Van Dis: „Ik heb afspraken gemaakt met de notaris, een levenseindeconsulent en een begrafenisondernemer. Want als ik corona krijg, ga ik dood.”

Interview

Adriaan van Dis: ‘De elite moet zichzelf niet wegcijferen’

Adriaan van Dis | Schrijver

Adriaan van Dis schreef een vermanende roman over een dystopisch, dictatoriaal Nederland in klimaatcrisis. Het is de vrucht van zijn lockdown, waarin hij ging opruimen. Voor het geval dat…

Sinds Adriaan van Dis (74) weer in Amsterdam woont ontwaakt hij ’s morgens met het geluid van Sumatra. Dan hoort hij naast het tingelen van de vroege ochtendtram het hoge gezang van de witwanggibbons in Artis. „Ach, wat aandoenlijk”, dacht hij in het begin nog. „Totdat ik hun taal begon te verstaan. Ze roepen niet ‘hallo, hier ben ik’, maar ‘ik wil eruit!’. Al is het sinds de lockdown een stuk stiller. „Dieren hebben publiek nodig. Ze missen ons.”

Hij is een tikje gespannen, zegt de schrijver. Zijn nieuwe roman KliFi (Klimaat Fictie) verschijnt komende week. Dan moet hij zijn werkstuk overdragen aan de wereld. „Het schrijven zelf is het leukste wat er is. Je woont een jaar, anderhalf jaar in de waanzin van je boek. Dan ben ik heel gelukkig. Tegelijk ben ik een open wond als ik schrijf. Dan is het harnas afgelegd, en bloed ik. Zodra het boek af is, gaat het harnas weer aan. En dan komt de angst: hebben ze begrepen wat ik heb bedoeld?”

KliFi-woede in de Republiek Nederland speelt zich af in de toekomst, een jaar of zes, zeven verwijderd van nu. Van Dis speelt een slim spel met de tijd, blijkt uit de proloog:

Om deze roman te kunnen schrijven is mij door de uitgever een aantal documenten ter hand gesteld met het verzoek een waarheidsgetrouw beeld te geven van gebeurtenissen die nog zullen plaatsvinden.

Nederland heeft inmiddels een president. De Oranjes zijn verjaagd. Ze waren zelf dolblij, volgens Van Dis. „Want ook zij vonden dat de monarchie om humanitaire redenen niet langer te verdedigen viel.”

Nederland is net getroffen door een zware orkaan. Al mag schrijver Jákob Hemmelbahn dat van de nieuwe leider niet zo noemen. Want de president is een klimaatontkenner van de ergste soort: „Groenland was groen, toen wit, en nu weer groen. Koop er een lapje grond. Investeer in verandering.

Ondertussen wordt Nederland geconfronteerd met duizenden klimaatvluchtelingen.

Geen opbeurend verhaal, erkent Van Dis. „Ik hoop dat mensen erom zullen grimlachen. Maar ook dat ze er een ongerust gevoel aan zullen overhouden. Want op een dag zijn wij zelf ook klimaatvluchtelingen.”

Vroeger was Van Dis nauwelijks bezig met het klimaat. Dat begon pas in de tijd dat hij in de Achterhoek woonde. Hij constateerde daar in Eefde dat er nauwelijks nog behoorlijke winters zijn en dat er met de jaren steeds minder insecten om zijn houten huis heen zoemden. Op de fiets langs de uiterwaarden zag hij de droogte, de uitdrogende dijken. „Terwijl er elders in die uiterwaarden wel huisjes gebouwd werden. Dan begin je je toch achter je oren te krabben.”

Jákob Hemmelbahn – zoon van Hongaarse vluchtelingen – wil vastleggen dat het misgaat. Omdat hij merkt dat andere mensen hem niet geloven. Tegelijkertijd moet hij listig manoeuvreren, om de president niet kwaad te maken.

Of KliFi bedoeld is als pamflet? Van Dis zucht diep, met gepijnigd gezicht. „Ach, dat vind ik zulke grote woorden. Noem het liever een bitter-vrolijke parabel die tot nadenken stemt. Meer niet. Want ik heb ook geen pasklaar antwoord. Als er al een boodschap in zit, dan luidt die: let op uw zaak. We zijn geneigd om aan alles te wennen. Ook aan een dictatuur. Dat is een huid waar je heel langzaam in groeit.”

Lees ook alvast één zin op de eerste bladzijde van de eerste sciencefictionroman van Adriaan van Dis

Van Dis was eigenlijk bezig aan een andere roman. Maar door corona ontging hem opeens de noodzaak. Hij had even andere dingen aan zijn hoofd. „Ik heb een longkwaal die dodelijk kan zijn, maar die met medicamenten goed onder controle te houden is. ‘Maar u moet heel goed oppassen’, zei de longarts. ‘U mag in deze tijd zeker niet in het ziekenhuis belanden.’

Ik vroeg wat ik dan wél moest doen. Hij adviseerde om palliatieve zorg te regelen. Dus ik heb afspraken gemaakt met de notaris, met een levenseindeconsulent en een begrafenisondernemer. Want als ik het krijg, ga ik dood. Maar als Covid aanklopt doe ik lekker niet open.”

Van Dis ging ordenen, opruimen. Voor het geval dat… Oude aantekeningenboekjes, met nooit uitgewerkte aanzetten tot vertellingen gingen door zijn handen. „Zo’n twee maanden lang heb ik oude verhalen zitten oppoetsen. Eén daarvan heb ik bewerkt tot deze roman.”

Als Jákob Hemmelbahn schrijft, worstelt hij doorlopend met Poema, de censor in hemzelf. Die leest nauwgezet met hem mee, sust, slijmt, corrigeert en suggereert voortdurend alternatieven waarmee Hemmelbahn de grote leider niet voor het hoofd stoot, en zichzelf niet in de problemen zal brengen.

Pas je aan. Je moet bouwen, niet breken… Vlei en overwin…

Veinzen is de smeerolie van de beschaving, zegt Van Dis. Maar wanneer wordt veinzen gevaarlijk? „Veinzen wordt aanpassen. En aanpassen wordt meelopen. Waar zit de meeloper in jezelf?” In feite draait het in KliFi om de vraag: hoe moedig ben je als het er werkelijk op aankomt?

Dat kan Van Dis van zichzelf ook niet goed beoordelen. „Ik weet niet hoe ik mij in het Uur U zal gedragen. Nu zitten we nog allemaal in het verzet. Ik ook natuurlijk. Maar als er morgen opeens een groep vluchtelingen bij mij aanbelt laat ik ze mooi niet binnen. Want dan komen er vlekken op mijn fraaie kleed. En een vlek op je kleed is een vlek op je ziel. Zo moedig en fatsoenlijk ben ik dus, als het er echt op aankomt. Al hoop je anders…”

Bij het schrijven ontbreekt het hem niet aan moed. Een boek maken gaat bijna vanzelf. „Terwijl ik de vulpen ter hand neem verandert er iets. Dan komen er vanzelf stemmen in mij op. Dan zie ik de mensen die ik beschrijf vóór me. Ik zie theater dat ik alleen nog maar hoef op te schrijven.”

Wordt u dan een ander? Of juist uzelf?

„Ik ben in diepste wezen een bange boekhouder die opschrijft wat hij ziet. Het verkennen van het verbodene kan een heel opwindende ervaring zijn. Alles wat ik niet durf, probeer ik te verkennen op papier. Dan heb ik een sleutel tot elke deur, tot elke slaapkamer. Voor je het weet lig ik tussen de lakens.” Nadrukkelijk pauzerend. „Op papiér he…”

Durft u alles op te schrijven? Of knaagt die Poema ook aan uzelf?

„Ik durf lang niet alles. Vrijscènes schrijf ik met groot ongemak. Het gedoe zelf beschrijf ik zelfs vrijwel nooit. Dan moet je wel van heel goede literaire huize komen. Voor je het weet zit je met wild zwiepende piemels en schedebabbels. Ik laat ze liever een post-coïtale sigaret opsteken.”

Uit schaamte?

„Of uit literair onvermogen.”

„Veel van zijn idealen waren boekenidealen”, wordt in KliFi over Hemmelbahn gezegd. „Hij had het leven meer gelezen dan geleefd”. Gaat dat ook voor u op?

„Vroeger dacht ik dat je alles één keer in je leven gedaan moest hebben, behalve moord. Dan heb ik het over het leven in de breedste zin, van reizen tot seksualiteit. Tot mijn vijftigste liep ik continu weg van mijn schrijftafel. Om het kwaad maar niet in het gezicht te hoeven kijken. Ik reisde om aan mijn akelige zelf te ontsnappen. Die bange ‘ik’ die werd achtervolgd door het verleden, door een geesteszieke vader. Totdat ik begon in te zien dat schrijven ook een opdracht is. Om mezelf dingen duidelijk te maken. Elke keer als ik een boek schrijf probeer ik mezelf iets uit te leggen.” Hij laat opnieuw een veelbetekenende stilte vallen. Zegt dan, met spottend omhoogkrullende mondhoeken: „Noteer je wel even duidelijk hoe vreselijk koket dit klinkt?”

Er zijn nog maar twee mensen die ‘oto’ zeggen: prinses Beatrix en ik

Hij schrijft zonder bouwtekening, zonder nauw uitgewerkt plan. Met zijn prullenbak als trouwe meelezer. „Ik metsel, en af en toe stort er een muurtje in. Dan ga ik vrolijk opnieuw metselen. Vanaf bladzijde 10 weet ik ongeveer hoe het afloopt.” Altijd met discipline; elke ochtend om acht uur zit hij achter z’n bureau, tot een uur of twee, drie ’s middags. „Daarna mag ik buiten spelen.”

En dan is er nog de nachtredacteur, die hem bijna elke nacht rond drie uur wekt. „Wat je op pagina 42 schrijft, klopt echt niet. Dat moet je nazoeken.” Meestal maakt hij er snel een notitie van, die hij de volgende ochtend uitwerkt. Tenzij de aanwijzingen van de nachtredacteur onontkoombaar dwingend zijn. Dan zit hij alsnog om half vier ’s nachts achter z’n bureau. En hij leest zichzelf elke bladzijde hardop voor. „Zonder echo geen tekst. Dan hoor je direct wat er wel en niet goed loopt.” Toch was er deze keer één ding echt anders dan bij zijn vorige boeken. Hij stuurde alles wat hij geschreven had om de vijf dagen naar zijn redacteur. „Mocht ik onverhoopt de pijp uitgaan dan heb je dit alvast.”

Na KliFi is hij meteen aan een andere roman begonnen, over zijn vader. Met het ouder worden, „en de dood trappelend aan de voordeur”, dienen de spoken uit het verleden zich meer dan ooit aan. „Die vader van mij blijkt nog springlevend. Als ik me scheer, als ik me aankleed dan ís hij er. Hij zegt niet veel, maar hij houdt me voortdurend in de gaten.”

En deze keer dringt zijn vader zich bovendien uit zichzelf aan hem op. Hij belt jaren na zijn dood gewoon bij zijn zoon aan. „Jongen, je hebt al heel lang niet over me geschreven.” Vervolgens trekt zijn vader bij hem in. „Is dat je nieuwe vriend?”, vraagt de buurman nog aan Van Dis. Wat moet hij opeens met die knappe logé van 41? Maar ja, ouder is zijn vader nou eenmaal nooit geworden. „Daar zal het boek over gaan; hoe het is om opeens weer met je vader samen te wonen, om het kind van een engel te zijn.”

Lees ook Locomotief Harari overweldigt Van Dis en zijn kijkers

Televisieprojecten zijn er even niet. Sommige plannen zijn uitgesteld vanwege corona. En de serie Van Dis in Israël komt er zelfs helemaal niet. Typisch een gevalletje-Poema. „Ik sta vierkant achter de staat Israël. Maar niet altijd achter de politiek van de staat Israël.” Hij wilde er een half jaar gaan wonen, onder de werktitel Standplaats zonder Standpunt. Nog tijdens de voorbereidingen werd hij van alle kanten besprongen. Hij kreeg dure flessen wijn aangeboden, de Israëlische ambassadeur wilde met hem eten. „Toen dacht ik: hier heb ik geen zin in, ik hou er mee op. Daar ben ik niet moedig genoeg voor.”

Jákob Hemmelbahn wordt in KliFi niet alleen lastiggevallen door Poema maar ook gekweld door schuldgevoel.

Zijn generatie kreeg het verwijt bandeloos en egoïstisch te zijn geweest. Niet alleen in bed, maar in het hele leven, als reiziger, stroomvreter, vervuiler. Schuldig aan een pandemiepaniek die de jeugd het hardst had geraakt. Daar zat ie dan in de regen, boomer, elitair, vet gepensioneerd – uitgekotst en apart gezet.

Dat verwijt betrekt Van Dis ook op zichzelf. Zijn generatie is nou eenmaal verantwoordelijk voor een buitensporige groei en een onverantwoord forse ecologische voetstap. Al moeten die verwijten ook weer niet overdreven worden. „Als ik mevrouw Marli Huijer lees, die betoogt dat ouderen per definitie voorrang moeten verlenen aan jonge mensen zet ik daar toch grote vraagtekens bij. Als ik haar man was zou ik mijn thee maar laten voorproeven. Natuurlijk voer ik dat gesprek met mezelf. Ik zal in het ziekenhuis zeker niet voordringen. Maar ik wil voorlopig toch ook echt nog niet dood.”

Je zult Van Dis niet snel horen klagen, ook al valt deze tweede lockdown hem zwaar. „Na negentien jaar ben ik teruggekeerd naar de stad. Want mijn voeten wilden naar het theater, naar de opera, naar de cultuur van de grote stad. Eenmaal hier aanbeland stonden ze voor dichte deuren. Afspreken is er nauwelijks bij. Dat maakt de avonden lang. Maar dat zijn luxeproblemen. Ik heb veel meer te doen met jonge kunstenaars die het hoofd niet boven water kunnen houden.”

Hij is verbaasd over die enorme woede bij allerlei mensen, over de razernij tegen ‘de elite’. „De hele dag hoor ik: ‘Wij komen nooit aan het woord.’ Terwijl ze onafgebroken aan het woord zijn. Wie je juist heel weinig hoort is die elite zelf. We moeten oppassen dat die elite – wie dat dan ook moge zijn – zichzelf niet gaat wegcijferen. Er ontstaat een tendens van ‘weg met ons’. Alles moet ‘een ervaring’ zijn. Het boek, het museum. En vooral niet te elitair, niet te moeilijk. Terwijl ik vind dat een boek moeilijk mag zijn omdat ik geniét van een moeilijk boek. Ik ben enorm voor het slaan van bruggen. Maar je hoeft je niet te generen omdat je iets wéét. Zolang je dat weten maar déélt. Dus kijk ook ’ns naar de wereld door zwarte ogen.”

Van Dis weet zelf heel goed wat woede is. Ook in hem zit een driftig man. „Ik ben de hele dag in debat met de radio. Voortdurend bezig om mensen die ‘auto’ zeggen te leren om ‘oto’ te zeggen. Geen beginnen aan. Er zijn nog maar twee mensen die ‘oto’ zeggen: prinses Beatrix en ik. Op school leerde ik nog dat je ‘veurwiel’ en ‘schoolpluin’ moest zeggen. Doet niemand meer. Ergernis is hét middel tegen Alzheimer. Honderd keer effectiever dan sudoku’s. Ik dwing mezelf om akelig rechtse columnisten te lezen. Want ik wil de geest blijven scherpen. Ga dus vooral nooit rentenieren in Spanje, met elke dag om drie uur ’s middags een fles rosé en de Telegraaf. Dan ben je binnen drie jaar dement. Blijf hier, erger je wild en je wordt gezond stokoud.”