We dachten dat liefde het belangrijkste in het leven was, blijkt dat in leven blijven het belangrijkste in het leven is. Die boodschap, uitgespreid over zeven korte regels, was de climax van het gedicht ‘Verlate kamervragen’, dat Lieke Marsman afgelopen zomer aan de coronapandemie wijdde. Het was een opdrachtgedicht, een verzoek van het Vlaams-Nederlands literatuurhuis deBuren en zodoende „niet heel exemplarisch voor hoe ik doorgaans werk”, vertelt Marsman. „Meestal schrijf ik vanuit een gevoel en dan voegen de beelden en zinnen zich daarbij. Hier moest het over de pandemie gaan, nou ja, dan heb je de beelden al op je netvlies” – ‘van Guangzhou/ tot Wisconsin/ danst men/ een macabere macarena/ op het balkon’, verwoordde ze het – „en moest ik het gevoel erbij zoeken.”
De beelden waren al van iedereen, het gevoel maakte het háár gedicht. „Ik ervoer ook die crisis en desoriëntatie, net als iedereen, maar ik was tegelijk met bestralingen bezig en dat bepaalde mijn gevoel ook. Enerzijds lopen die zaken dus parallel, mijn ziekte en die in het land, mijn crisis en die in het land, maar mijn situatie hoorde ook weer niet thuis in een gedicht over de coronacrisis. Behalve dan dat het in die boodschap aan het einde wel weer samenkomt.”
Lieke Marsman (1990) is ziek, in 2017 werd bij haar kraakbeenkanker geconstateerd. Inmiddels zit ze „voor onbepaalde tijd aan de chemo”. Ze begint nu aan een termijn van twee jaar als Dichter des Vaderlands, uitverkoren door een negenkoppige commissie van dichters en poëziekenners. Ja, op haar functioneren als ambassadeur voor de poëzie en dé poëtische stem bij de actualiteit zal haar ziekte invloed hebben, „dat spreekt waarschijnlijk voor zich”. Ze zal niet op alle verzoeken kunnen ingaan. Maar misschien schaadt dat ook weer niet: vanwege de coronacrisis zat het er voorlopig toch al niet in om met een karavaan door het land te trekken om de poëzie aan de man te brengen.
Dat de onderwerpen ziekte en de alom toegenomen dreiging van de dood je persoonlijk aangaan, kan misschien ook iets opleveren – zoals die parallel in ‘Verlate kamervragen’. Zie je dat ook zo?
„Ja, misschien kan ik juist, en dat hoop ik, ook een soort positieve rol spelen. Het is een tijd van ziekte, en alle zieke en zwakke mensen zijn het afgelopen jaar nagenoeg afgeschreven, als ‘dor hout’. Nou, dorder dan ik op dit moment ben kan eigenlijk niet, maar dat betekent niet dat ik geen ambities meer heb, geen dromen. En zoals ik zijn er in Nederland duizenden mensen.
„Ik zag net weer een verhaal langskomen: iemand die een bepaalde verzekering niet kon krijgen omdat ze 15 jaar geleden een keer psychische problemen had gehad. Dat heeft niet meteen met poëzie te maken, ik bedoel: als ik me daarover boos maak is dat nog niet per se een gedicht. Maar over dat soort onrecht kunnen de mensen wel gedichten verwachten. Als ik als Dichter des Vaderlands een rol kan spelen in het maatschappelijke debat, dan zal ik de stem zijn van het dorre hout.”
Je gaat je goed boos maken?
„Als een ‘dichter des vaderlands’, of een poet laureate, van oorsprong iemand is die de lof zingt van een regering, hoop ik dat ik eerder aan de kant van het volk sta. Daarmee zeg ik eigenlijk al dat de regering tegenover het volk staat…”
Misschien een thema van deze tijd?
„Ik denk dat ik altijd voor de underdog kies en kritisch ga zijn op de regerende macht, die rol wil ik wel op me nemen. Al zullen er ook nationale gebeurtenissen zijn waarbij je wel meer eenheid nastreeft. Ik merk dat ik niet hoopvoller word over de wereld – ik moet oppassen dat mijn eerste gedicht niet supercynisch wordt. Je moet perspectief blijven houden – daarin zijn er wederom parallellen met mijn ziekte. Je kunt niet steeds cynisch zijn. Je moet kleine doelen blijven stellen, om die weer te kunnen halen. Dat moet met corona ook.”
En in het hele politieke bestel? Om niet cynisch te worden?
„Zo traag als het gaat, en met wat voor taal… Die verschrikkelijke excuses: ‘áls ik iets fout heb gedaan, dán spijt me dat’, of: ‘ik heb het fout gedaan, maar ik ben nog steeds de juiste man op de juiste plek’. Mijn vriendin en ik zeggen dat nu om de haverklap tegen elkaar, het houdt de sfeer er wel goed in. Vraagt zij: ’Kun je je ontbijtbord nou eindelijk opruimen?’ Zeg ik: ‘Met de kennis van nu had ik het anders gedaan, maar ik ben nog steeds de juiste vrouw op de juiste plek…’.
„Elke keer denk je dat de taal wel is uitgekleed en gaat er toch nog een laag vanaf. Rutte is er een ster in, maar iedereen in de politiek maakt zich er schuldig aan. Je hoort nooit: ‘deze regel klopte niet en daarom hebben we hem meteen veranderd’. Nee, je krijgt eerst maandenlang ‘het moet eerlijker voor iedereen’. De oppositie kan daar ook wat van.”
Vaagheid waar je het ook nog moeilijk mee oneens kunt zijn.
„Ik zag dat Sigrid Kaag na de bestorming van het Capitool op Instagram zette: ‘Woorden doen ertoe.’ Ja, inderdaad, denk ik dan, maar gebruik dan ook woorden die ertoe doen! En misschien hadden politici het feit dat woorden ertoe doen moeten bedenken voordat de geesteswetenschappen uitgekleed werden en het schoolvak Nederlands in de uitverkoop ging. Ik kijk graag naar First Dates, wat ik een geweldig programma vind, en waar zo’n beetje alle lagen van de samenleving langskomen. Daar zie ik zoveel onmacht in het communiceren, in het onder woorden brengen van wat je ergens over denkt of voelt.
„Ik merk zelf ook, nu ik minder mensen zie en spreek, dat ik meer naar woorden moet zoeken. Alsof ik het verleerd ben in een gesprek de vinger op de zere plek te leggen. Ik vrees dat wanneer je als maatschappij taal en literatuur niet serieus neemt, je collectief verleert het gereedschap van de taal goed te gebruiken. En als je dat niet kunt, verval je in clichés. Je kunt zeggen dat we met elkaar moeten blijven praten, maar dan moeten we ook iets te zeggen hebben. O mijn god, zie je: ik kan niet meer praten! Dit is echt een Hugo de Jonge-uitspraak!”
Van Marsman verschijnt deze week ook haar vierde dichtbundel, In mijn mand, waarin de scherpe maatschappijkritiek ingebed is tussen gedichten die haar ervaringen van het afgelopen jaar weergeven. Dan overheerst geen woede maar mildheid. „Als je me een paar jaar geleden had gezegd dat de thema’s van mijn derde bundel barmhartigheid, genade en het sublieme zouden zijn, had ik gedacht: hè, wat is er met me aan de hand? Maar ja, ik heb veel nagedacht over de dood, dat lijkt me evident. En dat is ook nog niet klaar.” De tussenstand van dat denken is In mijn mand, een even gevoelige als contemplatieve bundel, die gaat over genade (‘Is genade dat je gegeven wordt dat je niet sterft/ vandaag of dat je je aanstaande dood leert aanvaarden?’) en over ‘het sublieme. Dat magisch mooie/ dat steeds tussen je vingers vandaan glipt’. Over de dood, maar ook over wat het leven te bieden heeft in het aanschijn van het einde.
Ze antwoordt in het titelgedicht Marcel Proust, die schreef: ‘De kracht die de meeste keren om de aarde gaat in één seconde is niet elektriciteit, het is pijn’. Marsman schrijft: ‘… maar hij vergat het licht, dat het allersnelste is/ en altijd met dezelfde snelheid reist. Licht/ dat pijn kan doen verbleken. Want wanneer ik mij/ buk om de druiven die gevallen zijn/ op te rapen en de pijn duwt/ mijn gezicht weer eens ineen/ als een harmonica/ maar ik kijk op en zie de zon/ weerkaatst in de nieuwe koelkast/ die van jou en mij samen is,/ wat betekent pijn dan nog?’
Dat licht is één van de ervaringen die ze zo in verband brengt met het sublieme – en die ervaringen hangen weer samen met de angst voor de dreigende dood. Zo ervoer ze, tijdens haar vakantie op de Veluwe afgelopen zomer, „barmhartige vennetjes, of barmhartige bomen”. Het waren „semi-mystieke ervaringen”, Marsman kan niet anders zeggen. Van schoonheid, rust. Genade dus. Momenten waarop alles klopte.
Ze werden hét tegenwicht tegen de doodsangst. „Het moment dat me drie jaar geleden werd verteld dat ik kanker had en het er niet goed uitzag – tja, als je dat hoort is het eigenlijk alsof je uit je lichaam treedt. Toen snapte ik waarom mensen zeggen dat het op zo’n moment is alsof ze dromen. Ik ging mezelf ook knijpen in de hoop dat ik wakker zou worden.” Dat gevoel bleef terugkomen. „Als je continu onder die druk van de doodsangst staat, voelt het soms alsof je al een beetje aan het wegzweven bent. Al het andere is dan niet meer interessant, ook de dingen die dat wel zouden moeten zijn. Op zulke momenten, wanneer het voelt alsof je wegvliedt, hielp die mystiek me juist om weer terug te komen, de grond weer te voelen. Die ervaringen waren het tegenovergestelde van zweverig, het was alsof ik de touwtjes weer in handen kreeg. Dat ik defragmenteerde: dat de stukken waarin ik uiteen dreigde te vallen weer bij elkaar kwamen.”
Ze houdt haar handen voor zich, maakt een gebaar alsof ze een halve bol naar beneden drukt.
Is dat hoe het voelde, alsof zulke handen er waren?
„Ik kan me nu voorstellen dat die handen er zijn. Hoewel ik atheïstisch en zelfs enigszins antireligieus opgevoed ben, begreep ik opeens wat mensen vinden bij religie. En ik ging woorden als barmhartigheid, waar ik nooit over had nagedacht, begrijpen. Genade – dat was iets wat stripfiguren zeggen vlak voor ze gekielhaald worden, niet iets wat in mijn leven voorkwam.”
De genade neemt de overhand in je bundel. Ga je als Dichter des Vaderlands meer prikken of troosten, denk je?
„Die dingen gaan wat mij betreft hand in hand, dus ik hoop om en om, of liefst tegelijkertijd. Misschien dat ik het meer in het prikkende ga zoeken, maar voor mijn gemoedsrust zal ik dat niet de hele tijd doen, ik heb al genoeg gezeik aan mijn hoofd. Poëzie kan activeren, maar ook omhelzen. En dat laatste is soms misschien nog wel meer nodig.”