Opinie

Zo word je als Nederlandse schrijver veel gelezen

Michel Krielaars

Toen ik maandag Coen Verbraaks documentaire Harry Mulisch – Schepper van zichzelf zag, besefte ik dat wanneer je in Nederland als schrijver veel gelezen wilt worden, je niet Multatuli maar Mulisch als voorbeeld moet nemen. En dan heb ik het niet over de quasi-filosofische thema’s in zijn werk, maar over de manier waarop hij zich presenteerde, als de Goethe van de Lage Landen die tien jaar na zijn dood op 30 oktober 2010 nog altijd als een halfgod wordt vereerd.

Het schrijversleven van Mulisch was een toneelstuk, waarin zijn met de nazi’s collaborerende Oostenrijkse vader en afwezige Duits-Joodse moeder de belangrijkste bijrollen speelden. Niet voor niets zei hij over die afkomst in een interview: ‘Ik ben de Tweede Wereldoorlog.’ Zou zijn roman De aanslag daarom als een jongensboek vol clichés lezen? Of zie ik het verkeerd en zit er op zijn Mulisch’ juist een hogere waarheid in dat boek verscholen, waarmee met die clichés de draak wordt gestoken? Mulisch kwam tenslotte van een andere planeet, waar alles groter, serieuzer, beter en vooral anders was.

In de documentaire van Verbraak wijst Mulisch-biograaf Robbert Ammerlaan op een mapje met documenten, dat de schrijver had willen gebruiken voor een boek over zijn moeder, Alice Schwarz. Dat boek is er nooit gekomen. Ter gelegenheid van Mulisch’ tiende sterfdag is er nu wel het door Ammerlaan in de Privé-domeinreeks bezorgde Zo’n genie ben je nu ook weer niet. Harry Mulisch en de brieven van zijn ouders. Het is een bijzonder boek, omdat het een fraai beeld geeft van het kosmopolitische milieu waarin Mulisch opgroeide.

De meeste van die brieven zijn van de hand van zijn moeder, die sinds 1951 in Californië woont. Zij is volstrekt niet onder de indruk van het werk van haar zelfgenoegzame zoon, maar geniet van zijn succes, dat ook op haar afstraalt. Wel heeft ze regelmatig kritiek op zijn werk, zoals in 1953, wanneer ze haar Harry na de publicatie van een nieuw verhaal schrijft: ‘Kun je niet eens je gevoel voor humor laten werken zoals bijv. in Archibald Strohalm?’ Alsof ze dan al aanvoelt dat humor niet zijn sterke kant is.

In haar brieven vertelt Alice Schwarz levendig over de mannen die ze ontmoet, over haar kantoorbaantjes, over haar knusse appartement en haar bewondering voor het ongedwongen leven in Amerika. Maar soms is ze geïrriteerd, omdat haar zoon haar zelden terug schrijft. Soms moet ze twee jaar op een antwoord wachten. Het zegt veel over hun relatie.

Toch lijken moeder en zoon op elkaar. Zo koestert Alice Schwarz net zo’n minachting voor Nederland als hij. Als in 1952 een rel ontstaat over W.F. Hermans’ roman Ik heb altijd gelijk, schrijft ze: ‘Het doet zo ongelooflijk Hollands aan, klein, bekrompen en zielig ook.’

In zijn uitgebreide voorwoord citeert Ammerlaan Mulisch’ ex-vrouw, die zegt dat alles wat er echt toe deed – geluk, verdriet, liefde, emotie – in het denken en schrijven van haar man besloten zat en niet in zijn persoonlijk leven. Dat blijkt als zijn moeder in 1996 overlijdt. Eindelijk leest hij met aandacht alle brieven die ze hem sinds 1951 schreef, alsof hij ze voor het eerst ziet. Zijn oog valt dan op een passage waarin ze haar eigen kille jeugd vergelijkt met de zijne. Als hij hierna een kaars voor haar portret aansteekt en tranen in zijn ogen krijgt, herneemt hij zich meteen en voegt hij zijn moeder in zijn filosofische systeem, waarin ze verdwijnt.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.