Opinie

Wie bij zichzelf te rade gaat is nooit vrij van angst

Paul Scheffer

Al bij de deur werd een duidelijke grens getrokken: „Ik zal eens even tegenover jou over mijn privéleven gaan uitpakken. Terwijl ik dat nooit doe. Nee, dat is toch onwaarschijnlijk, zeg nou zelf.” Ik stond er beetje bedremmeld bij, daar aan de voordeur van haar benedenwoning aan het Sarphatipark in Amsterdam.

Het is inmiddels een kleine eeuwigheid geleden dat ik de schrijfster Renate Rubinstein ging interviewen over haar leven en werk. Leunend op een wandelstok keek ze me vanuit de gang onderzoekend aan met donkere ogen onder een haardos die alle kanten uit wilde. Dat ging geen gemakkelijke middag worden – zoveel was me wel duidelijk.

Nu het dertig jaar geleden is dat Rubinstein overleed, staat ze weer in de belangstelling. Ronit Palache heeft een mooie bundeling van stukken gemaakt: Bange mensen stellen geen vragen. Ik weet niet of die titel haar schrijverschap goed samenvat, want wie bij zichzelf te rade gaat is nooit vrij van angst.

Liever is me de titel van een boek over haar echtscheiding: Niets te verliezen en toch bang. Niet zo overmoedig en dus dichter bij het geleefde leven. Dat was haar kracht: van alle columnisten sloeg ze de meest persoonlijke toon aan. Rubinstein wierp haar hele hebben en houwen in de strijd. Die aankondiging over het privéleven waar ze niet over wilde spreken – dat viel reuze mee.

Ze vertelde me over haar familiegeschiedenis: kind van een Joodse vader en een niet-Joodse moeder, geboren in 1929: „We zijn in 1935 uit Duitsland gevlucht. Ik was toen vijf.” Eerst naar Nederland en via een omweg in Engeland weer terug naar Nederland: „Dat is de grootste fout van mijn leven eigenlijk, ja. Daardoor is mijn vader omgekomen. Mijn moeder was niet-joods. Daardoor overleefden wij wel de oorlog.” (De Groene Amsterdammer, 17 oktober 1984).

Ze deed me erg denken aan mijn moeder – dezelfde generatie. En ook een Joodse vader, die uit Duitsland hier naartoe was gekomen, en een niet-Joodse moeder. Ze hadden beiden te veel meegemaakt: om de hete brij heen draaien lieten ze aan anderen over. Nu ik het vraaggesprek teruglees, valt me op hoe vaak termen als ‘verachtelijk’ en ‘verschrikkelijk’ vallen. Veel zinnen eindigden met: „Nee, zeker niet, nee.”

Haar blik op de wereld was hoekig. Geen inschikkelijkheid tegen de dreiging van het communisme, geen eenzijdige ontwapening. Dat noemde ze „onderwerpingsgedrag”. Rubinstein hield sowieso niet van de kuddegeest die ze in de vredesbeweging ontwaarde: „Waar tien, of honderd, of vierhonderdduizend mensen bijeen zijn om te gelóven, kun je misschien beter de ramen sluiten en thuisblijven.”

Ze trok haar eigen spoor: „Solidariteit met een groep, daar moet je heel zuinig mee zijn, dat is iets in tijd van oorlog”. Al haar schrijven ging terug op eigen ervaringen. Niemand is sindsdien in haar buurt gekomen, ze blijft recht overeind in een zee van stukjesschrijvers. En daar komt bij: veel kwesties waar ze over schreef zijn ook in deze tijd betekenisvol.

Rubinstein volgde met een zeker wantrouwen bewegingen als het feminisme of het zionisme. Ze omarmde het streven naar emancipatie, maar dacht dat zulke bewegingen gemakkelijk in hun tegendeel konden verkeren: „De omslag vindt plaats op een moment dat er gezegd wordt: ‘vrouwen zijn gevoeliger dan mannen’. Wanneer het vroegere vooroordeel omgekeerd wordt.”

Elk ‘wij’ stuitte al snel op weerstand, maar helemaal aan zichzelf overgeleverd was toch ook geen goed idee. De dagen van haar scheiding kwamen langs: „Het probleem van het weggevallen ‘wij’. Ik geloof dat dat van alle problemen voor mij het grootste was.” Ze vertelde me hoe ze nagekomen post van haar ex bekraste met een davidster: „Ik denk dat wat boven kwam de behoefte aan een vader was die mij beschermde tegen die klootzak die mij verliet. Snap je? Iets heel primitiefs.”

Die behoefte aan beschutting ontging me niet: haar hele woning was een warm schrijvers- en poezenhol. „Vroeger zou ik angst hebben gehad om me te isoleren, weet je wel, om diva-achtige kapsones te hebben. Dat ze zouden denken… Nu wil ik toch wat het zwaarste is het zwaarste laten wegen en niet zo erg gestoord worden.” Ze gaf zichzelf al genoeg bloot.

Na drieënhalf uur was ze moe: „Als ik het zelf niet meer interessant vind, dan moet dat zeker voor anderen gelden”. Ik pruttelde wat tegen, bladerde door zes bladzijden vragen, maar werd met vriendelijke aandrang naar de voordeur geleid. Daar stond ik knipperend tegen het zonlicht – ietwat verkreukeld na alle persoonlijke verhalen en ferme oordelen. Een verrukkelijk vat vol tegenstrijdigheden. Ik dacht: zo wil ik leven.

Paul Scheffer is hoogleraar Europese studies.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.