Deze week ging de Prix Renaudot 2020 naar Het verhaal van de zoon van Marie-Hélène Lafon. Het komt niet vaak voor dat wanneer een Franse roman bekroond wordt met een van de grote najaarsprijzen, er al een Nederlandse vertaling van is verschenen. Uitgeverij Vleugels en vertaalster Katelijne de Vuyst vielen waarschijnlijk meteen voor dit prachtig geschreven verhaal over een zoon die opgroeit in de Cantal, het dunbevolkte, groene midden van Frankrijk.
Titel voor titel bouwt Lafon (1962) aan een oeuvre dat zich grotendeels afspeelt in haar geboortestreek. Haar ouders hadden een boerenbedrijf in de vallei van de rivier de Santoire, oftewel in the middle of nowhere. Ze ging naar een religieus pensionaat in St. Flour, werd docent Frans en klassieke talen in Parijs, waar ze nog steeds lesgeeft.
Wie haar hoort spreken – ze is een kleurrijke persoonlijkheid – wordt verleid door haar perfecte zinnen vol beelden en alliteratie, haar eerlijkheid en haar liefde voor de taal. Lafon ademt taal, denkt taal en droomt taal. Haar zinnen zijn precies, gebeiteld, of ze nu lang zijn of kort. Het liefst zou je ze allemaal hardop lezen om ze goed te laten klinken. Het is knap dat De Vuyst dat niveau in het Nederlands heeft weten vast te houden. Ook Lafons personages zijn taalgevoelig, hebben geen moeite met grammatica, ze houden van de fabels van La Fontaine, doen rijmspelletjes en onthouden de typische zinnetjes van hun familieleden.
Trauma
Die ouders, grootouders, broers en zussen behoren steevast tot de ‘roemloze levens’ in de geest van het beroemde boek van Pierre Michon uit 1984. Ook de personages in Het verhaal van de zoon zijn in principe ‘roemloos’. Ze komen veelal uit boerenfamilies, hun zonen keren niet of getraumatiseerd terug uit de Eerste Wereldoorlog, hun dochters trouwen en krijgen kinderen. Marie-Hélène Lafon licht ze uit, maakt hen bijzonder, toont de tragedie in hun leven, de stilte, het geluk en het ongeluk – en dat doet ze monumentaal.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/11/web-2711culc9dubbelganger.jpg)
Daarbij maakt ze het ons niet gemakkelijk. In haar roman springt ze in de tijd heen en weer, van 1908 naar 1919, van 1950 naar 1923 en terug, zodat je zelf maar moet uitvogelen hoe de chronologie in elkaar zit. Ook het perspectief van het verhaal verschuift van de een naar de ander. Verpleegster Gabrielle gaat de ambitieuze, knappe, veel jongere zoon van een hoteleigenaar in de Puy-de-Dôme achterna, naar Parijs. Het verstikkende klimaat van het platteland is niets voor haar. Net als de jonge vrouwen in het werk van Christine Angot en Annie Ernaux wordt ‘het ontsnapte veulen’ ‘met kind geschopt’, waarna híj ‘op ander wild’ gaat jagen. Gabrielles zoon – uit de titel – wordt ondergebracht bij zijn oom en tante en zijn nichtjes die hem adoreren, op het platteland van de Cantal. Niemand heeft het over zijn afkomst. Zijn moeder stapt twee keer per jaar, in de zomer en met Kerst, uit de trein. In haar Parijse jurk, met haar onvergetelijke ‘Parijse parfum’. Dan blijft ze een paar weken. Met zijn vader heeft de zoon maar één ding gemeen, het bijvoeglijk naamwoord ‘onbekend’. Langzaam tast hij naar dat lang verborgen gehouden familiegeheim, wetend dat hij het ooit zal willen ontrafelen.