Het was het jaar waarin de franje verdween. In musea, in winkels en op marktpleinen schuifelde je binnen de tapelijnen. Films zag je in uitgestorven zalen zonder nazit. Wie nog uit eten durfde trof een pompje handgel naast zijn bord. Boeken verschenen zonder presentaties, tentoonstellingen zonder borrels. Theaters gingen op de fles. Cafés over de kop. Wie nog feestvierde riskeerde een dwangsom. Ook de stijfkoppigste bejaarde leerde QR-codes scannen en Zoom-meetings aanmaken. Verjaardagen kregen het karakter van een zakelijk consult in de achtertuin.
Rond elk pleziertje buitenshuis hing een tijdslot. En dat is wat ik gereserveerd heb om terug te blikken en mijn gedachten te ordenen. Een tijdslot, van tien minuten, opgesloten met één schilderij, ook nog eens één van mijn meest geliefde werken, Vermeers Gezicht op Delft.
Vóór dit jaar liep ik met mijn Museumkaart soms zomaar het Mauritshuis binnen, alleen om eventjes in de Vermeerzaal te kijken. Nu is het best een toer. Een volle week vooraf reserveren is noodzakelijk. Routestickers, trap op, mondkapje, twee suppoosten zetten me in een wachtruimte. Hun scherm toont het speciale zaaltje, vanuit wel vier surveillancecamera’s, alsof ik op verhoor kom, of meedoe aan een ongetwijfeld wreed en sadistisch experiment. Dan mag ik meekomen. Een zacht grijs bankje zonder leuning, op anderhalve meter van het doek. Ik ben er. Het Gezicht op Delft is er, onaangedaan door het gedoe. Het zaallicht dimt, het doek gloeit op.
Op zoek naar het hart van wat telt
In the heart of the matter, fluister ik in mezelf. Ik herinner me namelijk plotseling hoe ik eens in het Musée d’Orsay werd rondgeleid met een vriend, door weer een vriend van hem, een oud-diplomaat die gestrand was in Parijs. In één specifieke zaal, waarin zijn blik bewonderend rondging, sprak hij die woorden eerbiedig uit: „Hier zijn we dan echt in the heart of the matter…”
Het is niet goed te vertalen. ‘De kern van de zaak’ is me te zakelijk. ‘Het hart van de materie’ mist dan weer die bijklank van ‘ertoe doen’. ‘Matter’ is sowieso een sleutelwoord in 2020. Door de Black Lives, maar ook door wie en wat er allemaal nog meer toe deden. Help de horeca. Hart voor de zorg. Trots op de boer. Code rood voor de evenementenbranche. Nederland schreeuwt om cultuur. Kermis is cultuur.
De franje was afgeworpen en we moesten op zoek naar het hart van wat telt. De essentie, zoals hier. Eén schilderij. Eén kijker. Eén zaal.
Ik zou liegen als ik beweerde dat het alleen maar een kwelling was, dat 2020. Van het inperken van groepsgroottes ben ik altijd al een warm voorstander geweest. Een gezelschap moet rond één tafel passen. In die zin dwongen ‘de maatregelen’ je ook tot een selectie van wie er het meest toe deden. De periode dat restaurants om tien uur sloten had ook voordelen. Je ging uiteen voor het kon inzakken of ontsporen, en je had vaak nog wat aan de volgende dag.
Op Hemelvaartsdag zat ik op vrijwel dezelfde plek als dit doek, in het gras aan het water in Delft, met een bevriende collega. Steenkoude wijn en bierflesjes uit een koeltas. Tussen de studenten. Je voelde je meteen vijftien jaar jonger. Het waren die zomerse lentedagen waar boa’s de handen zo vol aan hadden. We hadden het over wezenlijke dingen, zo staat me bij.
Snel tot de kern komen, dat moest je in die sociale tijdslots, zoals dat in Zoom-vergaderingen in extremis gold. Geen geleuter, geen small talk. Volgende agendapunt.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/12/data65366444-71a93f.jpg|//images.nrc.nl/1pD3rAA3De2JVkRZsbfZuE1GIC8=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/12/data65366444-71a93f.jpg)
Illustratie Sharon Coone
Livestream en afhaalmaaltijd
Zelfs de voorstellingen via livestreams hadden voordelen. Of misschien moet ik zeggen dat je vooral nadelen bleven bespaard. Zonder rijen bij de garderobe en verregende tramperrons kwam je meteen in de heart of the matter. Dichterbij dan je fysiek zou kunnen, al had je een kaartje voor de eerste rij.
Hier in het Mauritshuis kan dat sinds kort heel letterlijk. Het is het eerste ‘gigapixelmuseum’ ter wereld. Tijdens de eerste lockdown hebben ze het hele museum in superhoge resolutie ingescand, vlak na de tweede lockdown verscheen de app. Thuis kan ik dus nog dichterbij komen dan hier. Thuis kan ik met mijn neus bovenop al die witte, nevelige fonkelstipjes op de romp van de schepen komen, zonder dat een suppoost ingrijpt.
Maar gaat het dáár om?
Eind november keken we thuis naar De Stille Kracht van Ivo ten Hove, en haalden vooraf een Indische rijsttafel in huis, bij onze favoriete toko. Thuis een avondje uit met livestream en afhaalmaaltijd.
Het was een stuk met tropische regens en stoom die tussen vloerplanken opwalmde. Normaal zou je de druppels niet alleen voelen, je zou vooral ook ondergedompeld worden in die hele wereld van wisselende sensaties. Nu, zelfs op groot scherm, blijft het toch iets dat niet wezenlijk verschilt van wat je anders aan spectaculairs op tv kunt zien. Het was mooi. Het was, in deze omstandigheden, het best haalbare. Maar ik was me steeds aan het voorstellen hoe het zou zijn om er werkelijk bij te zijn.
Ik dacht – waarschijnlijk door de klankschalen en de sfeer van oosterse tempels – aan een bevriend stel met een tuinhuis waarin hij shiatsu-massages geeft. In 80 procent van de gevallen, vertelde hij eens, treedt er alleen al een heilzaam effect op doordat degene op tafel eindelijk wat aandacht krijgt en zelf zijn aandacht er even bij houdt.
Zo eenvoudig is het bij theatervoorstellingen en muziekuitvoeringen ook. De telefoon moet uit, de zaaldeuren vallen dicht, en eindelijk zul je met je aandacht een aanzienlijke spanne tijds bij één gebeurtenis gaan blijven.
Niets verhindert mij om thuis de eierwekker op tien minuten te draaien en naar Gezicht op Delft te gaan zitten turen in die hyperscherpe megapixels. En toch doe ik dat niet. Zoals er van die duizenden livestreambezoekers van De Stille Kracht hoegenaamd niemand zal zijn die tussendoor níét naar de keuken is gelopen, wat op zijn telefoon heeft zitten klooien, met degenen naast hem heeft gekletst.
Diepe concentratie en extatische openbaringen zoals Proust die had bij dit doek (bij exact dít object!) blijven uit. Ik merk hoe onrustig mijn gedachten zijn, hoe mijn blik over het schilderij stuitert. Irritatie. Het vergt ongemak om ergens te raken. Je moet toegeven aan waar iets in je zich tegen verzet.
Pas tegen het einde van mijn tijdvenster is er even een moment dat de wolken lijken te bewegen. Achter de poorten en torens schijnt de zon al op wat daken. Elk moment gaat hij ook hier doorbreken. Vermeer deed hetzelfde in het Melkmeisje of in de Brieflezende Vrouw, bedenk ik met een schok: in de stilstand de suggestie wekken van beweging, van iets belangwekkends dat op het punt staat te gebeuren. Bijna. Het is er bijna.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/07/data60137528-b745b7.jpg)
Langsrazende choreografie van obers
Is dit dan de ‘heart of the matter’? Voor welke zaal van Musée d’Orsay dat gold, ben ik trouwens straal vergeten. Waar we die avond aten beslist niet. Het was bij La Coupole – een grote, wervelende ruimte vol goud, kristal en spiegels, in Montparnasse. Het volle leven trok er voorbij. De kelners in het wit, de hoge schalen met zeevruchten op ijs, al die levens rond al die tafels, smaakvol gekleed.
Het is zo’n plek met een lange geschiedenis. Later las ik dat dit het favoriete restaurant was van James Salter, die er in de jaren vijftig kwam, en toen al geïmponeerd was door het verleden.
In Don’t Save Anything vraagt Salter zich af wat hem er zo aantrekt. Is het vanwege het eten? „Niet echt. Het eten is goed, net als de service. Maar het is niet alleen om deze dingen dat je een restaurant omarmt.” Stijl en karakter, daar gaat het om, en daar komt in dit geval nog iets bij. „In La Coupole heb je altijd de verwachting dat je er tout Parijs kunt aantreffen.”
Op de site van La Coupole zie ik dat je hun befaamde zuurkool nu via Uber Eats kunt laten thuisbezorgen. Het lijkt me een onbeschrijflijk treurige ervaring. We gaan niet uit eten om uit te eten. Je doet het om deel te nemen aan iets dat opwindend en stimulerend voelt.
Niet de beschilderde pilaren, de koepel en de langsrazende choreografie van obers zijn de franje, nee, het eten is dat. Dat moet goed zijn, zoals die schilderijen, films of toneelstukken goed moeten zijn, maar het is slechts één component. Compleet is de ervaring pas wanneer je haar deelt en ze resoneert. Met je eigen gezelschap diep je via die werken of gerechten en de gesprekken erover de onderlinge verbinding uit. Via de menigte onbekenden resoneert de ervaring.
Zelfs dat lukt virtueel nog wel, enigszins. Mijn schoonmoeder en haar vriendin keken tegelijkertijd naar De Stille Kracht. Ze appten foto’s van hun speciaal aangepaste stoelopstelling, en we praatten achteraf na, als in een foyer.
Een paar dagen na de Stille Kracht gingen we na lange tijd weer naar echt theater. Een kindervoorstelling, hilarisch en diepzinnig tegelijk, Wiedeedhet, door BonteHond. We hadden vroeg kaartjes gekocht, en behoorden zo tot de uitverkoren dertig. Een van de actrices, Kim van Zeben, hadden we deze zomer een week lang meegemaakt bij het avondtheater op een camping in Frankrijk. Fenomenaal, hilarisch, virtuoos spel, dat een paar honderd kinderen, jongeren en volwassen liet schaterlachen en verwonderde. Corona bestond niet.
Even was de magie van die zomeravonden terug. Het resoneerde, zelfs al was het in maar dertig stoelen. Het gaat om een wisselwerking tussen de twee componenten, het intrinsieke en het sociale, en welk van die twee wezenlijk is, en welke bijkomstig, is dan ook niet meer uit te maken.
Praten, horen, proeven
Wat is franje en wat de kern? Horeca, cultuur en recreatie gingen als eerste op slot. Vanuit beleidsstandpunt zijn dit dus bijzaken, tegenover hoofdzaken als gezondheid en economische welvaart. En toch: zodra we vrij zijn, gaan we doorgaans op reis en recreëren. Zo krijgen geld en gezondheid pas zin.
Wat ik ook merk is dat solitaire, in isolatie genoten esthetiek niet helemaal volstaat. Ik wil met anderen praten over wat er valt te zien, horen, proeven. Ik mis een klankbord in deze geïsoleerde Vermeer-cel. Zelfs voor de meest eenzame kunstconsumptie wint het sociale aspect aan belang: lezen. Naar schatting bestaan er wel vierduizend leesclubs, waarin leeservaringen resoneren in kleine gemeenschappen.
Het gaat om relaties en niet puur om objecten. Wat telt is eerder de werking dan de werken. Zonder franje is de kern betekenisloos, een leeg hart. De crisis heeft veel gereduceerd tot een kale essentie die we aanzagen voor een hoofdzaak. Maar die ligt vaak elders dan waar we hem in eerste instantie vermoedden: zelden in het midden, maar over de entourage verstrooid.
En tot de ongrijpbare, mild kwellende kanten hiervan behoort dat je die zinvolle ervaring nooit echt kunt afdwingen – ze ontglipt me oog in oog met Vermeer – en dat je je ze pas achteraf realiseert.
Tussen de brieven die Vladimir Nabokov schreef nadat hij uit Rusland was gevlucht, zit een hartverscheurend mooie, waarin hij aan zijn moeder schreef, op 20 oktober 1920, hoe erg hij het paradijs miste waaruit zij verbannen waren. Fotografisch scherp beschrijft hij het landgoed Vyra, en hun oude, royale leven in Sint-Petersburg. „How little we valued our paradise… We should have loved it more pointedly, more consciously…”
Nadrukkelijker en bewuster ons paradijs liefhebben. Voor Nabokov was er geen terugkeer en tweede kans mogelijk, maar in ons geval kiert er toch steeds helderder iets van een terugkeer.
Moeten we nadrukkelijker genieten? Al vóór de coronacrisis was het in zwang om tegen iemand die druk in de weer was op zijn eigen verjaardags-, huwelijks- of weet-ik-veel-feest zalvend te zeggen: „Vergeet je niet een beetje te genieten?” Whaaaa…! Hou op! Ga weg! Bewust genieten van wat telt is als water proberen vast te grijpen.
Het schilderijlicht dimt. Ik stap naar buiten, groet de portiers. Weer stap ik door de nevelkou van de Haagse straten, met de herinnering aan die gloeiende Vermeer in mijn hoofd. Alweer haalde ik er niet alles uit wat er in zit. Alweer was ik er bijna. Alweer zal ik moeten teruggaan.