Tien jaar geleden haakte de Arabische wereld eindelijk aan bij de zogeheten ‘derde democratiseringsgolf’. Sinds midden jaren zeventig had de ene na de andere dictatuur het veld moeten ruimen. Eerst in Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Portugal), toen in Latijns-Amerika en vanaf eind jaren tachtig ook in Oost-Europa. De verwachtingen waren hooggespannen; niet voor niets werd het etiket ‘Arabische Lente’ populair.
Maar na een korte periode van euforie sloeg de stemming al vrij snel om in de richting van ontgoocheling en zwaarmoedigheid. Het etiket ‘winter’ vond ingang en de Arabische Lente werd links en rechts als ‘mislukt’ gekwalificeerd.
De protesten in Irak, Algerije, Marokko, Libanon en Soedan genereerden in de afgelopen jaren nog wel een sprankje hoop (sommigen spraken al van ‘Arabische Lente 2.0’), maar zeker sinds de coronapandemie en de wereldwijde recessie is de weg vrij voor ongebreideld cynisme. In Foreign Policy drukte Steven Cook zich onlangs in die termen uit: „De regio is een dystopie geworden, gekenschetst door geweld, oplaaiend autoritarisme, economische ontwrichting en regionale conflicten, en er is geen uitweg. [...] Voor het eerst is de situatie in het Midden Oosten hopeloos te noemen.” Ook Midden-Oostenexpert Carolien Roelants aarzelt niet van mislukt te spreken.
Maar is die kwalificatie wel op zijn plaats? Het valt niet te ontkennen dat de Arabische opstanden in het begin van de jaren ’10 een ongekend moment van politieke bewustwording én actie zijn geweest. Het juk van decennialange onderdanigheid werd afgeworpen. De effecten daarvan zijn intussen niet verdwenen. In die zin waren de opstanden van tien jaar geleden slechts het begin van een langdurig proces, waarvan de uitkomst ongewis is.
Voorwaarden voor democratie
Enkele maanden na de val van Ben Ali in Tunesië en Mubarak in Egypte deed Hubert Smeets in nrc.next een lovenswaardige poging die complexiteit in beeld te brengen. Onder de kop Met een verjaagde dictator is er nog geen democratie somde hij een tiental randvoorwaarden op. Die variëren van enige nationale consensus, economische voorspoed, opleidingsniveau tot individueel geluk. Bij meer of minder afwezigheid daarvan is de kans groot dat er van democratisering niets terecht komt. Bekijken we na tien jaar Smeets’ lijstje van zestien landen (inclusief Iran en Turkije) nog eens, dan valt op dat hij doorgaans een correcte diagnose heeft gesteld. En inderdaad, Tunesië scoort terecht het hoogst op zijn lijst van kanshebbers op democratisering.
Er is een aantal factoren die Smeets niet noemt, zoals de negatieve rol die andere landen spelen (de rijke Golfstaten, maar ook de Verenigde Staten en de Europese Unie) of internationale financiële instellingen. Een andere, belangrijkere ontbrekende factor betreft de mate van klassenbewustzijn.
Hoe zit dat? Waarom is klassenbewustzijn zo relevant? Dat heeft alles te maken met de aard van de protesten, tien jaar geleden, en dat is sindsdien niet veranderd. De doorslaggevende drijfveer achter de opstanden is economisch van aard. Opiniepeilingen wijzen dat keer op keer uit. Politieke zorgen zijn eveneens aanzienlijk, maar worden als minder urgent ervaren.
De economische problemen, vaak samengaand met corruptie, zijn inderdaad kolossaal. De werkloosheid, vooral onder jongeren, is torenhoog. Een bizar gegeven is dat je meer kans hebt werkloos te worden naarmate je hoger opgeleid bent. Volgens schattingen van de Verenigde Naties heeft de regio tegen 2030 tussen de 60 en de 100 miljoen extra banen nodig. Dat gaat nooit lukken.
Sociale revolutie
Tegen de achtergrond van dit gegeven is het opvallend dat de meeste protesten vooral politiek van aard zijn en niet of nauwelijks de sociaal-economische fundamenten van de heersende regimes ter discussie stellen. Zelfs de veelgebruikte leuze ‘Het volk wil de val van het regime’ (dat is dus meer dan ‘de regering’) blijft oppervlakkig als die niet gepaard gaat met een doordacht, coherent programma dat de economische pilaren van de regimes tot onderwerp van debat maakt.
Een sociale revolutie dus. Daarvoor is klassenbewustzijn een vereiste. Een georganiseerde arbeidersklasse kan zo’n sleutelrol vervullen, al dan niet in alliantie met (delen van) de middenklasse. Uit recent historisch onderzoek is andermaal gebleken dat het niet zozeer de middenklasse als wel de arbeidersklasse is die de vereiste motivatie én capaciteit heeft om een democratiseringsproces op gang te brengen. Dat klassenbewustzijn is dus essentieel om verder te komen dan een puur politieke ‘revolutie’ – als daar al sprake van is (en dat is feitelijk gezien alleen in Tunesië het geval).
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data58540431-f05dd9.jpg)
Kapitalisten en arbeiders
De vraag die zich dan aandient: waarom is dat klassenbewustzijn zo zwak ontwikkeld in de Arabische wereld? De verklaring daarvoor ligt in het verleden. In het Westen was de industrialisering verantwoordelijk voor democratisering, benadrukt ontwikkelingseconoom Dani Rodrik. Kapitalisten en arbeiders stonden tegenover elkaar. In de meeste ontwikkelingslanden, dus ook in de Arabische wereld, was daar nauwelijks sprake van. De politieke strijd werd daar gevoed door dekolonisatie. Het accent lag niet op klassenstrijd, maar op de gezamenlijke vijand. Doorgaans zijn nationalistische ideologieën dan ook sterker ontwikkeld dan klasse-gebaseerde ideologieën.
Dat heeft zijn sporen nagelaten in de huidige ‘massapolitiek’. De Egyptische analist Maged Mandour borduurt daarop voort en signaleert de gevolgen van wat hij noemt „poor capitalism”: het ontbreken van een ‘volwassen ideologisch raamwerk’ dat meer omvat dan tactische doelstellingen en kortetermijnaspiraties. Geen ambitie dus om de sociale fundering van de bestaande orde op de agenda te zetten.
Deze analyse heeft gevolgen voor de beoordeling van bijdragen aan het debat die pleiten voor meer ‘burgerschap’ en een ‘civiele staat’. Die zijn weliswaar sympathiek, maar hebben te weinig oog voor de structurele oorzaken van de povere slag- en organisatiekracht van oppositiebewegingen. Betogen, zoals van arabiste Laila al-Zwaini in NRC, die een speciale rol zien weggelegd voor de Arabische jeugd (soms verengd tot ‘millennials’), schieten daarom ook tekort. Bovendien, bestaat ‘de’ millennial of ‘de’ jeugd wel? Is er, als sociologische realiteit, niet eerder sprake van een veelvoud?
Luister ook naar deze NRC-podcast: Hoe de vlam van de revolutie blijft branden in het Midden-OostenWeerbarstig
Dat het democratiseringsproces ingewikkelder is dan soms wordt aangenomen, blijkt ook uit recente studies die wijzen op het onzekere verloop van de gebeurtenissen na het aan de kant zetten van een dictator. Autocratische tendensen blijken weerbarstig. In de eerste jaren na een machtswisseling is er vaak sprake van toegenomen instabiliteit en onveiligheid – zowel op het persoonlijke vlak (onrust, geweld) als op het economische vlak (groei van de werkloosheid). Burgers reageren daar vaak op met minder geloof in democratie in plaats van meer.
Wanneer we inzoomen op landen waar dictators ten val zijn gebracht en een daadwerkelijke vorm van democratisch bestuur is geïnstalleerd, zoals in Tunesië, dan zien we een bevestiging van dat fenomeen. Dan blijkt dat steun voor democratie eerder afhankelijk is van verbetering van sociaal-economische omstandigheden dan van meer politieke en civiele rechten. In Tunesië zijn weliswaar belangrijke stappen gezet in het proces van democratisering – niet in de laatste plaats door de prominente bijdrage van de vakbond UGTT – maar de dagelijkse leefomstandigheden zijn in de afgelopen tien jaar zienderogen verslechterd. Inkomens zijn bijvoorbeeld met een vijfde gekrompen en de werkloosheid is met sprongen gegroeid. Veel jonge Tunesiërs willen het land verlaten.
Wanneer er bovenop die economische onveiligheid ook nog eens sprake is van persoonlijke onveiligheid door groeiende onrust en politieke instabiliteit, is het niet raar dat de mensen een nostalgische hang krijgen naar vroeger. De conservatieve Tunesische politica en rising star Abir Moussi belichaamt dat sentiment en belooft veiligheid en stabiliteit te herstellen.
Leger van langdurig werklozen
Intussen zijn de economische gevolgen van Covid-19 desastreus en versterken de eerder beschreven tendensen. Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zal het bruto binnenlands product (bbp) in de regio gemiddeld met 4,7 procent dalen, en in sommige fragiele en door conflict geteisterde landen nog meer. Vooral de toerismesector en inkomsten uit gastarbeid worden hard getroffen. Zicht op verbetering is er niet.
Wat betekent dit voor de toekomst en kansen op democratisering in de Arabische wereld? Rekening houdend met scenario’s over de arbeidsmarkt die eerder minder dan meer banen zal vragen, staat de Arabische wereld er bijzonder slecht voor. Dat was al zo voor de uitbraak van de coronacrisis. De politieke gevolgen daarvan kunnen desastreus uitpakken. Er zal zich een leger van langdurig werklozen vormen dat door de zittende regimes als een directe bedreiging wordt ervaren. Tegen de historische achtergrond van de hierboven gesignaleerde gemankeerde vorm van massapolitiek ligt bestendiging van dictatuur en repressie dan ook meer voor de hand dan iets anders. Ofwel: vanuit emancipatorisch perspectief is er op de korte en middellange termijn geen reden voor optimisme.
Ironisch is het gegeven dat zelfs in het enige ‘succesgeval’, Tunesië, weliswaar een probleem met goed gevolg is opgelost, maar helaas niet het probleem dat de motor was van de volksopstand. In plaats van de zo begeerde economische vooruitgang kregen de demonstranten een constitutionele regering. Elders kreeg men nog minder of – in het slechtste geval – belandde men in een draaikolk van bloedige conflicten. Zwaarmoedig word je er zeker van, cynisch is heel wat anders.