Gezien vanaf de voet maakt het nieuwe, 91 meter hoge Nhow hotel bij de RAI in Amsterdam de meeste indruk. Dan lijken de drie kolossale, twintig meter uitkragende driehoekige dozen echt te zweven, en vergeet je dat ze met een ingenieuze constructie aan een betonnen kern zijn gehangen.
Het Nhow hotel is niet het eerste gebouw van Office for Metropolitan Architecture (OMA) in Amsterdam met ver uitstekende bouwdelen. Even verderop langs de A10 heeft ook het hoofdkantoor van GStar, dat net als het Nhow hotel is ontworpen door OMA-architect Reinier de Graaf, een lange, hangende glazen bak. En OMA’s beursgebouw in de Chinese stad Shenzhen is een toren die op een hoogte van dertig meter aan alle kanten wordt omgeven door een enorme rechthoekige ring die omhooggekropen lijkt.
OMA is ook niet het enige architectenbureau dat verzot is op zwevende architectuur. Zo zijn uitkragende dozen in het werk van het Rotterdamse bureau MVRDV van begin af een hoofdthema in hun werk. In de pixelarchitectuur die MaasVanRijsDeVries nu veelal ontwerpen, zijn de dozen relatief klein, maar aan hun eerste appartementengebouw, het woonzorgcomplex Oklahoma in Amsterdam-Nieuw-West uit 1997, hangen vijf gigantische bakken met woningen. Ze steken zo ver uit de glazen gevel dat je het gevoel krijgt dat hier de zwaartekracht te zeer wordt getart. Vooral de onderste doos, die slechts enkele meters boven de grond hangt, zweeft op sublieme, bijna angstaanjagende wijze en lijkt elk ogenblik af te kunnen breken.
Steun en last
De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) kreeg bij het zien van erkers al een ongemakkelijk gevoel. Daar had hij al een goede verklaring voor. Bouwkunst is eerst en vooral een strijd tegen de zwaartekracht, stelde hij vast in zijn hoofdwerk Die Welt als Wille und Vorstellung . Steun en last zijn daarom het enige thema van de architectuur. Schopenhauers architectuurideaal was dan ook de tempel van de oude Grieken, waarin verticale zuilen en horizontale architraven een ook in esthetisch opzicht volmaakt evenwicht vormen. Tempels als het Parthenon in Athene roepen daarom nooit een ongemakkelijk gevoel op. Erkers en andere uitstekende bouwdelen daarentegen wel. ‘Ze schijnen te zweven en maken het gemoed onrustig’, schreef Schopenhauer.
Hoe ‘bevroren muziek’ ontdooide, is mooi te zien in een reeks ontwerpen van Le Corbusier
De permanente strijd die gebouwen moeten leveren met de zwaartekracht, was voor Schopenhauer reden om de architectuur als laagste te plaatsen in zijn hiërarchie van de kunsten. Onbetwist bovenaan zette hij de muziek, de enige onstoffelijke en ongrijpbare kunst. Ergens tussen muziek en ‘bevroren muziek’, zoals hij architectuur eens noemde, stonden de beeldende en andere kunsten.
Ontdooide muziek
Niet alleen voor Schopenhauer maar ook voor de 19de-eeuwse neo-classicistische architecten was de Griekse bouwkunst het ideaal. Zo bleef de Grieks-Romeinse bouwkunst, met firmitas , stevigheid, als een van de drie pijlers, tot de twintigste eeuw het fundament van de westerse architectuur. Pas een eeuw geleden, toen het Nieuwe Bouwen opkwam, begonnen gebouwen te zweven.
Hoe ‘bevroren muziek’ toen ontdooide, is mooi te zien in de reeks ontwerpen die Le Corbusier in de jaren twintig maakte van zijn Maison Citrohan, een huis dat, net als de auto’s van Citroën, moest worden gemaakt van in fabrieken gemaakte onderdelen. Het eerste ontwerp voor het nooit gebouwde Citrohan-huis, uit 1920, is een eenvoudige doos van twee verdiepingen met een plat dak. Met zijn twee dragende muren en woonkamer op de begane groot staat deze machine à habiter, zoals Le Corbusier het huis noemde, nog stevig op de grond. Maar de vierde versie van het huis als een auto van Citroën, die uiteindelijk in 1927 in Stuttgart werd gebouwd, is een doos op palen, waarvan de begane grond grotendeels open is. Hierdoor zijn de twee woonverdiepingen erboven supererkers geworden die lijken te steunen op lucht.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64289901-6a3820.jpg|https://images.nrc.nl/V1o34FF2wOXJIg8r9vmPOY-wmyk=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64289901-6a3820.jpg|https://images.nrc.nl/qd-PxOKHMv1KbBs0z0mvlerh_vE=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64289901-6a3820.jpg)
: Villa Savoye in Poissy van Le Corbusier, 1930
Foto Getty
Nog mooier zweeft Le Corbusiers Villa Savoye bij Parijs uit 1930, een platte doos op palen niet ver van Parijs, met een begane grond die aan alle kanten open is. De ingang en de kleine woning voor het dienstpersoneel zijn in de duisternis onder de doos nauwelijks te zien, zodat het lijkt alsof het witte volume elk moment weg kan vliegen.
Ruimteschepen
Ook een eeuw geleden was Le Corbusier niet de enige architect die de zwaartekracht tartte. De belangrijkste stimulans voor zijn streven naar zwevende architectuur was de vliegende architectuur van De Stijl. Die zag hij in oktober 1923 op de tentoonstelling Les Architectes du Group ‘De Style’ in Parijs. Le Corbusier bezocht de expositie in galerie L’Effort Moderne in een blauwe overall om kenbaar te maken dat hij een echte bouwer was en de De Stijlarchitecten slechts luchtfietsers. Toch nam hij volgens ooggetuigen ruim de tijd voor een inspectie van de maquettes die Theo van Doesburg, de oprichter van De Stijl, en de architect Cornelis van Eesteren hadden gemaakt van hun ontwerpen voor villa’s.
Hiervan was vooral het Maison d’Artiste, een werveling van rechthoekige vlakken in primaire en niet-kleuren, een zwevend huis. „Een gebouw dat een ruimteschip wil zijn, een overmoedige poging om het huis te zien als een platform ter exploratie van de ruimte”, noemde de architect Herman Hertzberger het Huis van de Kunstenaar dan ook enkele jaren geleden, toen het als een vijf meter hoog model eerst in Leiden landde en vervolgens in Amsterdam.
Zelf beschouwde Van Doesburg het Maison d’Artiste als volstrekt nieuwe architectuur die radicaal brak met „de doos als grondvorm”, legde hij uit in zijn tijdschrift De Stijl . Hij omschreef het als een gestolde explosie: „Functionele ruimtecellen (alsmede luifel-vlakken, balkon-volumen, enz.) worden vanuit het middelpunt van de kubus naar buiten geworpen.” Hierdoor kreeg het „een min of meer zwevend aspect”, vond hij, „dat bij wijze van spreken tegen de zwaartekracht der natuur in gaat”.
De ‘tegennatuurlijke’ ontwerpen van Van Doesburg en Van Eesteren waren een frontale aanval op de eeuwenoude klassieke architectuur. Vooral het Maison d’Artiste was een doldrieste – en uiteraard vergeefse – poging om de bouwkunst te bevrijden van de zwaartekracht en ‘steun-en-last’ als enige thema. Door te zweven moest de ‘bevroren muziek’ een hoger kunstzinnig gehalte krijgen en meer op echte muziek lijken.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64289757-69ca81.jpg|https://images.nrc.nl/vA7vZfdgsF8J2v21lFGBzCCRpW4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64289757-69ca81.jpg|https://images.nrc.nl/sgizq-paFlWFEi7JMv0VvvDDfGw=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data64289757-69ca81.jpg)
Ontwerp van El Lissitzky voor een ‘Wolkenstrijkijzer’ in Moskou 1924
Foto’s Getty Images
Toch zijn Van Doesburg en Van Eesteren niet de uitvinders van de zwevende architectuur. Deze eer komt de Russische architect/schilder/typograaf El Lissitzky toe, een leerling van de ‘suprematistische’ schilder Kazimir Malevitsj. Een jaar voordat hij in 1923 de klassieke architectuur ondermijnde, had Van Doesburg het werk van de Russische architect-schilder El Lissitzky leren kennen. Die schilderde al vanaf 1919 architectonische composities van rechthoekige vlakken, balken en kubussen. Prounen, een Russisch acroniem van ‘projecten ter bekrachtiging van het nieuwe’, noemde Lissitzky zijn ruimtelijke composities. Hij beschouwde ze als „overstapstations van schilderkunst op architectuur”.
In Lissitzky herkende Van Doesburg onmiddellijk een geestverwant van De Stijl. Een ‘prachtkerel’ noemde hij de Russische kunstenaar en hij gaf zijn werk ongekend veel ruimte in De Stijl.
Met zijn Prounen had Lissitzky het zweven in de architectuur geïntroduceerd, stelde Van Doesburg in 1922 vast in zijn toelichting op Lissitzky’s werk. „Prounen rusten niet op de aarde maar bewegen in de lucht. Proun laat zich slechts verwezenlijken door technische opheffing der zwaartekracht, gematerialiseerd in een verticaal opstijgende woning of een zwevende stad.” Een jaar later ontwierpen Van Doesburg en Van Eesteren hun eigen ruimteschepen.