Ik was altijd al een journalist. Op mijn zevende maakte ik krantjes met zelfverzonnen nieuws, op mijn twaalfde archiveerde ik uitgeknipte artikelen, als jonge twintiger was ik hoofdredacteur van twee studentenbladen. Dat ik redacteur zou worden van NRC lag dus in de lijn der verwachting.
Dit verhaal zou ik over mezelf kunnen vertellen. Ik zou er wel wat voor moeten verzwijgen, namelijk dat ik in de tussentijd ook de ambitie had om schrijver, bioloog, dichter, tekenleraar, psycholoog, historicus en dictator te worden.
Nee oké, het laatste is niet waar. Maar mocht ik ooit toch dictator worden, dan zullen zelfs dáárvoor in mijn leven aanwijzingen te vinden zijn. „Als kind nam ik al graag de leiding”, zal ik vertellen in de propagandakrantjes die ter ere van mij worden uitgegeven.
Tegelijk zijn er dus in mijn verleden sporen die nergens naar leiden – de kans dat ik ooit nog bioloog word acht ik klein, hoe verwoed ik ook in de aarde groef op mijn twaalfde. En waar is dat meisje gebleven dat de hele dag zat te tekenen?
Ons leven is een verzameling feiten, en het is aan ons om te bedenken of we van die feiten een verhaal willen maken, en hoe we dat doen. Volgens de Canadese filosoof Charles Taylor is zo’n verhaal noodzakelijk voor een morele plaatsbepaling in de wereld: „Om een indruk te hebben van wie we zijn, moeten we een idee hebben van hoe we zo zijn geworden en waar we heengaan”, schreef hij in Sources of the self, zijn boek over de moderne identiteit.
Toch maakt niet iedereen een verhaal van zijn leven. De Britse filosoof Galen Strawson onderscheidt mensen die narratief denken en zij die dat niet doen. In zijn essay Against Narrativity (later opnieuw uitgebracht met de titel A Fallacy of Our Age ) beschrijft hij de verschillen: de eerste groep giet zijn leven in een bepaalde vorm door te zoeken naar patronen en coherentie, de tweede groep ziet hier geen reden toe. Zelf behoort Strawson tot de tweede groep. Hij identificeert zich niet zo met eerdere versies van zichzelf. Hij erkent wel dat vroegere gebeurtenissen hem gevormd hebben, maar hij voelt niet de behoefte ze te plaatsen in een verhaal.
Ik heb vrienden die denken zoals Galen Strawson: zij zijn niet bezig hun leven te ordenen en te interpreteren. Ze hebben wel een idee over wie ze zijn, maar ze vinden het niet boeiend om hun wordingsgeschiedenis uit te pluizen.
Je vindt dat type mensen ook in de literatuur; kijk bijvoorbeeld naar Inni Wintrop, de hoofdpersoon uit Cees Nootebooms Rituelen. „(Z)ijn leven had bestaan uit gebeurtenissen, en die gebeurtenissen hadden geen betekenis in een of ander idee over zijn leven. Er was geen centrale gedachte, zoals een carrière, een ambitie. Hij was er gewoon, een zoon zonder vader en een vader zonder zoon, en er gebeurden dingen.”
Zelf ken ik meer mensen van het narratieve soort. De vriendin bijvoorbeeld die periodes in haar leven een naam geeft, zoals De Verschrikkelijke Zomer Van 2009. Of de vriend die zijn leven indeelt aan de hand van zijn veranderende kledingstijl: na de Bruine Fase en de Chique Fase volgde de Grunge Fase (joggingbroeken, bergschoenen en mottige truien). Die fases corresponderen met hoe hij zich in die tijd voelde: respectievelijk melancholisch, succesvol en uitgerangeerd.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64579009-d5a70a.jpg|https://images.nrc.nl/q1a8g8cSFkUZAI7rRMZ7LbSluwc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64579009-d5a70a.jpg|https://images.nrc.nl/uhj6PC-tb-wViryBbUp1-U_C1K0=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64579009-d5a70a.jpg)
Ik begrijp deze mensen, omdat ik zelf ook zo ben. Als kind al voelde ik me niet alleen de architect en regisseur van mijn leven, maar ook de boekhouder, archeoloog en rechercheur die dat leven op haar beurt conserveerde en uitploos. Ik legde details vast voor later en bracht er breukvlakken en tijdperken in aan.
Zo ontstond het concept van het ‘oerjaar’, het jaar waarin je belangrijke dingen voor het eerst meemaakt – in mijn geval 1998, toen ik voor het eerst echt verliefd werd, geïnteresseerd raakte in politiek én een wereldkampioenschap voetbal meemaakte dat als referentiekader zou gaan dienen voor latere toernooien. Het was het jaar dat Dennis Bergkamp dat miraculeuze doelpunt maakte.
Het oerjaar was weer wat anders dan het sleuteljaar, ontdekte ik later. In je sleuteljaar begint je leven te stollen in de vorm die het langere tijd zal aannemen. In mijn geval was dat 2009, toen ik iemand ontmoette die mij ervan overtuigde dat journalistiek leuker was dan een wetenschappelijke carrière.
Het oerjaar en het sleuteljaar ‘bestaan’ natuurlijk niet echt – het zijn maar concepten die ik heb bedacht om orde te scheppen in mijn leven. Niet iedereen heeft daar behoefte aan, zoals Galen Strawson al schrijft. Maar als narratief denkende ben je in deze samenleving wel in het voordeel. Strawson noemt praten over narratieven „enorm modieus in een brede verscheidenheid aan disciplines”, zoals psychologie, filosofie, sociologie, maar ook bijvoorbeeld marketing en design. Er is grote overeenstemming over het feit dat de mens een narratief wezen is én dat dat goed is, schrijft hij.
Inderdaad worden wij in allerlei domeinen van het leven aangemoedigd onszelf met een verhaal te presenteren. Op sociale media bijvoorbeeld: denk aan de stories op Instagram en de tijdlijn op Facebook. Op LinkedIn zie je de zakelijke variant ervan: mensen stellen zichzelf er voor met een soort pitch van hun leven.
Ook als je niet op sociale media zit, valt aan de narratieve dwang vaak moeilijk te ontkomen. Bij sommige bedrijven draait het sollicitatiegesprek tegenwoordig om je life story, een levensverhaal vol keerpunten en leermomenten dat moet aantonen waarom je een ster bent in zelfreflectie en -verbetering. In een artikel in Harvard Business Review vertelt ‘leiderschapscoach’ Lara Galinsky waarom ze sollicitanten altijd vraagt naar hun jeugd: dáár worden onze waarden gevormd, niet pas tijdens onze carrière. Galen Strawson zou in zo’n gesprek gillend wegrennen.
Elk verhaal is een constructie, geen één-op-één- weergave van de Waarheid
Ook in de psychologie is narratief denken in opkomst. Volgens Ernst Bohlmeijer, hoogleraar geestelijke gezondheidsbevordering aan de Universiteit Twente, kan het heilzaam zijn een lijn aan te brengen in je leven. De postmoderne tijd heeft twee psychologische consequenties, schrijft hij in zijn boek De verhalen die we leven: we hebben veel meer vrijheid dan vroeger om onze identiteit te bepalen, en we staan er meer dan ooit alleen voor. De ‘narratieve psychologie’ als methode in de psychotherapie kan mensen helpen in deze tijd toch betekenis aan hun leven te geven.
Voor het vinden van je levensverhaal hoef je niet in therapie – je kunt er ook cursussen in volgen, of gewoon een boek voor lezen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data39271369-e53b71.jpg)
Docent en coach Mieke Bouma publiceerde dit jaar het boekje Schrijf je levensverhaal, met tips om een coherente autobiografie te schrijven: met een held, een spanningsboog en diverse louterende ervaringen. Volgens Bouma kun je zonder zo’n narratief eigenlijk niet leven: „Pas als we onze herinneringen gaan beschouwen en interpreteren kan ons leven beginnen, pas wanneer we reflecteren kan zingeving plaatsvinden.”
Veel mensen krijgen behoefte aan het formuleren van een levensverhaal als ze iets meemaken wat ze ervaren als zinloos of niet passend bij hun leven, zegt zowel Bouma als Bohlmeijer. Bij Bouma heet zoiets „een donkereboservaring”. Het kan dan helpen om te bedenken waarom het gebeurde tóch niet willekeurig is.
Wat voor plek zo’n gebeurtenis krijgt, hangt ook af van de leeftijd van de verhalenverteller, blijkt uit onderzoek van de Amerikaanse hoogleraar psychologie Kate McLean. Zij ontdekte dat jongeren graag de breuken in hun leven benadrukken, terwijl ouderen continuïteit zien. Een levensverhaal verandert dus in de loop van het leven: de feiten worden opnieuw gerangschikt. Gebeurtenissen die eerder geen speciale betekenis hadden, worden uit een laatje gehaald, afgestoft en in de vitrine gezet.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/11/data64333062-9f1083.jpg)
Achteraf kan ik me vaak moeilijk herinneren wanneer ikzelf een bepaalde gebeurtenis tot een scène heb gemaakt. Neem die ene avond op het klassenfeest in de tweede klas. Tot dan toe had ik me gewenteld in mijn eigen raarheid: terwijl de andere meisjes bezig waren met kleding en make-up hulde ik me in hoodies en afritsbroeken. Ik doe niet mee aan de populariteitswedstrijd, zei ik met mijn outfits. Maar voor dit feest liet ik me door vriendinnen overhalen om gekleed te komen in een nogal strakzittende broek met frivole pijpen en een nog strakker shirtje waarin je zowaar mijn contouren kon waarnemen. Toen ik het lokaal binnenliep, voelde ik me naakt. Iedereen kan zien dat ik meedoe aan de wedstrijd, dacht ik. Ik ben niet meer onkwetsbaar.
Maar dacht ik dat echt? Om eerlijk te zijn weet ik niks meer van die avond. Ik weet niet welke muziek er gedraaid werd, of ik gedanst heb, wat we dronken. Ik weet ook niet hoe mensen naar me keken en hoe ik me voelde toen ik naar huis ging. Later heb ik er een sleutelscène van gemaakt, omdat ik toen wist dat ik na deze avond nooit meer de hoodies en de afritsbroeken zou dragen.
Elk verhaal is een constructie, geen één-op-één-weergave van de Waarheid. Van sommige zaken is niet eens na te gaan of ze waar zijn. Een conflictvermijdende aard kan voortkomen uit een ruzieachtige gezinssituatie, maar net zo goed uit een harmonieuze jeugd. Zo kun je met wat kunst- en vliegwerk alles naar je jeugdjaren terug redeneren.
Het is niet erg om de werkelijkheid te vervormen – dat wordt het pas wanneer je denkt dat alles een plaats moet krijgen in het verhaal. Een narratieve pitch zoals op LinkedIn is per definitie niet eerlijk: die is alleen bedoeld om de beste versie van jezelf in de etalage te zetten. Maar ook de levensverhalen zoals Mieke Bouma die aanprijst, zijn gepolijste versies van een leven dat in werkelijkheid weerbarstiger is. Bouma lijkt te vinden dat alle gebeurtenissen ergens toe moeten leiden en dat niets voor niets gebeurt. „Of een verhaal nu goed of slecht afloopt, er zit een les in of een moraal”, schrijft ze, en: „Een goed verhaal gaat per definitie over verandering. In het begin is de held eenzaam, aan het einde heeft hij de grote liefde gevonden. (…) Die verandering noemen we de verhaalboog. De verhaalboog gaat altijd over een transitie van waarden.”
Dat is natuurlijk onzin: er is veel willekeur in het leven, en van belangrijke gebeurtenissen word je niet per definitie een beter of wijzer mens. Het kan fijn en behulpzaam zijn jezelf met verhalen voor te liegen, maar narratief denken werkt frustrerend voor wie er niet in slaagt zo’n leugen te bedenken. Galen Strawson denkt zelfs dat het mensen verder af kan brengen van zelfbegrip, juist omdát er zo weinig plek is voor inconsistenties en oneffenheden in een levensverhaal.
Strawson vraagt zich daarnaast af, in reactie op onder anderen Charles Taylor, waarom een levensverhaal essentieel zou zijn voor het ontwikkelen van een moreel kompas. Misschien vinden de mensen die dat beweren zichzelf iets te belangrijk, suggereert hij. Omdat zij zo nodig een verhaal van hun leven willen maken, noemen ze dat een basisvoorwaarde voor mens-zijn – terwijl andere mensen, zoals Strawson zelf, er gewoon geen behoefte aan hebben.
Levens zoals dat van hemzelf typeert Strawson als „happy-go-lucky, zien-wat-voorbijkomt”. Hij benadert daarmee wat Nietzsche over dieren schrijft in zijn essay Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven. Mensen verschillen van dieren door hun vermogen niet enkel in het nu te leven, zegt Nietzsche. Dit stelt hen in staat om te reflecteren en vooruit te blikken. Maar het is een precaire balans: leef je te veel in het verleden, dan ben je niet meer in staat om „de damplaag van het onhistorische binnen te gaan”, of anders gezegd: om iets te ondernemen in the spur of the moment. „Er bestaat een graad van slapeloosheid, van herkauwen, van historisch besef, waarbij het levende schade oploopt en ten slotte te gronde gaat”, aldus Nietzsche.
Zelfs ik, de architect/regisseur/boekhouder/archeoloog/rechercheur van mijn leven, zie in dat een te grote concentratie op het verleden verlammend kan werken. Niet iedereen vindt zichzelf bovendien zo grenzeloos interessant dat zo’n fixatie nodig is. De Galen Strawson-achtigen moet het ook gegund zijn om geen verhaal te hebben. Om, zoals Nietzsche het noemt, „op de drempel van het moment” neer te strijken – zonder dat te willen vangen in een groter verband.