Illustratie Timber Sommerdijk

Het gaat niet altijd over rozen

Ruzie in de kassen Wat hadden de Almeerse telers het goed. Samen voorzagen ze de wereld van rozen. Tot het misging. Faillissementen, scheve blikken, ruzies. Nu is in de kassen van Almere te zien wat mensen doen als ze gedwongen worden opnieuw te beginnen.

R

Ron van Zwet dacht altijd dat hij oud zou worden tussen de rozen. Dat wílde hij ook. Het is topsport, zegt hij. Zeven dagen per week sta je in de kas, en als al die duizenden knopjes tegelijk opengaan, moet je snel wezen. Knippen! Heerlijk. Onder dat glas heb je de wereld onder controle. Pas de atmosfeer aan en al die knopjes gaan nét iets sneller open. Met een beetje geluk heb je ze dan een dag eerder op de veiling in Aalsmeer. „Zien dat jouw handelen effect heeft, geeft een machtig gevoel”, zegt hij. Van Zwet, lange vent, enthousiaste prater, was jarenlang zowat de grootste trosrozenkweker van het land.

Tot hij op een dag thuiskwam en in de keuken tegen zijn vrouw zei: morgen is het faillissement.

Van bovenaf oogt Almere Buitenvaart als elk ander glastuinbouwgebied. Een overzichtelijk areaal van witte vierkanten in het landschap. Tientallen hectare glas, gemarkeerd door kaarsrechte wegen met hier en daar een vrijstaand huis.

Het kassengebied, aan de rand van Almere Buiten, ingeklemd tussen het Gooimeer en de Oostvaardersplassen, was ooit bedacht als industrieterrein. Maar rozenkwekers uit Sloten, het zuidwesten van Amsterdam, moesten in 1986 plaats maken voor de bouw van het Olympisch dorp (dat er uiteindelijk niet kwam, omdat de Spelen van 1992 naar Barcelona gingen) en streken neer op de Buitenvaart.

De gemeente Almere ontving ze met open armen. Andere rozentelers volgden. Ze kwamen uit het Westland, Roelofarendsveen, Noordwijkerhout. Plekken waar ze moesten wijken voor nieuwbouw of niet meer konden doorgroeien. Ze werden getrokken door de vettige Flevolandse klei, maagdelijke grond, en de prima kavels met idem voorzieningen: gas, water, elektra, alles was aanwezig, zelfs kabeltelevisie.

Ze zagen toekomst in newtown Almere, een geplande stad, ontworpen op de tekentafel. Want zoals de planoloog houdt ook een teler van controle. In de kas beheerst hij de natuur: licht, water, zuurstof, temperatuur. Hij, de teler, de schepper, zet de wereld naar zijn hand.

Er braken gouden jaren aan. De roos had niet alleen een stevige positie in het sierboeket verworven, ook op de wereldmarkt waren Hollandse rozen geliefd. Van de roos bestaan honderden soorten en bijna allemaal werden ze in Nederland gekweekt. De teeltomvang steeg midden jaren negentig, net als de verkoopprijs. Kassentelers in het hele land hadden een efficiënte organisatie opgetuigd waarmee ze hun rozen via de veiling razendsnel over de wereld stuurden.

Ron van Zwet komt uit het Westland, zijn vader was kweker, en toen hij eind jaren negentig zes hectare trosrozen op de Buitenvaart kon krijgen, dacht hij „jááá”. Ook Peter van Adrichem, eveneens uit het Westland, beproefde er zijn geluk. Net als Patrick Herbert, uit Zoetermeer, samen met zijn vader. Dick van der Slot, uit Noordwijkerhout. En Hans Goudriaan, uit de Haarlemmermeer, met 66 jaar de nestor van het gebied. Hij kwam hier als een van de eersten, samen met zijn vrouw, en verwierf het Europees alleenrecht op de Bombastic, een exclusievere soort roos. Eentje met „beleving”, zegt hij, geen benzinepomproos die je nog even snel haalt „als je een keer een misstapje hebt begaan”. En ja, hij geeft zijn vrouw heus nog weleens een bosje rozen. Met een knipoog: „Om het vaasleven uit te testen.”

Telen in de kas is hard werken, maar ook veel lol. Patrick Herbert wijst in zijn kantine naar de muur: tientallen foto’s van jongeren lachend op het terrein. Elk weekend stonden ze te knippen in zijn kas, 25 scholieren uit de omgeving. „Vroeg op, maar de rest van de dag vrij”, daar lokte hij ze mee. En ’s middags was het feest. Dan organiseerde Patrick spelletjesdagen, een kruiwagenrace, een barbecue.

De telers waren allen dertigers, pas getrouwd met jonge kinderen, en allemaal waren ze naar Almere gemigreerd. Dat schiep een band. Op de klaverjasavonden in de schuur van Patrick Herbert zat het met vijftien tafels steevast vol en met het EK Voetbal 2004 keek de hele buurt op zijn beamer mee, in het oranje.

De neuzen stonden dezelfde kant op en dat is nuttig in een kassengebied. Een kassenteler ziet de ander niet als concurrent – integendeel, de vraag is altijd groter dan het aanbod. Telers leren van elkaar, in studieclubs. Ze bezoeken elkaars kas, kennen elkaars opbrengst, delen kennis. „Als ik ondersteboven kweek, doet een ander dat volgend jaar ook”, zegt Ron van Zwet. En als het even kan doen ze aan gezamenlijke inkoop van energie en transport. In een succesvol kassengebied is het geheel meer dan de som der delen.

Maar de wereld buiten zijn kas heeft de teler niet in de hand. Juist toen de rozenteelt in Nederland zijn hoogtepunt bereikte, 1.000 hectare rond de eeuwwisseling, kregen de kwekers geduchte concurrentie uit Kenia, Ethiopië. De zon en de warmte zijn er gratis, arbeidskosten laag. De Afrikaanse roos, lang inferieur door zijn kleine knop en ielige takjes, was beter en beter geworden door steeds de beste exemplaren met elkaar te kruisen. Hij floreerde! Ook Nederlandse telers trokken erheen.

De schaalvergroting drukte hier intussen de verkoopprijs omlaag. Was het gemiddeld glasareaal van een kassenteler in de jaren tachtig nog een halve hectare, twintig jaar later was dat vier keer zo groot. Maar op de Buitenvaart, berekend op kleinere familiebedrijfjes, was groeien niet mogelijk. En toen in 2008 ook nog eens de energieprijzen explosief stegen – veel kassen draaien op gas – stortte de markt in.

Hij, de kassenteler die zijn wereld zo graag beheerst, verloor de controle.


Na zeven goede jaren komen er zeven slechte, zei de vader van Ron van Zwet altijd. Dat is de cyclus. Hij buigt voorover: „Maar na die zeven jaren kwamen er geen goeie. De curve ging alleen maar naar beneden.” Werken, dat was zijn reflex, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. „De Westlandse mentaliteit.” Maar tegen de dalende marktprijs, tot onder de kostprijs van 35 cent per roos, viel niet op te werken. Zijn personeel, dertig man, verdiende meer dan hij.

„Boeren en kwekers, dat zijn de enigen die hard werken. En de rest van Nederland doet niks. Dénken ze.” Het is vier uur ’s middags en Jolanda van Adrichem, vrouw van Peter, gaat zitten op de veranda naast de kas. „Kwekers leven in hun eigen coconnetje. Logisch: vader kweekte, opa. Zo zijn ze opgevoed. Mijn man en ik ook. Wij komen uit het Westland, dan kom je niet veel verder dan je eigen gebied. Je ziet de buitenwereld niet, die wíl je ook niet zien.”

Haar man Peter was de kostwinner. Hij was altijd bezig in de kas, zij zorgde voor hun vier kinderen. Maar toen het bedrijf op omvallen stond, raakte zij burn-out en hij somber. „Hij kon er niet over praten. We hebben moeilijke jaren gehad als gezin.”

Geld was het punt niet. „Brood op de plank heb je in Nederland altijd”, zegt Jolanda van Adrichem. De pijn bij haar man zat ’m in het falen: híj is degene die het familiebedrijf stopt, een eeuwenoude traditie. Dat is wat hij moest vertellen aan zíjn ouders, maar ook aan zijn gezin. „Onze zoon had de zaak graag overgenomen. Hij is een geboren tuinder. Ook zijn droom viel in duigen.”

En hij was lang niet de enige. Bij de supermarkt, de school, overal sprak Jolanda van Adrichem vrouwen die hetzelfde vertelden: thuis waren er spanningen. Hun mannen, allemaal kwekers, waren hun trots kwijt. Ze waren bóós. Op de gemeente, de overheid, de wereld. Maar erover praten, dat deden ze niet. „Veel kwekers zijn binnenvetters.”

„Thuis was thuis.” Ook Ron van Zwet vertelde zijn vrouw, die voor hun vijf kinderen zorgde, niet hoe het liep op de zaak. Tot het niet anders kon. De berg onbetaalde rekeningen werd steeds hoger en de bank eiste het geld van de lening op. Tonnen. De geldschieter die hem bij zijn komst naar Almere nog verwelkomde als een gevierd man, zoals alle kassentelers die een lening aangingen, stond nu op de stoep en zei: morgen alles aflossen. „Nul emotie.”

Ga toch in loondienst, zei zijn vrouw. En Van Zwet kon alleen maar knikken. Hij had rust nodig. „Rust, rust, rust.”

Stop er toch mee, zei ook de hoogzwangere vriendin van Patrick Herbert nadat hij met pijn aan zijn ogen naar de opticien was gegaan. Met zijn ogen bleek niets mis: het was de stress. „Ja, maar de hypotheek dan?” De grootste angst van een kassenteler: belanden op een flatje driehoog achter. Want wie zijn bedrijf verliest, verliest vaak ook zijn huis.

Ik zou m’n liefde nog kunnen geven aan een brandnetel

Hans Goudriaan rozenteler

Wie er allemaal omvielen? Dick van der Slot begint driftig te wijzen vanuit zijn kas. „Hier op de hoek. En hiernaast. En die daar op de hoek. En dáár. Die is al twee keer omgevallen. En die daar, en daar.” Twee derde van alle telers op de Buitenvaart is gestopt, vermoedt hij. Vooral de grotere.

Hans Goudriaan niet. Hij had dat alleenrecht op zijn Bombastic, de roos die populair bleef bij „topbinders” in het rouw- en bruidsboekettensegment. Goudriaan was in de eerste plaats een téler, en zou dat blijven ook. „Ik zou m’n liefde nog kunnen geven aan een brandnetel.” Maar ook hij vond het „verschrikkelijk” om zijn buren failliet te zien gaan en vertrekken. En het ergste: sommige buren waren al vertrokken, en niemand wist waarheen. Er was geen ruimte meer voor een ander, de eigen zorgen waren al groot genoeg.

Het eerste wat in de buurt verdween toen het minder ging: de saamhorigheid. Voorbij waren de kaartavondjes, de studieclubs. Jolanda van Adrichem zag het gebeuren: „Iedereen was gericht op het redden van zijn eigen hachje.”

Kassentelers zijn geen keiharde zakenlui. Het zijn plantenmensen, ze gunnen elkaar een goede oogst. Maar met de ineenstorting van de rozenteelt toonden ze elkaar hun tanden. Het ene deel van de kwekers wilde verder, het andere deel wilde stoppen. Die wilden iets anders doen in de kas. Maakte niet uit wat – als ze maar konden overleven.

De avondjes klaverjassen in de schuur van Patrick Herbert maakten plaats voor felle discussies, waarin werd geschreeuwd en woorden vielen als ‘klootzak’. Telers die voorheen op elkaars verjaardagen kwamen, zagen elkaar niet meer. Een zaalvoetbalteam waar telers in samenspeelden stopte ermee. Vriendschappen werden opgezegd.

Had het onheil het Westland getroffen, dan stond het de volgende dag op de agenda van de gemeenteraad. Kwekers vind je er tot in de haarvaten van de lokale politiek. Maar Almere is geen kassengemeente. Almere is een stad, met stadse problemen. Vraag de inwoners naar ‘het kassengebied’ en ze kijken je vragend aan. De Buitenvaart, verscholen achter industriegebied De Vaart, is een zonderling stukje land. Het buitenbeentje van Almere. Het stond niet op het gemeentelijk vizier.

Maar er móést een plan komen. „Leegstand is niks”, zegt Dick van der Slot. „Het is geen gezicht.” Hij zag bij de buren wat er met een kas gebeurt als die niet wordt gebruikt. De verwarmingsbuizen bevriezen en zetten uit, waardoor de ramen barsten. Een schermdoek raakt los door de wind en wappert naar buiten. Het onkruid groeit tot aan het dak.


Dick van der Slot was de eerste die zijn bloemen aan de kant zette. Altijd maar productie draaien, hij was er klaar mee. Zijn hart lag bij tuinontwerp. Op het gemeentehuis vroeg hij: „Waar kan ik de showroom voor een hoveniersbedrijf beginnen?” Hij hoopte op een mooi plekje in de binnenstad, maar de ambtenaar zei: „Doe maar in je kas.” Zolang het geen winkel was, alleen een showroom, was de gemeente akkoord: dat paste in het bestemmingsplan. Binnen een half uur stond Van der Slot buiten en kon hij aan de slag.

Toen kwamen de caravans. Bij een buurman, clandestien, in de kas. En daarna bij nog één. En nog één. Caravan-eigenaren waren blij dat hun juweeltjes ’s winters droog en veilig stonden en de teler had een vaste inkomstenbron. Ook Peter van Adrichem ging om. Hij was gestopt, maar blijven wonen op de Buitenvaart en zocht naar een nieuwe bestemming voor zijn kas. Een indoorcamping passeerde, een bomenkwekerij – maar een caravanstalling beginnen bleek een gouden greep. In zijn kas kon hij vijfhonderd caravans, aanhangers en vouwwagens kwijt. Waarom mensen dertigduizend euro neertellen voor een caravan om ’m vervolgens 49 weken in een kas te laten staan, hij begrijpt er nog steeds weinig van. Maar oké, het stroomde vol.

Caravanstaller werd op de Buitenvaart al snel het meest begeerde beroep. Dick van der Slot wilde eraan, Patrick Herbert. Maar ze vingen bot. De gemeente, inmiddels wakker geschud, liet er maar een handvol toe – het was immers een tuinbouwgebied. En de andere noodlijdende kwekers dan? Tot dan toe hadden alleen de telers die wilden dóórgaan met glastuinbouw bij de gemeente aan tafel gezeten. De anderen wilden ook een stem. Ze richtten een eigen vereniging op en vroegen Dick van der Slot als voorzitter, als vertegenwoordiging van de ex-telers die de speelruimte wilden om iets nieuws te beginnen.

Bij iedereen ging een flyer in de bus, tot onvrede van de standvastige rozentelers. Onder leiding van Hans Goudriaan, van de exclusieve roos, drongen zij er bij de gemeente juist op aan om op de Buitenvaart geen verdere verruiming toe te laten. Investeer in de glastuinbouw, was hun boodschap. De kassen, inmiddels dertig jaar oud, waren al lang niet meer state of the art. En de Buitenvaart moest nodig verduurzamen. Iedereen wekte er nog zijn eigen warmte op, bewaard in een buffertank naast de kas. Terwijl: aardwarmte en zonnepanelen, dat was de toekomst. Maar verduurzamen kon alleen als collectief. Samen stroom inkopen, samen op het warmtenet, zodat iedereen overtollige warmte kan delen. De neuzen moesten weer dezelfde kant op, zoals vroeger. Maar kon dat nog?

Het is drie uur ’s middags en de kas van Peter en Jolanda van Adrichem loopt leeg. Hij zit op de trekker, zij wuift op de veranda haar personeel uit. „Morgen kan ik niet komen hoor”, zegt een jongen met petje. „Ik heb pijn in mijn buik.” Ze pakt een map erbij en richt zich tot een meisje dat de honden aait. „Hé Dana, ik hoorde dat je het hartstikke goed deed!” Geen antwoord. „Vond jij het ook goed gaan, Dana?” Geen antwoord. „Je hebt geholpen met koffie en thee klaarzetten, toch?” Een knik. „En je bent wezen wandelen met de varkens en de paarden?” Knik. Jolanda schrijft haar bevindingen van de dag in de map. Het meisje tilt opgewekt een pootje van de hond omhoog: „Kijk, als ik ’m aai doet-ie zo!”

Jolanda van Adrichem is oprichter van stichting Weet Hoe Je Leeft, met 68 begeleiders inmiddels zowat de grootste werkgever van de Buitenvaart. Een eigen dagbesteding voor mensen met een beperking: het was de droom van Jolanda van Adrichem, die zelf een dochter heeft met een beperking. Ze werkte al in de gehandicaptenzorg en daar zag ze waar het misging: met een begeleiding van één op acht kun je weinig voor iemand betekenen. „Dat is pappen en nathouden.” Ze wilde een stichting oprichten met een begeleiding van één op vier, zonder managers, zonder overhead. En nu kon het, dankzij de vaste inkomstenbron van de caravanstalling. Ze begon een dagbesteding met onder meer dierverzorging, een groentekweek en een fietsenmaker in de kas. Haar man Peter helpt enthousiast mee.

„Ik ben anders naar de wereld gaan kijken”, zegt Peter van Adrichem nadat hij op de trekker een caravan heeft weggereden. „Je denkt als kweker: de wereld draait om jouw bedrijf. Je komt niet buiten. En gaat het mis, dan blijf je ronddraaien in je eigen cirkeltje. Wat een zielepoterij ik wel niet heb opgehangen, je wil niet weten. Maar er is zoveel méér.”

Er zijn al drie veulens geboren in de kas. Als ze vies zijn, zet ze de sproeiers aan

Patrick Herbert stopte met de rozen en begon Het Kersenboertje. Idee van zijn vader, die bij een familie-uitje een kersenkwekerij had gezien. De overstap was bevrijdend: rozen zet je af op een veiling en „hoor je nooit meer van”. Nu vertelden klanten dat ze zijn kersen zo lekker vonden. Plukken hoefde maar een beperkt aantal weken, niet het hele jaar rond. Ze konden de kas uit. Zijn vader, 62 jaar, kocht een sloep, sprak af met vrienden en ging op maandag fietsen met zijn zus. Op maandag!

Er kwamen paardenhouderijen op de Buitenvaart – genoeg paardenmeisjes in Almere. Marije Koopmans begon in 2018 zo’n paardenpension en toont haar paddock: vijftig paarden stappend over de kleigrond onder een glazen dak. Ze staan luchtig en droog en het is ruim en licht. Meisjes staan te borstelen, of krijgen les. „De paarden zijn hier veel blijer dan in zo’n donkere stal”, zegt ze. Er zijn al drie veulens geboren in de kas. Als ze vies zijn, zet ze gewoon de sproei-installatie aan.

En waarom niet mountainbiken in de kas? Ideetje van bromeliakweker Ottenhof, die tijdens een fietstocht in Limburg zijn nieuwe fiets kapotreed omdat de onderdelen door regen en modder zo snel versleten. In de kas blijft-ie heel. Zijn dochter en schoonzoon bouwden een parcours van 3,5 kilometer, inclusief twee meter hoge wallride. Je sjeest er zowat horizontaal langs het glas.

En Van Zwet? Die broedde, nadat hij zijn vrouw had beloofd voortaan wél te vertellen hoe het op de zaak gaat, op een nieuw plan. Hij dacht aan moestuintjes. „Biologisch, feeding the city, local for local, al die termen kwamen net op.” Hij bezocht een volkstuincomplex, sprak er een wildvreemde man aan en vroeg: zou het wat zijn, moestuintjes in de kas? De man zei: „Ja, hoor.” Dat was alle research die hij deed. „Ik had niks meer te verliezen.”

Het idee: zeven dagen per week biologisch tuinieren mét slagingsgarantie. Want een bloemkool in de kas, die groeit wel. Bij de opening waren er dertig Almeerders die een moestuintje begonnen. En toen het tweede jaar de eerste Nederlanders van Surinaamse afkomst kwamen, ging het rap. Van Zwet had geen idee dat de Surinaamse gemeenschap in Almere qua grootte de derde ter wereld is. Ze konden bij hem groenten kweken uit hun geboorteland en dat ging als een lopend vuurtje door de stad. Van de zeshonderd tuintjes is nu zo’n 70 procent bebouwd met sopropo, antroewa, bitawiri – groenten waarvan Van Zwet nog nooit had gehoord.

Op vijf tuinen à twaalf vierkante meter verbouwt de 81-jarige Martha nu het eten waarmee ze haar tien kinderen en veertig kleinkinderen voedt. Al schoffelend maakt ze een babbeltje met de buren; voor een jarige neemt ze een gemberbiertje mee. Groenteman Dennis, met twaalf tuinen de grootste, heeft inmiddels honderden klanten. Ze komen naar de Buitenvaart voor zijn producten, maar ook voor een praatje. Soms moet hij ze de tuin afjagen, staan ze nog stééds te kwekken. „Het is hier net een camping”, zegt Van Zwet.

Een van de paardenhouders klaagde onlangs over het licht uit de kas van de buren – het zou de paarden onrustig maken. Dat gaat te ver, vindt Marije Koopmans. „Wij zijn hier de nieuwelingen.” Regelmatig maakt ze een rondje om de stront, ook die van andermans paarden, op te ruimen. Want op de buurtapp van het kassengebied wordt op de paardenpoep heftig gereageerd. Er werd zelfs een paardenpoepnoodnummer in het leven geroepen.

Terug naar de rozen? De telers die overstapten moeten er niet aan dénken. De verhouding helt over: van de pakweg zestig telers zijn er op de Buitenvaart nog zo’n vijftien over. Ze zitten verspreid over het gebied, op eilandjes tussen de caravans en de paarden. Een deel van de telers is bijna met pensioen en zit zonder opvolging; zij zouden hun bedrijf het liefst verkopen. Maar een handvol jongelingen, de nieuwe dertigers, wil vérder. En dat kan alleen als het gebied moderniseert.

Hoe nu verder? De gemeente wist het ook niet. Voor de invulling van een nieuw bestemmingsplan luisterde ze naar alle ondernemers op de Buitenvaart. Maar ja, er was geen overeenstemming. Een reeks adviesbureaus bemoeide zich ermee. Er kwamen road maps, masterplannen. Maak van de Buitenvaart een voedselcoöperatie, klonk het. Biologisch telen voor de bewoners van Almere, local for local. Maar er kwam weinig van terecht – de Almeerder heeft zijn groente liever wat goedkoper van ver weg. Wietteelt: ook helemaal local for local. Meedoen met het legale experiment van de overheid, waarom niet? Ook dat werd uitgezocht, maar helaas, plannen elders bleken al gevorderd. Herverkaveling dan? Verplaats de telers naar achteren zodat ze samen één sterk kassengebied zijn en zet de paarden en de caravans aan de voorzijde. Maar daarvoor is het nu te laat: alle ondernemers hebben hun stekkie al ingericht.

Er kwamen plannen langs voor een wellnessresort, de Buitenvaart als recreatiegebied, de Buitenvaart als nieuwe woonwijk. Dat laatste zag iedereen wel zitten: de kassentelers zouden worden uitgekocht en wie verder wilde kon elders opnieuw beginnen. Een projectontwikkelaar ging bij alle ondernemers langs en beloofde gouden bergen, maar de gemeente lag dwars. Het plan was te duur, de bouw van andere wijken kreeg voorrang.

Hans Goudriaan vindt dat de gemeente had moeten kiezen voor de Buitenvaart als tuinbouwgebied. „De gemeente had leidend moeten zijn, vanaf het begin.” Dan was de tweedeling nooit ontstaan. „Ik neem het mijn buurman niet kwalijk dat hij een mountainbikeparcours begint. Dat is als ondernemer zijn goed recht. Ik wil hem op straat nog kunnen groeten. Maar de gemeente had moeten zeggen: dit past niet in het plan.”

Misschien, als de gemeente iedereen evenveel winterstalling had gegund, iedereen een beetje caravan „als vaste inkomstenbron”, dan hadden de telers hun bedrijf kunnen houden. „Maar dat is achteraf”, zegt Dick van der Slot. Hij is juist blij met alles wat op de Buitenvaart is toegestaan. En ja, dat bemoeilijkt de modernisering van de glastuinbouw. „Maar niet iedereen is het eens. Dan is de uitkomst een gemene deler.”

De uitkomst, na jaren discussie? Dat was het bestemmingsplan van 2017, waarin staat dat glastuinbouw „de hoofdfunctie” blijft. Verder voorziet het plan in permanente caravanstalling, maximaal 91.210 vierkante meter, vijf paardenhouderijen à vijftig paarden, de mogelijkheid tot een camping in de kas, kleinschalige horeca in de kas, workshops in de kas, een tuincentrum en talloze nevenactiviteiten aan huis: van kapsalon tot wasserette tot – daaraan is een aparte paragraaf besteed – thuisprostitutie. En ook bewoning zónder kas is mogelijk. De eerste villabewoners zijn al neergestreken op de Buitenvaart. Ze hebben hun kas verwijderd.

Najaar 2020. „Kom, kom, een beetje lachen”, zegt groenteman Dennis wuivend voor een oudere Surinaamse heer die is neergezegen op een stoel. De man, deels verlamd, is mee met zijn vrouw naar het moestuinencomplex van Ron van Zwet. Overal in de kas staan mensen te schoffelen en te plukken. Er groeien papaya en sopropos alsof je in de tropen bent.

Bij Dennis kun je even zitten onder een bananenblad terwijl hij de groente afweegt. In de hoek draait een ventilatortje. Uit de radio komt een jazz-klassieker van Michael Franks. „I know today’s your birthday/ And I did not buy no rose/ But I wrote this song instead and I call it/ ‘Popsicle Toes”.

„Kom, sta recht, niet bang zijn”, zegt groenteman Dennis, die de oudere heer probeert te verleiden tot een dansje.

Nou, vooruit. Weifelend komt hij uit zijn stoel. En daar gaan ze, swingend in de kas, onder een hemel van glas.

Illustraties Timber Sommerdijk