De koortsaanvallen kwamen om de vijf dagen terug. Net zoals de hoofdpijn, duizeligheid en de hevige pijn in de lage rug en benen. Britse soldaten aan het Westelijk front tijdens de Eerste Wereldoorlog noemden de aandoening daarom ook wel de ‘five-day fever’. De ziekte is echter de geschiedenis in gegaan als trench fever, loopgraafkoorts.
Onderzoekers van de Aix-Marseille Université uit Frankrijk hebben nu aangetoond dat deze kwaal niet alleen tussen 1914 en 1918 soldaten teisterde, maar ook in de twee millennia ervoor – én dat burgers er ook vaak last van hadden. Ze publiceerden hun bevindingen deze maand in PLOS ONE.
De veroorzaker van de ziekte was al in 1961 geïdentificeerd bij een patiënt in Mexico. Het gaat om de bacterie Rickettsia quintana, die inmiddels is herdoopt tot Bartonella quintana. De bacterie leeft in luizen en komt met de ontlasting naar buiten. Door wondjes in de mensenhuid kan de boosdoener doordringen in de bloedbaan, waarna hij infecties veroorzaakt. Patiënten kunnen wel twee maanden last houden van de besmetting. Sommige mensen hebben nauwelijks symptomen, terwijl anderen lijden aan levensbedreigende ontstekingen aan het hart en zwellingen in de bloedbaan en lymfeklieren.
Pulp uit de tanden
Voor hun onderzoek gebruikten de Franse wetenschappers stoffelijke resten van negen begraafplaatsen in Frankrijk, Italië en Rusland. De skeletten waren van mensen die daar tussen de eerste en negentiende eeuw te ruste waren gelegd. Bij 145 individuen , ongeveer evenveel burgers als militairen, werden in totaal 400 tanden verwijderd. Daaruit werd de pulp gehaald, die vervolgens op de aanwezigheid van de Bartonella quintana werd gecontroleerd.
De onderzochte militairen sneuvelden allemaal tijdens de Napoleontische oorlogen en lagen begraven in onder meer Dax (Frankrijk) en Kaliningrad (Rusland), waar in 1812 de restanten van de Grande Armée van de besneeuwde steppen binnenstrompelden.
Ook burgers leefden in zeer onhygiënische omstandigheden
De bacterie bleek bij een groot aantal van de onderzochte lichamen aanwezig te zijn. Bij de onderzochte soldaten was 20,1 procent positief, van de onderzochte burgers 17,9 procent. De Franse onderzoekers vinden dit verschil niet significant dus de conclusie op basis van deze monsters moet zijn dat loopgraafkoorts de gewone bevolking in het verleden net zo vaak trof als militairen. Ook burgers leefden in dermate onhygiënische omstandigheden dat ze kwetsbaar waren voor de zich in luizenpoep verspreidende ziekmaker.
Bartonella quintana was in het verre verleden net zo trefzeker als in de negentiende eeuw, want bij de oudste vijf skeletten – lichamen uit de eerste tot vierde eeuw gevonden in Besançon – troffen de onderzoekers de bacterie aan bij drie personen.
Of de onderzochte patiënten ook bezweken zijn aan loopgraafkoorts is onduidelijk. Bij een aantal mensen werd in het tandpulp de bacterie Yersinia pestis aangetroffen, de bijzonder dodelijke veroorzaker van de pest.
Tegenwoordig wordt de ziekte regelmatig aangetroffen bij daklozen, maar ook bij mensen die niet leven in een onhygiënische omgeving. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn, aldus de onderzoekers, dat de bacterie ook voorkomt bij huisdieren als katten en via de ontlasting hun lichaam verlaat.