Monoloog blijkt dit jaar de ideale theatervorm

Monologen bonanza Door de coronacrisis werd de monoloog een uitkomst. Met één acteur was het veilig werken. „Het is een eerlijkere en echtere vorm van theater.”

Tamar van den Dop in de mooiste monoloog van het jaar: ‘Every Brilliant Thing’.
Tamar van den Dop in de mooiste monoloog van het jaar: ‘Every Brilliant Thing’. Foto Koen Veldman

Wat er wel goed was aan dit door corona geplaagde theaterjaar was de verhevigde aandacht voor monologen. De monoloog bleek in juni de ideale uitkomst, in een fase dat er wel weer gespeeld mocht worden, maar zelfs acteurs afstand van elkaar moesten houden en repeteren met groepen dus onmogelijk was. Het was opeens ‘Lang leve de monoloog!’

De monoloog werd het zinnebeeld van dit coronajaar in het theater. Niet zo gek, want de schoonheid van de monoloog ligt in de beperking: een mens alleen met zijn verhaal. In geen ander genre wordt de liefde voor het wonder van de acteur en de kracht van taal zo compleet bevredigd.

Bij Internationaal Theater Amsterdam mocht Joy Delima in reprise met haar afstudeersolo Stamboommonologen en bij het Theater Festival werden Door de schaduw heen van Dilan Yurdakul en Jezebel van Cherish Menzo geprogrammeerd. Stuk voor stuk prachtige, indringende performances.

Every Brilliant Thing is een theatrale spijkerbom van menselijke veerkracht, liefde en troost

Nina Spijkers zou voor het Zeeland Nazomerfestival een bewerking maken van Shakespeares Driekoningenavond, maar koos wegens de omstandigheden voor de monoloog Zee Muur, gespeeld door Sander Plukaard, in Middelburg. Deze monoloog ging op precies dezelfde dag ook in Den Haag in première, bij Het Nationale Theater, in het Engels gespeeld als Sea Wall, door Emmanuel Ohene Boafo, in regie van Erik Whien. De dubbele première is een treffende illustratie van de monologenbonanza.

Het Nationale Theater schreef het leeuwendeel van de in allerijl geproduceerde monologen op zijn conto, onder het motto Het Nationale Theater speelt altijd. Dat leidde eind augustus tot een première-weekend met maar liefst zeven monologen, tijdens twee avonden en een zondagmiddag. Dat weekend, ramvol ijzersterke optredens, was een acteursfeestje en vormde zonder meer de theater-happening van 2020.

‘Het publiek vindt me een klootzak’. Justus van Dillen over het spelen van de monoloog ‘Judas’

En dan waren er ook nog de reeds geprogrammeerde monologen, die ook onder de nieuwe omstandigheden konden doorgaan. Imponerend was de kracht en emotionaliteit van Hans Kesting in Wie heeft mijn vader vermoord (Internationaal Theater Amsterdam), de virtuoze taalbehandeling van Ludwig Bindervoet in Patroon (Toneelgroep Oostpool) en de subtiliteit van Justus van Dillen in Judas (Theatergroep Suburbia).

Verbluffend

De mooiste monoloog van het jaar, ook van Het Nationale Theater, was niet eens op hun première-weekend te zien: Every Brilliant Thing, afwisselend gespeeld door Bram Suijker en Tamar van den Dop. Dat stuk is door de beroerde omstandigheden zelfs nooit officieel in première gegaan. Maar zelfs als ‘werkvoorstelling’ waren de versies van de twee acteurs verbluffend: een theatrale spijkerbom van menselijke veerkracht, liefde en troost. Daarmee niet alleen in de vorm, maar ook in emotioneel opzicht ideaal coronatheater.

In Every Brilliant Thing besluit een kind van zeven om een lijst van dingen op te stellen die het leven de moeite waard maken. Het kind – dat een meisje of jongen kan zijn – maakt die lijst voor zijn moeder, die last heeft van depressies, in reactie op haar eerste zelfmoordpoging. Nummer 1 is ‘IJs!’ Nummer 7: ‘Mensen die struikelen.’ De gewoonte om briljante dingen te benoemen verstomt niet en blijft een leven lang, tijdens ups en downs, een reddingsboei.

In de briljante tekst van auteur Duncan Macmillan (in Nederland bekend van People, Places & Things) en comedian Jonny Donahoe is dit appel op schoonheid en optimisme van het kind in de strijd met de deprimerende toestand van de moeder zowel keelsnoerend als vrolijkstemmend. Of, zoals acteur Bram Suijker zegt als ik hem erover opbel: „Het stuk creëert een saamhorigheidsgevoel, omdat we somberte, depressie en zelfs suïcide kunnen bespreken. Het taboe wordt doorbroken en dat is geweldig. Het is een zwaar onderwerp, maar met lichtheid opgeschreven.”

Eerlijk en echt

Erik Whien is bij uitstek de specialist in het genre. Hij regisseert Every Brilliant Thing en bij Het Nationale Theater deed hij het genoemde Sea Wall en Becketts Krapps laatste band, met een geweldige Jaap Spijkers. Eerder maakte hij onder meer bewierookte monologen als De wereldverbeteraar met Sanne den Hartogh (bij Toneelschuur Producties) en Find me a boring stone met Gijs Naber (Theater Rotterdam). En dit seizoen was hij verantwoordelijk voor vijfsterrenvoorstelling De zaak Shell, dat bestaat uit vijf korte monologen.

Waarom Erik Whien van ‘De wereldverbeteraar’ een monoloog maakte

Over de telefoon vertelt Whien waarom hij zo houdt van monologen: „Het is een eerlijkere en echtere vorm van theater. Theater doet vaak nep aan door de illusie van een andere wereld die op het podium wordt gecreëerd. Bij een monoloog is geloofwaardigheid minder een issue, want er ontstaat meteen een sterk gevoel van hier en nu. De acteur spreekt direct tot het publiek. Hij is niet ergens anders, hij is in dezelfde ruimte. Als publiek hoef je geen code te omarmen die stelt dat je gelooft in de fictie die de acteur oproept.”

De dwingende blik van een acteur kan het repeteren wel ongemakkelijk maken. „Soms zeg ik tegen een acteur: wend je maar af van mij, dan kan ik beter kijken.”

Niet dat oogcontact een vereiste is. „Er zijn acteurs die over het publiek heen kijken. Ik ken acteurs die hun lenzen uitdoen als ze optreden. Omdat ze dan een blur hebben en afstand scheppen. In Eindspel, in wezen ook een monoloog, speelde Hans Croiset met zonnebril, maar hij keek niet de zaal in. ‘Geen denken aan’, zei hij. Dan werd hij afgeleid. Hij had zijn ogen dicht.”

Is zijn ervaring dat acteurs nerveus zijn voor een monoloog? „Honderd procent. Vanwege dat zaalcontact en de verantwoordelijkheid. Je bent de enige. Het is doodeng dat het publiek zich anderhalf uur op jou richt. Je bent kwetsbaarder. Je ziet de man op rij 4 in slaap vallen en dat moet je verwerken; denken: hij heeft een zware dag gehad, het ligt niet aan mij.”

Eenzaam

Tamar van den Dop is zo’n actrice die om die reden nooit een monoloog deed, tot Every Brilliant Thing. Na een repetitie in Zaal 3 van Het Nationale Theater zegt ze: „Ik was er bang voor, maar ik vind het nu tof om te doen. Een monoloog leek me naakt en eenzaam. Ik dacht: dan moet je alles uit jezelf halen, terwijl mijn liefde voor theater ligt in het samenspel. Als voetballers die een een-tweetje hebben en dan een goal maken.”

Hans Kesting in ‘Wie heeft mijn vader vermoord’.

Foto Jan Versweyveld

In Every Brilliant Thing wordt dat deels verholpen door de interactie met het publiek. Toeschouwers krijgen kaartjes met ‘briljante dingen’ van de genummerde lijst, die ze uitspreken als hun nummer wordt genoemd. En er zijn scènes met publiek. „Dat improviseren met publiek is spannend. Mensen zeggen soms dingen die niet in het verhaal passen. Dat daagt me uit om adequaat te reageren. Daarin lijkt het op stand-upcomedy.”

De bijbehorende timing is een kwaliteit die ook regisseur Erik Whien zoekt. „Een acteur die een monoloog doet, moet veel in huis hebben, maar ik vraag alleen acteurs die met de wetten van comedy overweg kunnen. Ik hou van die lichtheid en van dat soort spelers. Als je publiek kan laten lachen, dan kan je ze ook laten huilen. Een acteur moet innemend genoeg zijn om een bondje met het publiek kunnen sluiten.”

Een monoloog kan ook extreem aandoen, door de uitgebeende vorm. „Die eenvoud moet je omarmen”, zegt Whien. „De poëzie en de muziek zit in het verhaal, in de woorden en tussen de regels.” Maar het maakt dat marketingafdelingen van theatergroepen niet per se blij zijn met het genre, zegt hij. „Veel toneelliefhebbers willen liever iets meemaken, met tien acteurs en decorstukken die omhoog gaan. Maar ik ben blij dat ik zoveel monologen heb gedaan die goed vielen bij het publiek. Je hebt geen rookmachines nodig voor een mooie voorstelling.”