Een etage aan de Ceintuurbaan in Amsterdam. De boeken, in kasten tot aan het plafond, zijn geordend op genre, land en alfabet. Aan de enige lege wand hangt een portret van Spinoza, in olieverf. Ronit Palache (36), journalist, schrijver, samensteller van een bundel werk van Ischa Meijer (in februari verschenen, op zijn vijfentwintigste sterfdag) en van werk van Renate Rubinstein (donderdag verschenen, vlak voor haar dertigste sterfdag) snijdt het door mij meegebrachte frambozentaartje aan en zegt: „Ik heb een hang naar een andere wereld, een oudere wereld zonder sociale media, naar stemmen die er nu niet meer zijn. Op mijn zestiende begon ik te lezen, Amerikanen, de Russen, en in het eerste jaar van de School voor Journalistiek alles van Ischa, zijn interviews, columns, toneelteksten, zijn Brief aan mijn moeder. Zo interessant. Hij, die als baby met zijn ouders naar Bergen-Belsen was gedeporteerd, benoemde voor het eerst wat na de oorlog uit angst en verdriet en schaamte was weggemoffeld. Voor mensen uit de generatie van mijn ouders was het een schok: de vuile was werd buiten gehangen, en dat doe je niet in de traditioneel-joodse gemeenschap waarin ik ben opgegroeid. In geen enkele kleine en gesloten gemeenschap trouwens.”
In je voorwoord bij Ischa Meijer zeg je dat je bij hem las wat je ouders en grootouders je hadden moeten vertellen.
„En waar ik tevergeefs naar vroeg. Mijn opa vond ik een nare man, autoritair, hard. Levend voor de buitenwereld. Iemand die je niet liet winnen bij een spelletje. Ik vroeg aan mijn vader of hij voor de oorlog ook al zo geweest was. Geen antwoord. Taboe! Opa had in Auschwitz gezeten, je kon hem niets aanrekenen. Mensen overreageren vaak op wat ze in hun eigen jeugd als onprettig hebben ervaren. Mijn vader deed dat door zich radicaal tolerant en bescheiden te tonen. Hij is biochemicus, gepromoveerd op influenza. Hij publiceerde in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften, daar kwam ik later achter via Google. Zelf zei hij er nooit iets over. Dat vond hij Wichtigmacherei.”
Was je opa voor de oorlog al een nare man?
„Na zijn dood vonden we een dagboekje van na de bevrijding en toen zag ik een andere man: zacht, gebroken, ontgoocheld. Hij was negentien, zijn hele familie was vermoord en hij werd ook nog eens afgewezen door het meisje op wie hij verliefd was. Op zijn beurt had hij geleden onder zijn vader, mijn overgrootvader, een vooraanstaand lid van de joodse gemeente, hoogleraar semitische talen aan de Universiteit van Amsterdam, en lid van de Joodse Raad – nog zo’n taboe.”
Wanneer ben je Renate Rubinstein gaan lezen?
„Rond mijn twintigste las ik Mijn beter ik, over haar geheime liefdesrelatie met Simon Carmiggelt, postuum gepubliceerd. Later las ik Niets te verliezen en toch bang, over haar echtscheiding. En weer later Nee heb je, over haar ziekte, waar ze lang over gezwegen had, heel aangrijpend. In mijn research naar Ischa dook haar naam steeds op, en toen was er op 14 februari, vlak voor corona, een avond in de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam) ter gelegenheid van Ischa’s sterfdag. Ik zat naast Ischa’s biograaf, Annet Mooij, en zei tegen haar: zo’n Renate Rubinstein, wat een verrukking is die vrouw. Annet zei: waarom maak je niet ook een bundel van haar werk? Een uur later stuurde ik een mail naar mijn uitgever. Het was meteen geregeld. O mijn God, dacht ik, ze is wel déze november dertig jaar dood! Het moet nu! Iedereen denkt dat je Renate Dorrestein bedoelt als je het over Renate Rubinstein hebt, en haar biografie laat ook al zesentwintig jaar op zich wachten. Ze is praktisch vergeten. Dat mag echt niet.”
Lees ook deze column over Renate RubinsteinWaarom niet?
„Omdat haar stem bij ons land hoort, al was ze dan Duitse van geboorte. Haar werk is te goed om niet te delen met mijn generatiegenoten. Zo eigenzinnig, zo autonoom, zo origineel, zo moedig. Alleen al hoe ze over feminisme schrijft. Vrouwenkul. Ze vond zichzelf te geëmancipeerd om feministe te zijn. Ze had een hekel aan elke vorm van collectivistisch denken. Waar een collectief was, zei ze, was er ook altijd een volkscommissaris om mensen in een mal te dwingen. Diezelfde avond nog ben ik begonnen. Ik tikte haar naam in op Delpher en dacht: dat is mazzel, bij Ischa waren er achtduizend hits, bij Renate maar drieduizend. Alleen bleken haar columns in Vrij Nederland er niet bij te zitten, haha. Dat waren er nog eens vijftienhonderd.”
Hoe was haar leven?
„Geboren in Berlijn, op 16 november 1929. Haar vader was Joods en zat in de textiel. Haar moeder was niet-Joods, een belangrijk gegeven, want daardoor hoorde Renate er volgens de traditioneel-joodse wetgeving niet bij. De halacha zegt dat je alleen Joods bent als je moeder Joods is, krankzinnig. Begin jaren dertig vlucht de familie via Amsterdam naar Londen, maar haar moeder krijgt heimwee en dan maken ze een fatale denkfout: ze gaan terug naar Amsterdam. Ze vluchtten naar het oosten, wat stom van ze was, schrijft Renate in Niets te verliezen en toch bang. Je moet altijd naar het westen vluchten. En dan gebeurt er iets buitengewoon geheimzinnigs: haar vader, gemengd gehuwd, wordt reeds in juni 1940 door de Grüne Polizei van huis gehaald en afgevoerd naar Auschwitz. Waarom? De massale deportaties begonnen pas de zomer van 1942. Als jij het weet, mag je het zeggen.”
Heb je enig idee?
„De wantrouwende mens in mij dacht: hoe goed was dat huwelijk? Er zijn verhalen bekend van echtparen waarbij de een de ander verraadt. Maar nee, daar was de moeder van Renate te verdrietig voor. Psychiater Dries van Dantzig vertelt in het boek Renate, herinneringen van vrienden dat Renate zichzelf niet aardig vond. Dat was begonnen op de dag dat haar vader werd weggehaald. Ze wilde haar moeder troosten, maar wist niet wat ze moest zeggen. Toen brak ze de koek die ze net gekregen had in tweeën en gaf haar de helft. Haar moeder nam hem niet aan en zei: hoe kun je nou zoiets doen op zo’n moment. Renate schaamde zich dood. Een kind van tien! De moord op haar vader heeft haar leven bepaald. In het verhaal Niet de woorden maar de stem vertelt ze dat ze tot de Hongerwinter alle snoepjes die ze kreeg voor hem bewaarde in een schoenendoos. Het offer bleek niet groot genoeg.”
Zij ging vanuit een persoonlijk gedreven opinie de wereld beschrijven, compleet nieuw toen in de journalistiek
Je schrijft dat je de bundel Lassie, lassie wilde noemen in plaats van Bange mensen stellen geen vragen.
„Haar moeder had haar verteld dat ze als klein kind door de kamer holde en ‘lassie, lassie’ riep, alsof het haar naam was. Haar vader zei altijd ‘lass sie’ als iemand haar probeerde op te pakken en zij begon te huilen: laat haar. De autonomie zat er bij haar al vroeg in. Helaas vond de uitgever Lassie, lassie geen goede titel.”
Ze debuteerde als veertienjarige in de schoolkrant.
„Met een verhaal over jongens en verliefd zijn. Ze zat op het Vossius Gymnasium en verveelde zich helemaal dood. Als ze voor het eerst met een jongen geslapen heeft vindt ze dat ze niet meer op school thuishoort. Begin jaren vijftig gaat ze naar Israël om in een kibboets te werken en volgt ze colleges aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Daardoor kan ze in Nederland gaan studeren aan de Politiek-Sociale Faculteit, al heeft ze geen middelbareschooldiploma. Dat doet ze om voor Propria Cures te kunnen schrijven, het oudste studentenblad van Nederland. En bám, ze schrijft meteen een krankzinnig goed stuk over Israël en het zionisme, wat volgens haar een soort omgekeerd racisme is. Het duurt niet lang tot Rinus Ferdinandusse van Vrij Nederland haar een wekelijks stukje aanbiedt. Zij gaat dan vanuit een persoonlijk gedreven opinie de wereld beschrijven, compleet nieuw toen in de journalistiek. Je kunt je nu een krant zonder meningen niet meer voorstellen.”
Haar stukjes stonden wel op de vrouwenpagina.
„Daar maakt ze in haar eerste column, op 9 september 1961, een grap over. ‘Ik ken geen krant die er een mannenpagina op na houdt.’ Ze krijgt een enorme schare fans en ze trouwt met de filosoof Jaap van Heerden, haar tweede huwelijk, en ze heeft een vriendenkring aan wie ze haar geest scherpt, Karel van het Reve, Peter Vos, Dick Hillenius, Annie M.G. Schmidt – Jezus, díe mensen allemaal. En ze schrijft meesterlijke stukken. En dan gaat ze scheiden.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64547919-a1d1e0.jpg|https://images.nrc.nl/0M2HUSx1e9Q88VvxvhvdhPT9UbI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64547919-a1d1e0.jpg|https://images.nrc.nl/h169TffbURKWSKnSbhF_xB_rLGk=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64547919-a1d1e0.jpg)
Merlijn Doomernik
Jaap van Heerden gaat bij háár weg.
„Eerste zin van Niets te verliezen en toch bang: ‘Maandag. Kloten. Man weg. Koffers gepakt. Verdwenen. Moest nog wel even zeggen dat-ie tien jaar ongelukkig was geweest.’ Het was op slag een klassieker.”
Ze schrijft het pas op in 1977 en de scheiding was in 1973.
„En dat ze het opschrijft komt door Simon Carmiggelt. Hij is de motor achter dat boek. Ze hebben elkaar dan net leren kennen.”
Hij is getrouwd en zij wordt zijn minnares. Begrijp je haar?
„In Niet de woorden maar de stem vertelt ze over haar verliefdheid op het jongetje Kurt, als ze elf is. Ondanks zijn stoere naam wordt hij met zijn hele familie vermoord. Voor haar horen Joodse mannen en deportatie bij elkaar, en Simon Carmiggelt is heel erg ón-Joods. Heel onaantrekkelijk ook vind ik, maar voor haar doet dat er niet toe. Hij is een geestverwant. En hij zíet haar. Hij is voor haar, dat schrijft ze zelf, een vaderfiguur. Maar pijnlijke kanten zijn er wel, want een tijdje weet zijn vrouw ervan, en dan weer niet, dan is het zogenaamd uit, en ze heeft geen afscheid van hem kunnen nemen toen hij stierf. Van haar vader ook niet. Dat schiet me nu opeens te binnen. Van haar vader ook niet.”
Lees ook over Rubinstein en Carmiggelt De natuur doet ons de das omZe schrijft dat hun liefde ‘gelukkig’ niet echt ‘volwassen’ was.
„Ze is dan al invalide door de MS en moet een keer noodgedwongen blijven zitten als hij weggaat. Dat doet haar denken aan de keer dat haar vader, in Berlijn nog, met zijn jas aan en zijn hoed op weggaat terwijl zij op het potje zit en ook niet kan opstaan.”
Oudere lezers zullen bij Renate Rubinstein ook aan Friedrich Weinreb denken, de chassidische Poolse Jood die in 1948 werd veroordeeld voor collaboratie met de Duitsers. Hij had Joodse Nederlanders in de oorlog voorgespiegeld dat ze bij hem op een lijst konden worden gezet om zo tegen betaling te kunnen vluchten. Renate Rubinstein las dat Jacques Presser die veroordeling onterecht vond en samen met Aad Nuis, haar eerste man, probeerde ze Weinreb te rehabiliteren. Ze hielpen hem met het schrijven van zijn memoires. In 1976 concludeerde het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie dat hij het meeste verzonnen had. Ook waren er hardnekkige aanwijzingen voor zedenmisdrijven. Maar Renate bleef achter Weinreb staan en kreeg heel Nederland over zich heen. Ronit Palache: „Die pavlovreactie van mensen. ‘Nou, ze had het bij Weinreb wel verkeerd, hè.’ Ja! Maar probeer eens mild te zijn. Probeer te bedenken wat haar verborgen motieven zouden kunnen zijn.”
En die waren?
„Wat ze zelf heeft gezegd: ‘Ik wou dat mijn vader Weinreb had gekend, dan had hij de oorlog overleefd.’ Ze associeerde de zaak-Weinreb met de moord op haar vader. Dan begrijp je het toch? Weinreb verraden was haar vader verraden.”
Identificeer je je met Renate Rubinstein?
„Ik zou wel zo helder willen schrijven als zij. Maar dan moet ik nóg meer nadenken, áfdenken. Je te vroeg uitspreken is de valkuil van mijn generatie. Eerst leven en verbeelding kweken. En er zijn ook andere plannen.” Stralend: „Ik ben aangenomen als promovendus, een lang gekoesterde wens. Ik heb geen academische studie gedaan, maar ik ben toegelaten na een zogeheten geleerd gesprek, onder anderen met Irene Zwiep. Zij is hoogleraar Hebreeuwse, Aramese en Syrische talen. Ik wil onderzoeken hoe het losmakingsproces verloopt bij mensen die geboren worden en opgroeien in gesloten religieuze gemeenschappen, hoe taboes daarbij een rol spelen.”
Ze staat op om een boek te pakken van wat ze haar ‘Palache-plank’ noemt, The man of three worlds. Het gaat over haar voorvader Samuel Pallache, zoals de naam in de zeventiende eeuw werd geschreven. Pallache was een Joods-Marokkaanse koopman die in 1608 door de Marokkaanse sultan als gezant naar Den Haag werd gestuurd en handelsbetrekkingen aanknoopte. Ze zegt: „Hij wist zich overal aan te passen zonder zijn identiteit te verliezen. Mijn romantische ziel wil dat dat in mijn dna zit. Ik voel me verwant met hem, dat deel ik met mijn vader. Het Joodse leven, voor mij seculier, maar ook: de wereld van de wetenschap.”
Daar wil je bij horen?
„Ik wil in die traditie staan.”