Het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, Ongekend onrecht, bevat harde conclusies over het functioneren van bestuursrechters, in het bijzonder de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ons staat niet bij dat wij eerder zoiets hebben meegemaakt.
De commissie schrijft: „Zonder zich te willen uitlaten over individuele rechterlijke uitspraken, constateert de commissie dat ook de bestuursrechtspraak jarenlang een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van de niet dwingend uit de wet volgende, spijkerharde uitvoering van de regelgeving van de kinderopvangtoeslag.
Daarmee heeft de bestuursrechtspraak zijn belangrijke functie van (rechts)bescherming van individuele burgers veronachtzaamd. De commissie is met name geraakt door het tot in oktober 2019 wegredeneren van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die zouden moeten dienen als stootkussen en beschermende deken voor mensen in nood.”
Dat is een passage die je niet zo snel verwacht in een traditie van omgang tussen parlement en rechters die – terecht – wordt gekenmerkt door afstand en afstandelijkheid. De parlementaire ondervragingscommissie signaleert een tekortschietende rechtsbescherming door nota bene de rechter.
Gewone civiele zaken zoals wanprestatie, arbeidsgeschillen, onrechtmatige daden, en misdrijfzaken, en ook belastinggeschillen komen eerst bij de rechtbanken terecht, kunnen vervolgens, als een van de partijen dat wil, in hoger beroep opnieuw worden behandeld en daarna tot op zekere hoogte ook nog door de cassatierechter, de Hoge Raad, worden berecht.
Niet herkauwen
Dat geeft de procespartijen de mogelijkheid hun zaak door rechters op drie niveaus te laten bezien. Dat leidt niet tot ‘herkauwen’, maar tot een zorgvuldiger gang van zaken. Waarom zou je belastingzaken, in de kern ook bestuursrechtelijke geschillen, wel door drie instanties laten behandelen en algemene bestuurszaken, ook al kunnen die over grote belangen in materieel en immaterieel opzicht gaan, maar twee instanties laten doorlopen?
Onze veronderstelling is, dat bij twee herbeoordelingen de kans op ‘uit de bocht vliegen’ toch kleiner zal zijn. Niet voor niets is in zaken van sociale zekerheid die in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep in Utrecht worden behandeld, een (te) kleine mogelijkheid opgenomen om ook nog naar de Hoge Raad te gaan.
De wantoestand doet de deur dicht en dwingt in alle zaken tot rechtspraak in drie instanties in één rechterlijke macht
Ons brengt die conclusie tot een suggestie voor niet alleen het invoeren van de gewone structuur van rechtspraak in drie instanties in zaken van algemeen bestuursrecht. Zij brengt ons ook tot de suggestie van een oplossing voor een ander nu wel zeer sprekend probleem.
Wie ongelijk krijgt van de bestuursrechter op het eerste niveau (in de toeslagenkwesties kreeg de Belastingdienst nogal eens ongelijk van de rechtbanken) kan vervolgens in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dat is een bij de hoogste adviseur van de regering, de Raad van State, ondergebrachte gerechtelijke instantie. Voorwerp van debat sinds jaren is of het nu wel zo voor de hand ligt bestuursrechtspraak te laten uitoefenen in de nabijheid van die hoogste adviseur, waarvan een lid van de regering de formele voorzitter is.
Wantoestand
Pogingen de bestuursrechtspraak in hoger beroep bij de gewone rechterlijke macht onder te brengen zijn tot nu toe mislukt. Ook kritische uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben onvoldoende tot bezinning geleid. Maar de nu gebleken wantoestand doet de deur dicht en dwingt tot een voor de hand liggende oplossing: in alle zaken, uitzonderingen daargelaten, rechtspraak in drie instanties in één rechterlijke macht.
Lees ook: Haal het bestuursrecht uit de Raad van StateDe rechtspraak van de Afdeling kan dan worden ondergebracht bij kamers van de bestaande vier gerechtshoven en de cassatierechtspraak in algemene bestuurszaken bij de Hoge Raad. Dan is er één hoogste rechter die verantwoordelijk is voor de rechtseenheid en voor een goede toepassing van het recht, die recht doet aan ons allen, ons allen de vereiste rechtsbescherming geeft. Dat geeft een betere waarborg tegen het ‘uit de bocht vliegen’ dan de huidige structuur.