Iedereen zag het misgaan, en toch overleed Robert

Overleden in zorginstelling De dood van Robert Dönnges (27) in een zorginstelling werd landelijk nieuws. Er kwamen Kamervragen en onderzoeken. Maar een jaar later weten zijn ouders nog niet wat er precies is gebeurd.

Roberts slaapkamer.
Roberts slaapkamer. Foto Dieuwertje Bravenboer

Hij heeft een pakkie peuken nodig, meldt Robert Dönnges in een berichtje aan zijn vader Richard. Hij neemt Robert (27) meestal mee naar de Jumbo, dan kopen ze ook blikjes energy-drink, Roberts favoriet. Maar als Richard na zijn werk naar de zorginstelling rijdt waar Robert woont, ziet hij dat de ramen van zijn kamer zijn ingegooid. Zou Robert zijn lastiggevallen door junks? Dat zou niet de eerste keer zijn, „als vliegen op stront” komen ze op zijn zoon af. Richard treft Robert, een magere jongen met een dikke bos zwart haar, terneergeslagen aan. Robert zit op zijn eenpersoonsbed, omringd door chaos. Hij heeft de deuren van zijn keukenkastjes afgerukt, lades uit kasten getrokken, zijn ramen ingeslagen met speakers.

„Hij had een psychose gehad”, zegt Richard. Dat is een paniekaanval, waarbij het zicht op de werkelijkheid verdwijnt. Robert heeft ze de laatste tijd weer steeds vaker.

Richard vertelt over die laatste keer dat hij Robert zag, in de huiskamer van hun kleine rijtjeshuis in Arnhem. Aan de muur hangen schilderijen van witte stranden, zijn vrouw Cecilia komt uit de Filippijnen. Richard en Cecilia praten druk door elkaar heen. Iedereen zag dat het anders moest, en toch ging Robert dood.

Het gebeurde op een koude februari-avond, nu precies een jaar geleden, onderaan de trap van de begeleid-wonen-instelling. De dood van Robert werd landelijk nieuws en in de Tweede Kamer besproken, maar zijn ouders weten nog steeds niet wat er precies is gebeurd. „Daarom blijven ze maar mogelijke scenario’s bedenken en in hun hoofd afspelen”, zegt Roberts broer Tommy (24), die bij zijn ouders op de bank zit.

Richard en Cecilia Dönnges, de ouders van de overleden Robert. „We willen gerechtigheid.” Foto Dieuwertje Bravenboer

Heeft Robert een mes gegrepen? Is hij van de trap gevallen? Wat deden zijn begeleiders en wat was de rol van de politie? In de 112-meldkamer werd te laat op telefoonjes van begeleiders gereageerd. Zijn ze op hem gaan liggen om hem te overmeesteren?

Robert was een lieve jongen, maar ook hopeloos naïef. Vertrok hij met zijn nieuwe telefoon, kwam hij zonder weer thuis. „Dan liet hij hem rondgaan in een groep vrienden en wist opeens niemand meer waar dat ding was”, zegt Richard. „Nou, ik heb een knuppel in mijn achterbak gegooid en ben er naar toe gereden. Bleek die telefoon er natuurlijk gewoon te zijn.”

En waar zijn vrienden besluiten dat blowen iets voor af en toe is, verliest Robert zich. Zijn vrienden besluiten niet meer met hem af te spreken. „We konden er niet mee omgaan”, zegt jeugdvriend Tim Evers. Bij zijn bijbaantje bij de Albert Heijn wordt Robert naar huis gestuurd. „Hij zei dat alle klanten naar hem keken en over hem spraken omdat hij buitenlander is”, zegt zijn moeder. „Ze vonden dat hij gek deed. Dat vond ik ook.”

Zijn ouders dachten dat die onvoorspelbare onzekerheid misschien bij de puberteit hoorde. Een psychiater legt ze uit dat het anders ligt. Robert is psychotisch en schizofreen, mogelijk getriggerd door het blowen. „We wisten niet waar we het moesten zoeken”, zegt zijn vader. Op zijn zeventiende moet Robert naar een instelling, het gaat niet meer thuis. Hij heeft het er naar zijn zin, hij voetbalt veel. Maar jongeren met problemen gebruiken wiet „om de boze stemmen te verdrijven”, zegt Richard. „Het hangt er als een deken overheen.” Op vrijdagen haalt hij Robert op voor het weekend. Onderweg rijden ze soms langs de McDrive en koopt Robert van zijn eigen geld hamburgers voor zijn broertje Tommy. Thuis verdwijnt hij naar zijn kamer, achter zijn computer, voor games en muziek.

Als Tim zijn jeugdvriend eens tegenkomt in Arnhem, ziet hij hoe Robert in zichzelf is gekeerd. „Ik heb nieuwe schoenen, zei hij dan. En een paar minuten later zei hij het weer. Hij verdwaalde in gesprekken. Alsof hij niet meer wist waar hij was en met wie.”

In 2019 verhuist Robert naar de begeleid-wonen-instelling in Wageningen, de RIBW. Het lichtbruine gebouw, met plek voor zestien mensen, staat in de Morel, een keurige straat met ruime gezinswoningen. Een „aantrekkelijke buurt stimuleert beweging en ander gezond gedrag zoals ontmoeting en sociale contacten”, schrijft de gemeente in een brief naar de omwonenden. Maar de buren zitten niet op de instelling en haar bewoners te wachten. Het aantal mensen in de straat is door de zorginstelling ongeveer verdubbeld. In een keer heeft de helft van de bewoners psychische problemen, zeggen ze. De zorginstelling levert hen stress op, ze slapen er slecht door. Al zijn er niet echt noemenswaardige incidenten geweest.

‘Help bel 112’

Robert kan er zijn plek niet vinden. „Hij heeft veel begeleiding nodig’, zegt zijn vader. Je hoefde hem niet te zeggen dat hij uit bed moest komen, je moet naast zijn bed blijven staan tot hij er daadwerkelijk uitgeklommen is. „Sommige begeleiders snappen dat.” Op andere dagen treft Richard zijn zoon ’s middags in bed aan.

Zijn ouders brachten Robert naar de plek waar hij veilig zou moeten wonen, maar waarom voelde het dan niet zo?

Robert verliest zijn school, werk, dagbesteding. Hij wordt mager. Zijn ouders nemen hem mee naar de supermarkt om boodschappen te doen en brengen hem in de weekenden patat en broodjes warm vlees. „Daar knapte hij enorm van op.” Een zelfstandig leven was misschien te moeilijk geweest, maar een bestaan met dagbesteding en begeleiding is óók waardig, denken ze. Dat was toch het idee? De begeleiders zien ook wel dat het niet goed gaat, maar er verandert weinig. „Niemand hakt knopen door”, zegt Richard. Er is een woonvorm die ze beter lijkt, maar daar is geen plek.

Robert moet er op uit, zeggen de begeleiders. Richard zegt dat ze goedbedoelend voorstellen dat Robert moet gaan karten. „Wat moet hij nou in een kart? Hij had niet eens vrienden om mee te karten.” In zijn laatste maanden verkoopt Robert zijn spullen om aan wiet te komen. Zijn muziekmixers worden meegenomen door ‘vrienden’, zijn jassen verdwijnen. Voor de zekerheid heeft Richard de computer van Robert met een ketting aan zijn bureau vastgemaakt, maar die wordt met een betonschaar doorgeknipt.

Het is geen eenvoudige beslissing: wanneer is iemand zo in de war dat crisisopvang nodig is? Een crisisopname kan patronen doorbreken, een stap vooruit zijn. Maar sommige mensen raken uit hun vertrouwde omgeving, tussen allemaal andere verwarde mensen, juist verder ontregeld. De afweging van de psychiater die Robert op de middag van zijn psychose ziet, is niet bekend. Pro-Persona, de ggz-instelling waar hij werd behandeld, wil vanwege „privacy en medisch beroepsgeheim” niet op de individuele zaak ingaan, maar zegt dat „er een afweging is gemaakt die op dat moment begrijpelijk was”. Robert zal de volgende dag worden opgenomen, de inschatting is dat hij kan wachten – Richard wordt daarover gebeld. „Ze zeiden dat er pas de volgende dag een plek was.” En daarna, zegt Richard, „gaat het mis”.

„Help bel 112” plaatst Robert een paar uur later op Facebook. „help polizei”. De berichten zijn geplaatst met het laatste wat hij heeft: een tablet met een gebroken plaat. Zijn tante Inge reageert: „Robert, gaat het?”

In de meldkamer in Arnhem rinkelt op een avond die niet drukker dan anders is, iets over acht de telefoon. „Wij hebben een cliënt die heel erg in de war en agressief is”, zegt de melder. „Extreem gevaarlijk zou ik het eigenlijk wel noemen.” Robert zit in zijn kamer, maar de deur kan niet op slot. Als hulpverleners de situatie niet meer onder controle krijgen, moeten ze 112 bellen, zo is afgesproken. Maar de centralist zegt: „Dat zult u even zelf moeten oplossen met uw collega's.”

Zeventien minuten later belt de buurvrouw. Ze hoort geschreeuw uit de instelling komen. „Ik vind dit echt niet kunnen”, zegt ze. „We gaan wel even kijken wat er aan de hand is”, zegt de centralist. Maar de twee beschikbare politieauto's worden naar een heterdaad ergens anders in de stad gestuurd.

Een half uur later wordt er weer naar 112 gebeld, voor de vijfde keer. Allerlei stemmen door elkaar. „Direct. Ambulance. Ik heb nu politie nodig. Hulp bieden.”

Vanaf een afstandje filmen buurtbewoners wat er daarna op de Morel gebeurt. Politieauto’s op de stoep, ambulances. Geschreeuw van omstanders. „Steekwapens, bloed, alles!” De twee begeleiders moeten met steekwonden voor controle naar het ziekenhuis. Op de achtergrond zegt een buurman zachtjes dat hij „al zoiets vermoedde”. Het radeloze gegil van Roberts toegesnelde moeder Cecilia. „Moordenaars!”, schreeuwt ze. „Moordenaars!”

Het duurt drie dagen voor het gezin het lichaam van Robert te zien krijgt. „Hij zag eruit alsof hij was toegetakeld door een beer”, zegt Tommy. Hij belt de oude vrienden van Robert om ze over zijn dood te vertellen. Tim was net het plafond aan het schilderen toen zijn telefoon ging. Hij had Robert toen al jaren niet gezien, maar Tommy vraagt of hij naar de uitvaart komt.

De meldkamer heeft fouten gemaakt, concludeert de politie twee maanden later in een evaluatie van die avond. Met de zorginstelling was „een afspraak op locatie”, op het scherm van de centralist was nog een paarse melding opgelicht. Daar stond dat er een ‘onberekenbaar persoon’ in de instelling woonde – al was die tekst slordig door de wijkagent opgesteld. Misschien, schrijven de onderzoekers, had de centralist daarom ook niet goed gezien dat er meteen twee auto’s gestuurd hadden moeten worden.

De onderzoekers merken ook nog iets anders op: een „zekere irritatie” als het over meldingen vanuit ggz-instellingen gaat. Over wie verantwoordelijk is voor een verward persoon worden ggz-instellingen en politie het niet altijd eens, ook al worden er veel gesprekken over gevoerd. „Voor elke poep en scheet bellen ze soms de politie”, zegt een centralist in het onderzoek.

Foto’s van Robert in de woonkamer van zijn ouders. Foto Dieuwertje Bravenboer

‘Urgentie niet doorgekomen’

„Je moet ook vertellen over de keer dat je zijn spullen ging ophalen’, zegt Richards zus Inge die aan de eettafel zit mee te luisteren. Oh ja, zegt Richard. „Zelfs zijn medebewoners doken voor ons weg. Alsof ze niet met ons mochten praten.” Richard kwam jarenlang meerdere keren per week bij de instelling, hij kende de namen van de medewerkers, maar wat er die avond is gebeurd, wordt niet verteld – eerst wordt er onderzoek gedaan. „Het zijn slimme mensen. Ze hebben ook meteen een advocaat genomen.”

De resultaten van het onderzoek verschijnen aan het einde van het jaar, in december. De ouders worden op het gemeentehuis van Wageningen uitgenodigd. De bestuurders van de zorginstellingen zijn er ook, om vragen te beantwoorden. „Het ging bergafwaarts met betrokkene”, schrijven de onderzoekers, dat zag iedereen. Maar „buiten de betrokken medewerkers om is de ‘urgentie niet voldoende doorgekomen.”

En als op tijd door de zorginstellingen was gereageerd en de politie eerder was gekomen, concluderen de onderzoekers, had Robert waarschijnlijk nog geleefd.

Vanwege de ‘privacy van betrokken hulpverleners’ krijgen de ouders alleen de publiekssamenvatting mee. Dat „is niet uitzonderlijk, maar wel moreel en juridisch onjuist”, zegt hun advocaat Richard Korver. „De instanties en de gemeenten hebben de informatie wel met elkaar uitgewisseld. Dat is niet uit te leggen.”

„Wij waren voor Robert altijd overal bij, bij elk gesprek, elke evaluatie. En nu is er opeens beroepsgeheim”, zegt vader Richard. Mensen als Robert hebben geen stem, zegt advocaat Korver. „Ze zitten weggestopt zitten in een RIBW, een psychiatrische kliniek, jeugdzorginstelling. Als je niet uitkijkt komt niemand voor ze op.” Hoe Robert is overleden, is nog niet duidelijk, het Openbaar Ministerie doet nog onderzoek.

De zorginstellingen en de gemeente zeggen met de aanbevelingen uit het onderzoek aan de slag te zijn. Ze hebben het over evalueren, samenspraak en samenwerking, actieplannen, monitoren. De gemeente Wageningen en de RIBW-instellingen reageren los van elkaar per mail precies met dezelfde woorden: „Doel is dat we in toekomstige interne en externe samenwerking structureel helder hebben wie waarover de regie voeren en wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft.”

De ouders van Robert kennen dat soort woorden inmiddels wel. Er wordt alleen maar gezegd wat er beter kan, maar niet wat er fout is gegaan, zegt Richard. „We willen gerechtigheid”, zegt hij. Zo veel betrokken partijen, zo veel schakeltjes, maar wie heeft er dan nog schuld? „We zijn een leermomentje geworden.”

Dit verhaal is een samenwerking met Omroep Gelderland, die een podcast over Robert maakte. Te beluisteren via: omroepgelderland.nl/dedoodvanrobert