Bij het naderen van de verkiezingen is het leerzaam nog eens het essay van Anouk Kootstra te lezen dat begint met een zin over een courgette. „Mijn eerste courgette at ik in september 2005”, zo begint het essay ‘Een jas die past’. De auteur, gepromoveerd politicoloog, kreeg er in 2020 de Joost Zwagerman Essayprijs voor.
Het stuk gaat over klasse. Dat is een onderwerp waarover in Nederland weinig wordt gesproken, althans niet op een emotioneel nuchtere manier, en het is dus wel eens prettig een onbevangen verslag te lezen. Kootstra beschrijft hoe ze als net aangekomen student, afkomstig uit een laagopgeleid milieu, bij studiegenoten gaat eten. „Er werd pasta gekookt en behalve de courgette waren ook de penne, pesto en parmezaanse kaas nieuw.”
Van daaruit verandert de wereld van de studente snel. Ze krijgt minder behoefte aan suiker en zout. Ze ontdekt wat de dominante cultuur van de hogeropgeleiden voorschrijft op het gebied van kleding, vakantiebestemmingen, taalgebruik, woninginrichting, keuze voor voornamen. „Klasse zit in alles.”
Bij politieke verkiezingen speelt dit klasseverschil een cruciale rol. In het British Journal of Sociology schrijft socioloog Kjell Noordzij dat juist in Nederland het wantrouwen in de politiek sterk samenhangt met opleidingsniveau. ‘They don’t know what it’s like to be at the bottom’ heet het artikel van Noordzij en twee medeauteurs. De hogeropgeleiden weten niet hoe het is onderaan de maatschappelijke ladder te staan en het interesseert ze ook niet, zeggen de ‘gewone’ Nederlanders die voor het onderzoek zijn geïnterviewd.
De onderlinge afstand en het wantrouwen berusten niet alleen op verschil in inhoudelijke standpunten, schrijven de onderzoekers. Het is vooral de vermeende culturele superioriteit van de gevestigde orde die afstand schept. Het verschil in opleiding en levensstijl. En ook Anouk Kootstra schrijft dat sociale afstand niet alleen ontstaat door verschil in economisch en sociaal kapitaal, geld en netwerk, maar vooral door verschil in cultureel kapitaal, dat maakt dat je je ergens thuis voelt en dat zowel zichtbaar is in je taal en je bewegingen als in je ideeën.
Als politici de cultuur uitstralen van het establishment, roepen ze in lageropgeleide kiezers het gevoel van minderwaardigheid op, uitsluiting, statusangst, schrijven de sociologen op basis van gesprekken. De geïnterviewden hebben het gevoel dat op hen wordt neergekeken. En de antropologische schets van Kootstra suggereert hetzelfde; deze hoogopgeleide auteur bespreekt de verschillen indringend met haar laagopgeleide moeder, die gezellig bij haar op de rand van het bed zit.
Klasseverschil uit zich het meest hardnekkig in kunst, merkt ze. „Kunst, cultuur, literatuur, klassieke muziek, een instrument spelen, toneel, theater, culinair eten, wijn: het is niet voor ons. We houden er niet van, we doen er niet aan, het is leuk voor andere mensen, maar niet voor ons. We kunnen het niet, we snappen het niet. Kunst is een hobby voor de elite, niet voor ons soort mensen. Het was de impliciete en expliciete boodschap van mijn jeugd.”
Het interessante is dat waarschijnlijk heel wat leden van de politieke elite dezelfde weg hebben afgelegd als Anouk Kootstra. Helaas zit de staat zo ingewikkeld in elkaar dat je goed ingevoerd moet zijn om te kunnen meepraten. En met die ingevoerdheid komt een nieuwe taal, een nieuwe stijl. Wat is er tijdens deze reis, deze opwaartse sociale mobiliteit, precies in het denken veranderd?
Kootstra ervaart de mobiliteit als een uitbreiding van het gevoel ergens te behoren. „Een allesoverkoepelend geloof dat je in het leven op je plek bent, dat de wereld er voor jou is, dat je hier thuis hoort, dat je de mogelijkheid hebt het naar je hand te zetten, dat je, voor zover dat gaat, enige controle en invloed hebt.”
Ze merkt het als ze met haar moeder over de Toeslagenaffaire praat en haar moeder grote machteloosheid voelt, de „poolnacht van ijzige duisternis” die Max Weber voorzag als gevolg van bureaucratie. Zelf voelt Kootstra de dreiging van het systeem niet zo. Anders dan haar moeder heeft ze een gevoel van grip en vertrouwen. En dan is er nog de kunst die ze heeft leren kennen en waarderen – „ik durf mijn ouders er bijna niet over te vertellen” – en die Erschütterung brengt, een andere realiteit en hoop op verandering.
Twee teksten, een essay en een sociologisch artikel, die laten zien dat vooral vertrouwen ongelijk is verdeeld. Als kunst hoop op verandering brengt, dan toch alleen in combinatie met cultureel kapitaal, opleiding, het gevoel thuis te zijn op de wereld en er enige invloed te hebben. Kapitaal dat de een wel heeft en de ander niet.