarin onder meer stond: „Onze gemeenschap is woedend en gepijnigd. Ondanks de toewijding waarmee de Times diversiteit en inclusiviteit lijkt te willen bevorderen, hebben wij een prominent podium – een essentiële positie, van waaruit we een pandemie verslaan die buitenproportioneel hard mensen van kleur treft – geboden aan iemand die taal gebruikt die beledigend is en onaanvaardbaar op elke redactie.” McNeil bood in een verklaring zijn excuses aan en onderstreepte dat hij „het n-woord” alleen had gebruikt in een discussie over een videoclip waarin het woord viel. „Aanvankelijk dacht ik dat de context waarin ik dit lelijke woord gebruikte, verdedigbaar was. Nu zie ik in dat dit niet het geval is.” Het mocht niet baten.

Lees ook: Het puriteins geloof van ‘cancel culture’ ontkent de feiten

Het is niet de eerste keer dat een journalist bij The New York Times moet vertrekken in de context van het vurige Amerikaanse debat over racisme en ongelijkheid. The New York Times is niet de enige krant waar dat het afgelopen jaar is gebeurd. En het is niet alleen de pers waar ontslagen vallen wegens (vermeend) ongevoelige uitlatingen. In de gepolariseerde Amerikaanse samenleving anno 2021 kan de beschuldiging van racisme een werknemer zijn baan kosten, een winkel doen sluiten, een bedrijf ruïneren. Driekwart jaar protesten naar aanleiding van de dood van de zwarte arrestant George Floyd heeft die beschuldiging van een zwaardere lading dan ooit voorzien.

En hoewel rechts Amerika de mond vol heeft over wat cancel culture wordt genoemd, en volhoudt dat de linkse media conservatieve stemmen de mond snoeren, is de strijd binnen het progressieve kamp en de media bepaald niet minder hevig, zoals het geval van McNeil laat zien.

Bliksemafleider

Dat een personeelskwestie tot nationaal debat wordt verheven, heeft ongetwijfeld te maken met de dominante positie van The New York Times in het Amerikaanse medialandschap. De krant is met zijn 7,5 miljoen abonnees de „culturele bliksemafleider” van de VS, zoals mediacolumnist Ben Smith schreef. „Ik kan u verzekeren dat zich ook bij The Wall Street Journal en The Washington Post interessante drama’s afspelen, maar op de een of andere manier ontploffen die niet als openbare moraliteiten, met opgewonden Twitter-discussies, aanmoedigingen voor de ene of de andere partij op sociale media en ingezonden brieven.”

Maar het is onmogelijk de woelingen bij die ene krant los te zien van de omstandigheden in maatschappij en media. De antiracismeprotesten onder de noemer Black Lives Matter hebben de tolerantie voor alles wat naar witte arrogantie zweemt, scherp verlaagd bij links Amerika.

De eindredacteur plaatste er de kop ‘Buildings Matter, Too’ boven. Twee dagen later meldden alle 44 Afro-Amerikaanse verslaggevers van de krant en een groot aantal van hun witte collega’s zich demonstratief ziek

Een architectuurcriticus van The Philadelphia Inquirer schreef over de schade aan gebouwen tijdens de protesten en de eindredacteur plaatste er de kop boven: ‘Buildings Matter, Too’. Twee dagen later meldden alle 44 Afro-Amerikaanse verslaggevers van de krant en een groot aantal van hun witte collega’s zich demonstratief ziek. Aan het eind van die week nam de hoofdredacteur na vele excuses ontslag.

Op de burelen van de Los Angeles Times brak een opstand uit, waarbij Afro-Amerikaanse journalisten de krant ervan beschuldigden het „voornamelijk witte lezerspubliek naar de mond te praten” met stukken waarin werd geschreven over plunderingen tijdens de Black Lives Matter-protesten.

In juni vorig jaar moest de chef opinie van The New York Times opstappen, nadat een stuk was afgedrukt van de Republikeinse Senator Tom Cotton, die voorstelde het leger af te sturen op de demonstraties om de orde te handhaven.

Afwijkende meningen

In de consensus over maatschappelijke ongelijkheid is nog maar weinig ruimte voor afwijkende meningen. De welbewuste politieke incorrectheid van oud-president Trump en zijn vijandschap ten aanzien van de antiracismedemonstranten („terroristen”) versluierde de afgelopen jaren het feit dat de venijnigste inquisitie niet plaatsvond tussen links en rechts in Amerika, maar tussen progressieve geesten onderling. Het is niet voor niets dat in analyses over de politieke toekomst van president Biden de linkerflank als onzekere factor werd ingeschaald.

Lees ook: Vrije mening? Nee, afrekencultuur gaat over veranderende mores

Oud-president Obama maakte zich er eind 2019 al zorgen over tijdens een symposium van zijn eigen stichting. „Dit idee van zuiverheid, dat je nooit iets fout doet, dat je politiek altijd woke bent en zo – daar moet je echt vanaf”, zei Obama. „Vooral onder jongeren, vooral op universiteiten, is ‘verandering teweegbrengen’ gelijk komen te staan aan iemand anders veroordelen. Als ik twitter over hoe jij iets fout deed of het verkeerde werkwoord gebruikte, dan kan ik tevreden achteroverleunen.”

Iets meer dan een maand na de dood van Floyd deed een groep van zo’n 150 als progressief bekend staande intellectuelen er nog een schepje bovenop. Ze tekenden een open brief in het tijdschrift Harper’s Magazine, waarin ze hun zorgen uitten over de vrijheid van meningsuiting. Volgens hen heeft „de broodnodige afrekening met sociale ongelijkheid een scherpe wijziging aangebracht in de morele houding en politieke banden, die onze normen voor een open discussie en de verdraagzaamheid ten aanzien van meningsverschillen heeft verzwakt ten gunste van ideologisch conformisme”.

Ja, Trump was vier jaar lang een bedreiging voor de democratie geweest, schreven ze. „Maar verzet tegen hem moet niet stollen in dogma of dwang van eigen makelij.” De briefschrijvers werden vanuit de linkervleugel meteen afgeserveerd als een bevoorrecht, elitair clubje.

De pers is het slagveld

Omdat zij de dagelijkse weerslag is van de vrijheid van meningsuiting, is de pers het belangrijkste slagveld van deze strijd geworden. Vooral bij kranten met een progressieve signatuur is sprake van een wisselwerking tussen de links-kritische lezers en de links-sensitieve redacteuren. In juli 2020 besloot de tamelijk conservatieve columnist Bari Weiss haar verbintenis met The New York Times publiekelijk op te zeggen. In haar ontslagbrief schreef ze dat Twitter „de doorslaggevende eindredacteur” bij de Times is geworden.

Lees ook: ‘Twitter is belangrijkste eindredacteur bij New York Times’, klaagt vertrekkend opinieredacteur

Volgens haar leidt het agressief-wakend oog van activistische lezers tot vernauwing van de journalistiek. De les van de verkiezingsuitslag van 2016, schreef ze, had moeten zijn dat „het belang van begrip voor andere Amerikanen, de noodzaak tot het bestrijden van groepsdenken, en de centrale plaats voor de vrije uitwisseling van ideeën voor een democratische samenleving” dienen te worden verdedigd. „In plaats daarvan is een nieuwe consensus ontstaan in de pers, maar misschien in het bijzonder bij deze krant: dat de waarheid niet de uitkomst is van een gezamenlijke ontdekkingsreis, maar een orthodoxie die al bekend is bij een klein groepje ingewijden, wiens werk het is de rest van de wereld te informeren.” Ze was, zei ze, constant getreiterd door collega’s die met haar van mening verschilden.

Mediacolumnist Ben Smith van The New York Times schreef vorig weekend dat „het bedrijf afhankelijker is geworden van linkse abonnees. Het zou kunnen betekenen dat de krant in een nog nauwere politiek-linkse straat terechtkomt, als een soort Amerikaanse Guardian – het tegendeel van de bredere strategie die officieel wordt voorgestaan.” Smith zette het ontslag van McNeil in dit perspectief: „Ook wat in Peru voorviel, is een soort botsing tussen de oude Times en de nieuwe generatie van zijn vaste lezersgroep, de hoogopgeleide, globalistisch denkende elite.”

Voor de ideologische tegenstanders van The New York Times biedt die botsing intussen een prachtige gelegenheid om de krant pijn te doen. Een jaar geleden schreef de krant over een losse groep Trump-aanhangers die werk maakte van onthullingen over journalisten die in het verleden discriminerende uitspraken hadden gedaan. Daartoe gingen ze met de stofkam door sociale media om te zien of ze oude tweets of posts konden vinden waarin iets ongepasts werd gezegd. Ze legden een voorraad van zulke berichten aan, die ze op het juiste moment konden onthullen. Naar eigen zeggen hadden ze genoeg om „enkele honderden” medewerkers tot ontslag te dwingen.

Toen een hoofdredactioneel commentaar van The New York Times kritiek uitte op Trumps aanval op Joodse Amerikanen die op Biden wilden stemmen, sloeg deze groep terug met een bericht over politiek verslaggever Tom Wright-Piersanti, die als student antisemitische ‘grapjes’ op Twitter had gezet. Overigens werkt Wright-Piersanti nog altijd bij The New York Times en is van de „enkele honderden” ontslagen die de internettrollen beloofden, niks terechtgekomen.