Al die regels – het wordt tijd voor redelijkheid

Regels Door wildgroei aan regeltjes en protocollen klampen we ons almaar steviger vast aan de letter van de wet, ziet . Daardoor respecteren we de geest erachter steeds minder.

Foto Getty Images

Nooit geweten dat het zo’n kick geeft om weg te scheuren bij een tankstation zonder te hebben betaald. Natuurlijk was ik het keurig van plan geweest, maar bij de kassa weigerde het apparaat mijn beide pinpassen. De man achter het glas probeerde het op een andere kassa, en toen op die van de broodjesafdeling. Niets. Hij resette het apparaat. Buiten stond een man in pak nietsvermoedend een zwarte Audi vol te gieten. Na het heropstarten was er nog steeds geen verbinding. „Pin-storing”, klonk de diagnose. Ineens ging zijn blik van de apparatuur naar mij. Streng: „Dan zult u contant moeten betalen.”

Ik heb al jarenlang nooit meer contant geld bij me, bekende ik. Nog geen stuiver. Wat nu?

„U bent verplicht contant geld bij u te hebben.”

Zonder een spoortje twijfel poneerde hij die stelling.

„Is dat zo?” Ik had me omgedraaid naar de Audi-man die nu achter mij stond, en die ik als potentiële jurist had ingeschat. Hij gebaarde afwerend, alsof hij een andere taal sprak.

„U heeft een wettelijke betalingsverplichting”, stelde de man achter het glas.

„Ik kan mijn gegevens achterlaten. Of het overmaken? Via de app?”

Later zou ik op internet het verhaal lezen van een vrouw uit Emmen die in een vergelijkbare situatie haar trouwring had achtergelaten als onderpand, waarna ze op zoek ging naar een geldautomaat. Anderen lieten hun mobieltje achter. Maar deze man wilde op geen enkel aanbod ingaan. Met de armen over elkaar herhaalde hij slechts: „U heeft een wettelijke betalingsverplichting.”

Lees ook dit essay over wilskracht: Waar een wil is, is een zijweg

„O ja? Dacht u dat werkelijk?” Ik dwong mezelf tot een opgewekt gezicht, waarmee ik hem recht bleef aankijken. „Dát zullen we dan nog eens zien.” En nu was het zaak om ze uiterst beheerst uit te voeren, de handelingen die ik in een flits had uitgestippeld. Mijn pasjes terugschuiven, telefoon wegbergen, me omdraaien, de Audi-man toeknikken, kalm mijn jas dichtknopen bij de schuifdeuren, naar mijn auto met die schuldige benzinetank lopen, zonder om te kijken. Deur openklikken. Instappen. Pas bij het starten zag ik dat de kassamedewerker en de Audi-man mij aangaapten, zo verbluft dat ik in de lach schoot.

Als er nog camerabeelden bestaan, dan is daarop de stompzinnige, eufore grijns zijn te zien waarmee ik de plaats delict verliet, in een overdreven hoog toerental. De snelweg was leeg als een startbaan. Ik trapte het gas in alsof ik wilde opstijgen. Staalblauwe lucht, verblindend laag licht. Mijn hart bonkte. Ik was een scholier die het plein af rende en ging spijbelen.

Toen klonk vanaf het dashboard een signaal dat me zweethanden bezorgde. Een waarschuwingslampje: gordel vergeten. Ik klikte hem vast, ademde in en evalueerde het voorval.

Het woord dat in me opkwam was redelijkheid. We werden met een gezamenlijk probleem geconfronteerd, die pinstoring, en ik zocht een redelijke oplossing. De ander schoot in een kramp – regels zijn regels – bij iets waar hij klaarblijkelijk geen protocol voor kende. Zelf denken is schaars geworden. Was dat hier aan de hand?

Een paar dagen eerder had ik aan de voordeur een discussie gevoerd met een folderbezorgster. Ze stond een huis-aan-huisblaadje door de krappe stenen gleuf te wurmen, en ik wees haar op de letters ‘NEE – NEE’ die aan weerszijden hiervan stonden gekrijt. „Maar dát telt niet!” viel ze uit. „Het geldt alleen als je een officiële sticker hebt! Van de gemeente!”

Wat is er toch aan de hand met de mensen? Zijn mijn intenties niet zonneklaar? En daar gaat het toch om? Deze types registreren de wereld alleen nog maar langs de oogkleppen van hun regeltjes. Betalingsverplichting. Nee/nee-sticker. Alles wat hierbuiten valt, moet wel moedwillige sabotage zijn.

Om intelligentie alléén gaat het hier niet. Ook in hogere functies zie je ze, de figuren die blindelings de regeltjes en protocollen volgen. De toeslagenaffaire maakte dat pijnlijk duidelijk. En recentelijk zie je het bij de bijstand. Een vrouw moet 7.000 euro terugbetalen omdat haar moeder wekelijks boodschappen voor haar deed. Iemand anders bakt als hobby soms taarten waar ze een tientje voor krijgt – 15.000 euro terugvordering. Het ligt ook niet altijd aan de handhavers. Individuele ambtenaren zijn vast nog wel in staat om te zien dat hun boetes volstrekt onredelijk zijn, maar de wetgeving en protocollen laat ze geen andere mogelijkheid. Er ligt niets tussen door de vingers zien en de allerhardste hand.

De wildgroei aan regeltjes maakt dat we de geest erachter minder herkennen en respecteren

Het lijkt zo logisch: als een instantie of groep faalt of ongewenst gedrag vertoont, stel je regels op om ze in het gareel te krijgen. Maar vrijwel elke regel heeft uitzonderingen en marges, die we ook weer willen afbakenen. Zo ontstaat een woekering, met overdreven gedetailleerde bepalingen van het type ‘vijf wietplanten toegestaan voor thuisgebruik’. Amsterdam wil een meldplicht voor feestverlichting. Beslaat die ‘meer dan 10 procent’ van je geveloppervlakte, of heb je ‘meer dan één vierkante meter’ aan lampjes? Dan moet je dat melden. Staan er straks ambtenaren (en overburen) met meetlinten naast de knipperende arrensleeën? Weet iemand nog waaróm die regel in het leven wordt geroepen? Om een kerstspecial van De Rijdende Rechter te kunnen vullen?

Een duidelijk negatieve spiraal. De wildgroei aan regeltjes maakt dat we de geest erachter minder herkennen en respecteren. Waardoor er nog meer regeltjes nodig zijn. Ingeval de klant niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen en evenmin contant geld bij zich heeft, dan dient hij of zij als onderpand een trouwring achter te laten. Is hij of zij ongehuwd, dan… Dit is waanzin.

De coronamaatregelen laten dit proces in extreme vorm zien. We raakten gewend aan voorschriften die dringend maar niet wettelijk verplicht waren, zoals het niet-medische mondkapje, of het voorschrift ‘twee personen buiten het eigen huishouden op bezoek.’ Wie wijsneuzig redeneerde, concludeerde geheel terecht dat een gezin met pubers wél hun opa en oma op bezoek mag krijgen, maar niet bij hén langs mag. Absurd!

Zeker, de letter van de wet heeft vaak iets ongerijmds. Daarom is het essentieel dat alle gemeenschapsleden vertrouwd zijn met de geest ervan. Er wordt een beroep gedaan op onze redelijkheid. Maar juist omdat we zo gretig door elk kiertje van die voorschriften kruipen, moeten die steeds waterdichter worden, geïmpregneerd met inlegvellen en addenda. Je winkel mag open als je ‘minimaal 70 procent’ omzet uit ‘essentiële producten’ haalt. Je mag je niet met meer dan twee personen op straat ophouden. ‘Zonder redelijk doel’ voegde het plaatselijke-verordeningsjargon daar voorheen aan toe, maar dat leidt natuurlijk weer tot discussies over wat een ‘redelijk doel’ is in het licht van ons zinloze universum.

Er bestaan denkers met een torenhoog IQ die het toch aan boerenverstand ontbreekt

Redelijkheid en billijkheid waren altijd de juridische speelzones, waarin vertrouwd werd op het eigen oordeel van alle betrokkenen. Volgens Aristoteles onderscheidt de mens zich van andere diersoorten door de rede, de ratio. Redelijkheid stamt weliswaar af van die ‘rede’, maar hoeft niet per se lijnrecht tegenover de emoties te staan. Er bestaan denkers met een torenhoog IQ die het toch aan boerenverstand ontbreekt. Ze missen een argeloos inzicht dat deels rationeel is, maar evenzeer stoelt op invoelen, aanvoelen en elementaire levenservaring.

Het boerenverstand voelt op z’n klompen aan dat er iets niet klopt aan een wereld waarin diversiteitscodes bepalen hoeveel vrouwen of mensen van kleur een organisatie moet tellen. Zo kreeg het stadsbestuur van Parijs laatst een boete van bijna een ton, omdat er te véél vrouwen in topfuncties waren aangenomen. De letter van de wet schrijft voor dat ‘maximaal 60 procent’ van zulke banen naar ‘leden van één geslacht’ mag gaan. Overregulering verengt diversiteit tot het turven van kleurtjes en geslachtsdelen.

Het boerenverstand snapt dat een regel een ondergrens is, geen morele norm. De regel moet zoiets als de vangrails naast de weg zijn, die je niet eens meer bewust registreert, laat staan dat je jezelf ten doel stelt er zo dicht mogelijk langs te schuren. De balkenendenorm was ooit bedacht als begrenzing aan de krankzinnige topsalarissen in het openbare bestuur, niet als een streefdoel voor bestuurder in salarisonderhandelingen. Zoals een vijf-en-een-half de absolute ondergrens is voor een rapportcijfer, niet het cijfer dat je moet ‘halen’. „Wat? Ben ik gezakt? Maar ik kom maar één tiende tekort!” Die mentaliteit, die is geestdodend.

Maar het is zo frustrerend, als je wel naar die morele norm wilt leven, en overal op je vingers wordt getikt door regelneven

„Het geldt alleen als u een sticker van de gemeente hebt!” Dat ging ik eens nazoeken. Wat bleek? Het was deze zomer bij ons in Den Haag juist veranderd! Alleen bij een ja/ja-sticker mocht je nog reclamefolders bezorgen. Ha! Stond ik even in mijn recht! Alhoewel. Dit ging om een huis-aan-huisblad. En daarvoor geldt… inderdaad: een uitzondering. Géén sticker staat sinds 1 juli dus gelijk aan een nee/ja-sticker, als u begrijpt wat het stadhuis bedoelt.

De bezorgster handelde dus correct. Ik stelde me haar baas voor, in een onverlichte kelderbox naast hoog opgestapelde bundels papier. Die eiste vast een target, en viel tegen haar uit als ze met te veel papier terugkeerde. Was ík hier niet degene die onredelijk deed?

Pak dat krantje aan en ga niet muggenziftend in discussie. Maar het is zo frustrerend, als je wel naar die morele norm wilt leven, en overal op je vingers wordt getikt door regelneven: doe jij eens redelijk!

Maar ik bén redelijk! Redelijkheid betekent ook dat je je soms juist níét aan de exacte voorschriften houdt. Het omgekeerde is veel kwalijker. Dat is het land waarin iedereen strikt de letter respecteert, maar van de geest geen benul heeft. Daar begint het steeds meer op te lijken, en daarom wind ik me er zo over op. Ik wil geen land van gedresseerde zombies. Ergens moet die negatieve spiraal doorbroken worden, dus waarom niet aan mijn eigen voordeur?

Toen het mondkapje nog een dringend advies was, deed een minderheid het op

Maar blijven er niet altijd individuen die alleen met repressieve regels naar ethisch gedrag zijn te dwingen? Toen het mondkapje nog een dringend advies was, deed een minderheid het op. Pas bij een wettelijke, handhaafbare verplichting bond men schoorvoetend in.

Boetes zijn nodig, maar niet in alle situaties. Op sommige plekken werken ze zelfs averechts. Bij kinderdagverblijven in Israël deden wetenschappers twintig jaar geleden een experiment. Ouders kwamen vaak te laat hun kroost ophalen. In de verwachting dat dit tot stipter gedrag zou leiden, stelde men een boete in voor late afhalers.

Verrassing: de groep met de boete kwam steeds vaker te laat dan de controlegroep. Later je kind afhalen was een recht geworden dat je kon kopen. Daarvóór was het een kwestie van solidariteit en verantwoordelijkheid geweest: je wist dat ook die kinderoppassen naar hun huizen en gezinnen wilden. Door er een transactie van te maken, verdween hun menselijke dimensie uit beeld. Het was een funeste verschuiving van geest naar letter. Een goed werkende gemeenschap heeft behoefte aan precies het omgekeerde.

Het mondkapje is bij ons nooit van meet af aan als sociaal attribuut neergezet. Daardoor werd het later ook nooit meer echt onderdeel van een sociaal contract. Toen het in treinen verplicht werd, werd meteen via de omroepinstallaties met boetes gedreigd voor dwarsliggers. Het behoorde tot het rijk van de letter.

Zeker als er algoritmes aan te pas komen om vermeende fraudeurs op te sporen, komen we nog dieper in die negatieve spiraal. Dat zagen we bij de toeslagenaffaire, maar het dreigt ook bij de bijstand of de studiefinanciering. De fraudedetector moet altijd een hulpmiddel blijven, nooit een vervanging voor een menselijke beoordelaar. Anders krijgen we een geestloze samenleving waarin nood nooit meer wet kan breken, en waarin onderling vertrouwen verdwijnt.

Mijn carrière als benzinedief was een heel kortstondige. Bij elk van de – ineens talrijke – politievoertuigen die in mijn binnenspiegel verschenen, klopte mijn hart in mijn keel. Uiteindelijk stopte ik bij een parkeerplaats. Op mijn telefoon tikte ik een mailtje aan het pompstationbedrijf, waarin ik de situatie uitlegde. Ziezo, afgedekt, naar de letter althans. Ik vervolgde mijn tocht tussen de vangrails.

Ik hoorde er niets meer van. Pas twee maanden later kreeg ik een brief. Men had mijn kenteken vastgelegd en was ervan uitgegaan dat ik ‘per ongeluk’ vergeten was te betalen. Of ik het oorspronkelijke bedrag alsnog wilde voldoen. Alleszins redelijk.

Een huis-aan-huis-blad heb ik sindsdien ook nooit meer in de bus gekregen.