Analyse

De mens is ziekelijk gewend aan achteruitgang

Natuur De natuur holt achteruit. Elke generatie heeft een nieuw normaal: het ijkpunt ligt steeds lager. Een ommekeer is mogelijk als we voorbij het nut van natuur kijken.

Een harde scheidslijn tussen gekapt en ongekapt regenwoud in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso. De akkers zijn bedoeld voor de teelt van sojabonen.
Een harde scheidslijn tussen gekapt en ongekapt regenwoud in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso. De akkers zijn bedoeld voor de teelt van sojabonen. Foto Paulo Whitaker/Reuters

Het gezin speelt op Tweede Kerstdag het spel Pandemic, en plotseling landt er een vliegje op het bord. Schoonzoon reageert meteen. Je ziet het aan z’n gezicht, hij heeft dodelijke plannen. Hij strekt z’n arm. De uitgestoken wijsvinger gaat richting het diertje. Maar dan houdt hij in. Hij lijkt zich iets te realiseren. Hij kijkt naar z’n lief – onze oudste dochter. Die kijkt hem fronsend aan, en zegt: „Dan zit je hier in de problemen hè.” Waarop schoonzoon van z’n actie afziet.

Het vliegje deed ons geen kwaad. Het is zo klein, en kansloos tegen ons. Waarom zou je het doden? In ons huishouden worden dieren bij voorkeur niet van het leven beroofd. Een spin op de wc? Die wordt buiten in de tuin gezet. Wespen net zo. Vliegen en fruitvliegen in de regel ook, tenzij het er te veel worden – dat vinden we dan onhygiënisch.

Wat in dit gedrag ook meeweegt is het besef dat de natuur wereldwijd zo achteruit holt. Moet die spin of die wesp dan ook platgeslagen, zomaar, omdat het kan?

Over dat snelle verlies aan soorten dieren en planten schreef het Ipbes, het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties, vorig jaar een lijvig en alarmerend rapport. En het is niet alleen gaande in de tropen, waar regenwoud wordt omgezet in landbouwgrond. Ook in Europa gaat het nog steeds bergafwaarts, meldde het Europees Milieuagentschap afgelopen oktober. Ondanks decennialange pogingen van de mens om die afname tegen te gaan, lukt het ons niet het tij te keren. Waarom niet, vraag je je af.

Marien bioloog Daniel Pauly heeft daar in 1995 een theorie over ontwikkeld, die als een ziekte klinkt: het shifting baseline syndrome. Pauly zette de theorie uiteen in een kort essay in Trends in Ecology and Evolution. Hij vraagt zich af waarom de visstanden maar achteruit blijven gaan, ondanks alle monitoring. Het komt, zo redeneert Pauly, omdat elke generatie viswetenschappers de situatie aan het begin van haar carrière als de baseline accepteert. De hoeveelheid vis van een soort, en de hoeveelheid soorten die er op dat moment is, geldt als de basis. En die basis gebruik je om vangstquota vast te stellen. De quota worden vervolgens onvoldoende nageleefd en gehandhaafd. De visstanden gaan verder achteruit. En een volgende generatie wetenschappers accepteert de armere situatie dan weer als de norm. Zo verschuift de baseline.

Historisch besef

Als remedie tegen deze ‘generationele amnesie’ pleit Pauly ervoor dat de visserijwetenschappen gebruik moeten durven maken van historische, anekdotische waarnemingen, om zo beter zicht te krijgen op de situatie van tientallen, honderden jaren geleden. Zoals de astronomie en de oceanografie al gewoon zijn te doen. Genoeg anekdotes, schrijft Pauly, die van vollere, soortenrijkere zeeën getuigen. En dus van een baseline die op een veel hoger niveau ligt. Dit historisch besef zou ons kunnen helpen onze ziekte te overwinnen, aldus Pauly.

Zou het inderdaad zo zijn?

Je hoort de laatste jaren de term shifting baseline vaker. Ook in relatie tot het veranderende klimaat. Onze kinderen groeien op met minder sneeuw en ijs dan wij uit onze jeugd kennen. Maar ze weten niet beter. En dus accepteren ze het. Dat is het idee. Maar hoe plaats je dan de recente massale jongerenprotesten?

Het vaststellen van een geschikte baseline is een substantiële uitdaging

Masashi Soga en Kevin Gaston

Helaas geeft de wetenschappelijke literatuur teleurstellend weinig houvast over het shifting baseline syndrome. Sinds het essay van Pauly zijn er 152 publicaties (tussen 1995 en 2017) over verschenen, zo inventariseert een vorig jaar gepubliceerde meta-analyse in Sustainability. Het merendeel (124 publicaties) beperkt zich tot visserij en aquatische systemen. Van de 152 publicaties achten de auteurs er slechts 8 van voldoende kwaliteit. Het empirisch bewijs voor het bestaan van het shifting baseline syndrome is „relatief zwak”, schrijven ze.

Beter historisch besef

Bij de term ‘baseline’ vraag je je ook af: wat is dan de goeie basis? Die van duizend jaar geleden? Moeten we een miljoen jaar terug in de tijd? „Het vaststellen van een geschikte baseline is een substantiële uitdaging”, schrijven Masashi Soga en Kevin Gaston in een drie jaar geleden gepubliceerd overzichtsartikel over het shifting baseline syndrome. Zij achten het bestaan ervan overigens wél bewezen (ze halen daarvoor zeven publicaties aan, maar de meta-analyse uit 2019 kwalificeert er daarvan maar twee van voldoende kwaliteit).

Soga en Gaston vragen zich af of we de natuur wel kunnen redden met een beter historisch besef, en meer data. Ze halen ook andere mogelijke oorzaken van het syndroom aan. Bijvoorbeeld dat de interactie met de natuur afneemt – de laatste decennia doordat de mens meer en meer tijd binnenshuis besteedt, met de tv, de computer, met games.

En dat gaat richting een heel andere, misschien wel diepere oorzaak van het natuurverlies. Namelijk: onze relatie met wat wij de natuur noemen. Filosofen, ecologen, sociologen hebben er de laatste tien jaar opeens veel aandacht voor. Het vorig jaar verschenen biodiversiteitsrapport van het Ipbes staat er opvallend lang bij stil. Het benadrukt dat er allerlei manieren zijn waarop samenlevingen de natuur beschouwen. Kenmerkend voor de westerse samenleving is het naturalisme, dat begin 17de eeuw ontkiemt bij filosofen als Descartes. Ze plaatsen de natuur apart van de mens, als een extern element, dat je via experimenten en analyse kunt controleren en sturen. Via handel en kolonialisme verspreidt dit wereldbeeld zich. De Verlichting, met zijn nadruk op de ratio en de autonomie van de mens, versterkt dit beeld. De natuur wordt almaar verder geobjectiveerd. Het is een ding. De mens beoordeelt haar in termen van nut.

Zolang wij vinden dat de planeet van ons is, zullen we geen duurzame toekomst ontwikkelen

Matthijs Schouten ecoloog en filosoof

Dit is de werkelijke kern van het probleem, vertelde ecoloog en filosoof Matthijs Schouten me een paar maanden geleden. Hij is hoogleraar natuur- en landschapsbescherming aan de Universiteit van Cork. „Zolang wij mensen vinden dat wij centraal staan, en dat de planeet van en voor ons is, zullen we geen duurzame toekomst ontwikkelen”, zei hij. Onze moraal moet shiften. De vraag is dan eerder: zijn wij, westerlingen voorop, in staat de natuur met andere ogen te gaan zien? Niet als object, maar als subject. Als iets dat zijn eigen leven mag leiden. Dat respect en wederkerigheid verdient.

Schouten geeft zijn studenten altijd een oefening mee, vertelt hij. Zoek iets uit wat niet door de mens gemaakt is – een boom, een bos, een stuk hei. Ga zitten en kijk, zonder oordeel, zonder concept. Doe dat vijf minuten, tien minuten, een half uur. En kijk wat er gebeurt. „Een student vertelde me dat hij, na de oefening een tijdlang gedaan te hebben, de boom niet meer voorbij kon lopen zonder hallo te zeggen”, zegt Schouten. Hij haalt filosoof Martin Buber aan. De boom was niet langer een ‘het’; hij was een ‘gij’ geworden.

Daarom staat het Ipbes-rapport zo nadrukkelijk stil bij inheemse volkeren. Om te onderstrepen dat er zoveel andere wereldbeelden zijn. Waar we iets van kunnen leren. Of is het: van moeten leren? Want de snelle groei van de wereldbevolking – sinds 1970 een verdubbeling naar 7,8 miljard nu – en het daarmee gepaard gaande ruimtebeslag, de vervuiling, het verlies van biodiversiteit, vraagt dat alles niet om een herbezinning?

Heel veel mensen ervaren natuur als domein van zingeving en verwondering

Matthijs Schouten ecoloog en filosoof

Het Ipbes-rapport noemt bijvoorbeeld het animisme. En het totemisme. Het zijn „conceptualisaties” van de relatie tussen de mens en het niet-menselijke, met veel spirituele aspecten. Bomen, rotsen, de grond: ze zijn vaak bezield. Sommige samenlevingen zien bepaalde planten en dieren om hen heen als familieleden. „Wij in het Westen vinden dit al gauw zweverig klinken”, zegt Schouten. Maar tegelijkertijd ziet hij groeiende aandacht voor de vreugde en het geluk dat onze niet-menselijke omgeving ons kan geven. Mensen zoeken altijd naar betekenis, naar iets groters. „Heel veel mensen ervaren natuur als domein van zingeving en verwondering.” Het confronteert ons met een diepe vraag, zegt Schouten: wie ben ik, en in wat voor wereld wil ik leven?

Geen heerser meer

Het naturalistische beeld is ook al aan het schuiven. In Europa zien burgers zich liever niet meer als heersers die zich boven de natuur plaatsen, zo ontdekten onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen. De voorkeur gaat uit naar een gemengd beeld van rentmeester (de mens zorgt goed voor de natuur) en participant (de mens is onderdeel van de natuur). Dezelfde verschuiving is gaande in de Verenigde Staten, zo blijkt uit onderzoek dat vorige maand is gepubliceerd in Nature Sustainability.

Maar de groep die deze beweging vooralsnog niet lijkt te maken, zijn de beleidsmakers. Overheden ‘verkopen’ hun natuurbeleid vanuit „een monetaire evaluatie”, aldus de Nijmeegse onderzoekers. Het nut staat nog steeds voorop. De favoriete term is: ecosysteemdiensten. Zie de eerder dit jaar aangekondigde biodiversiteitssstrategie van de Europese Commissie. Het gaat vooral over „economische voordelen”: het nut dat bestuivers hebben voor de landbouw, de potentiële medicijnen die nog ontdekt kunnen worden, de CO2 die extra bos kan vastleggen in de strijd tegen de opwarming van de aarde. Allemaal instrumenteel.

Daarmee spreken ze de werkelijke motivaties van burgers om zich voor de natuur te interesseren en in te zetten – schoonheid, een betekenisvol leven – niet aan. En dat is een gemiste kans.

Lees een interview met milieufilosoof Martin Drenthen: Zo leuk is de natuur niet, maar we móéten er iets mee