Een paar jaar geleden maakten we kennis met de straatkatten van Istanbul in de verrukkelijke documentaire Kedi. Maar Istanbul kent niet alleen ruim honderdduizend thuisloze katten; in Stray van Elizabeth Lo leren we op vergelijkbare wijze de minstens evenveel loslopende honden kennen die de Turkse stad bevolken. Sinds grootschalige protesten een einde maakten aan het van overheidswege opruimen van zwerfdieren, zijn ze onaantastbaar.
Honden spelen ook de hoofdrol in Saskia Gubbels’ Sheltered. En in Mutts van de Marokkaans-Canadese regisseur Halima Ouardiri, in Berlijn bekroond met een Kristallen Beer voor Beste Kortfilm van het Generations-programma. Dat maakt IDFA dit jaar echter nog geenszins tot het jaar van de hond. Er zijn gewoon opvallend veel films met dierenperspectieven. Naast honden stelen vooral de biggen, kippen en koeien van Victor Kossakovski’s woordenloze Gunda de show.
In Why Look at Animals (2009), een bundeltje met de dierenessays van de Britse kunstcriticus en schrijver John Berger, schrijft deze dat een van de redenen waarom mensen graag naar dieren kijken is omdat we zo onszelf kunnen leren kijken. „Maar wat gebeurt er als we betrapt worden door de blik van een dier?” Dat is een interessante vraag. Bekend zijn natuurlijk de natuurfilms, zoals het vorig jaar populaire The Biggest Little Farm, of het onlangs in de Nederlandse bioscopen teruggebrachte Katwalk (ook bekend als De wilde stad) waarin dieren zijn geantropomorfiseerd, compleet met menselijke stemmen. Dieren dienen dan alleen om onze eigen rariteiten uit te vergroten. Maar in films zoals Gunda en Stray, waarin dieren regelmatig recht te camera in kijken, voelt het inderdaad alsof zij ons, de menselijke toeschouwers, bekijken.
Wat zien ze? Wat zouden ze denken? Of is dat net zoiets als aan je geliefde vragen waarom-ie van je houdt? Iets wat je je eigenlijk niet af zou moeten willen vragen, omdat het onbeantwoordbaar is. Het is zo makkelijk om onze eigen gedachten in die trouwe ogen te projecteren. Of ideeën over de natuur van de ander – mens of dier. Of nog heel anders. Daarom is de interactieve virtualreality-ervaring Symbiosis in IDFA’s DocLab van het designcollectief Polymorf aan te bevelen. Zij nemen je mee naar een toekomst vol grote woorden: de ruïnes van het Antropoceen, een post-humane wereld waarin biochemische levensvormen (denk: fantasiewezens: half robot half mens, half mens half dier) rondbanjeren. Aan jou de keuze of je een menselijk of niet-menselijk perspectief wilt innemen in je VR-bril.
Polymorf liet zich inspireren door het werk van filosoof Donna Haraway. Zij tackelt in haar boeken de dominante menselijke kijk op de wereld: het kan heel verfrissend en relativerend, maar ook een uitweg uit de klimaatimpasse zijn om ons te realiseren dat we deze planeet delen met andere, minstens even slimme wezens en fijnmazige entiteiten.
In Haraways recente boek Staying with the Trouble (2016) schrijft zij onder andere dat misschien wel ons grootste probleem is dat we het huidige door mensen gedomineerde tijdperk steeds het Antropoceen noemen. Zij stelt Chthulucene voor, naar het Griekse woord voor ‘aarde’. Niet de mens staat centraal, maar een soort composthoop waarin alles broeit en krioelt en nieuwe levensvormen creëert. Hoe die zich voelen, hoe die mogelijkerwijs naar de wereld kunnen kijken, wil Symbiosis je laten ervaren. Het is een grandioos onmogelijk experiment, want kunnen we dingen verzinnen die buiten onze verbeelding liggen?
Ik neem die gedachten mee als ik naar Gunda kijk, en naar Stray en Mutts. Mensen hebben in die film nauwelijks aanwezigheid of stem. Alleen op de radio in het hondenasiel in de woestijn in Mutts (‘mormels’) horen we een nieuwslezer. Hij heeft het over vluchtelingen die in zee verdrinken. De honden slobberen uit hun voederbakken en snuffelen aan elkaars pis. Levende wezens teruggebracht tot hun vitale functies. Is het een metafoor? Zijn de honden in Stray een symbool voor de Turkse schaduweconomie? Zijn de varkens in Gunda de hoofdpersonen uit een moderne ‘Animal Farm’, die dystopische roman van George Orwell? Je kunt het er allemaal in zien. Kossakovski’s film – anderhalf uur dieren in zwart-wit – is lichtvoetig en humoristisch, diepzinnig en iets wat simpelweg onmenselijk is. Niet minder dan een wonder. Zelden zagen boerderijdieren er zo weinig prentenboekachtig en menselijk uit. Dat komt, merk je na een tijdje, door het consequent lage cameraperspectief, en de extreem kleine scherptediepte. Na anderhalf uur is je snuit of je snavel modderig van het wroeten en pikken in de modder. Zo voelt dat dus.