Sophia ging naar het toilethuisje, en kwam nooit meer terug

Vermissing Vijf jaar geleden verdween geneeskundestudent Sophia Koetsier in Oeganda. Haar moeder doet alles om haar terug te vinden. „Kijk, dit ben ik met de president.”

Een foto van de in Oeganda vermiste Sophia Koetsier, thuis bij haar ouders in Amsterdam.
Een foto van de in Oeganda vermiste Sophia Koetsier, thuis bij haar ouders in Amsterdam. Foto Olivier Middendorp

Drie jaar na het laatste levensteken van haar dochter kreeg Marije Slijkerman bericht. Een vrouw was haar in de Oegandese hoofdstad Kampala tegen het lijf gelopen bij de immigratiedienst. De vrouw wist het zeker. Ze was met het „jonge, blonde meisje” aan de praat geraakt, hoorde dat ze „Dutch” was en als drugskoerier het land werd uitgezet.

Het leek Marije Slijkerman onwaarschijnlijk. Haar dochter, de toen 21-jarige Sophia Koetsier, studeerde in Nederland geneeskunde, had stage gelopen in een Oegandees ziekenhuis en zou door het land reizen. Tijdens een bezoek aan een wildpark raakte ze vermist.

Maar elke tip is er één en Slijkerman nam contact op met de Nederlandse ambassade in Oeganda. Die informeerde bij de immigratiedienst. Er bleek die dag een Letse vrouw uitgezet, geen Nederlandse. Maar Sophia kon een vals paspoort hebben gehad. Er zouden geen foto’s zijn en het spoor liep dood.

Niet stoppen, weet Slijkerman. Zoeken naar je vermiste dochter in Afrika betekent stad en land afreizen om te praten met iedereen, van taxichauffeur tot minister. De bureaucratie maakt zoeken lastig, je moet het vooral hebben van persoonlijke contacten.

En zo reisde Slijkerman naar Oeganda en ontmoette ze de vrouw die zei Sophia te hebben gezien. Ze toonde de vrouw foto’s van haar dochter en de vrouw knikte. Ja, dat hoge voorhoofd, de mond, de lach, de lange nek, de sleutelbeenderen. Het moet haar zijn geweest.

Marije Slijkerman nam contact op met een kennis met goede connecties in Oeganda en die regelde een afspraak bij de immigratiedienst. Daar ontmoette ze een man in geruit overhemd met stapels papier op zijn bureau. Een foto van Sophia deed geen belletje rinkelen, maar bij een collega wel. „A familiar face”, hoorde ze hem zeggen. En er bleken tóch foto’s te zijn van iedereen die passeert. Wacht even, zei een medewerker. Bij Slijkerman liep de spanning op.

De man in geruit overhemd gebaarde even later naar zijn scherm. Kom hier, zei hij. En daar was ze, „het jonge blonde meisje”. Een hoog voorhoofd inderdaad, het haar strak naar achteren. Maar het was niet Sophia. Te bolle wangen. Blauwe ogen, geen bruin-groene. Ze vroeg nog eens te mogen kijken, en nog eens. Ze hoopte dat het gezicht zou veranderen in dat van Sophia. Maar nee. Tranen welden op. Ze ging naar buiten, de Afrikaanse hitte in. Door het drukke verkeer terug naar het hotel. Terug naar Nederland zonder resultaat, voor de achtste keer.

Stukjes broek om een tak

Veertien keer heeft Marije Slijkerman inmiddels Oeganda bezocht. Eén keer vrijwillig, toen ze haar dochter opzocht twee weken voor ze verdween, en dertien keer omdat ze moest, op zoek naar haar dochter. Ze heeft er een stichting voor opgericht. Want de verdwijning van Sophia, 28 oktober vijf jaar geleden, is zo raadselachtig, daar past geen open einde bij.

Sophia ging na haar stage samen met twee Nederlandse reisgenoten en een Oegandese gids reizen door het land en bezocht het toeristische wildpark Murchison Falls. Na de aankomst op een woendagavond tegen zessen zou Sophia in een lowbudgetresort even naar het toilethuisje zijn gegaan tegen de rand van de wildernis, en dat was het.

Marije Slijkerman, die in Kampala verbleef, kreeg nog diezelfde avond een telefoontje dat haar dochter was vermist en vertrok zo snel als mogelijk naar het wildpark. Rangers hadden de ochtend na Sophia’s verdwijning gezocht en aan de oevers van de Nijl, zo’n vijftien minuten lopen vanaf het wc-huisje, een plastic waterflesje gevonden, volgepropt met afval. Dat was van Sophia, zeiden haar reisgenoten. Een dag later vonden ze op dezelfde plek opnieuw sporen. Over een afstand van vijftig meter lagen en hingen spullen van Sophia: haar Ray-Ban-zonnebril. Een reepje van haar broek, geknoopt om een tak. Nog een reepje broek, om een tak. Nog een. Een binnenzool. Nog meer reepjes broek. Haar schoen. Een doormidden gescheurd biljet van duizend shilling (23 eurocent). Nog een biljet. Een gekleurd etuitje. Haar slip, op vier meter hoogte, om een tak.

Dat was het sporenbeeld dat de Oegandese politie toonde toen Marije Slijkerman arriveerde. Ze vroeg de politie wat er gebeurd kon zijn, maar die had geen idee. Een aanval door een wild dier? Onwaarschijnlijk, zei een agent. Dan zouden er sporen moeten zijn van een worsteling, en die waren er niet. Een aanval door een mens? Er kwamen hier vrijwel geen mensen. En wat deed die slip in de boom? En wat te denken van die omgeknoopte stukjes broek?

Op vrijdag werd een helikopter ingezet. Op zaterdag zette een forensisch team de plek af met lint en werd er gezocht met honden. Op zondag zochten duikers in het water. Er werd niets gevonden. Een week na de vermissing stuurde de Nederlandse politie een team dat twee dagen met een drone over het gebied vloog, zonder resultaat. Daarna lieten Oegandese autoriteiten de zaak rusten, en de Nederlandse ook. Ze gingen uit van een noodlottig ongeval.

Marije Slijkerman had haar twijfels bij die conclusie, net als haar man Gerard Koetsier. Na een periode waarin ze in shock verkeerden en thuis vergeefs wachtten op een telefoontje van de politie, of van Sophia – ‘Mama, wil je me komen halen?’ – gooide Slijkerman, aangespoord door vrienden, het roer om. Ze ging op zoek in een land dat ze amper kende.

„Kijk, dit zijn invloedrijke Oegandezen.” Thuis aan de eettafel in Amsterdam toont Marije Slijkerman een foto van zichzelf met hooggeplaatste overheidsfunctionarissen. „Deze mensen kunnen deuren openen.”

In de zoektocht naar haar dochter stuitte ze op een tribale cultuur, één waarin iemands afkomst bepalend is voor diens maatschappelijke positie, maar ook voor diens betrouwbaarheid. Er is met name wantrouwen jegens iemand van een andere stam. „Je zult voortdurend bij anderen moeten toetsten: ‘Ken je die, wat zijn je gedachten over die persoon?’”

Wist zij veel, Marije Slijkerman was nooit eerder op het Afrikaanse continent geweest. En zo leerde ze nog meer. Zoals dat sommige Oegandezen alleen wilden helpen in ruil voor dollars, benzine, beltegoed, ze leerde dat de bevolking haar eigen politie niet vertrouwt, dat schaamte en gezichtsverlies het ergste zijn dat een Oegandees kan overkomen. Niet bepaald factoren die een zoektocht bespoedigen.

Het land heeft andere zorgen dan die om een vermiste jonge vrouw. In Oeganda heeft ruim twintig jaar een burgeroorlog gewoed met ontvoerde kinderen, verkrachtingen en tienduizenden doden. Niettemin begon Marije Slijkerman een offensief. Ze verspreidde flyers en posters, sprak in kerken, deed oproepen in de Oegandese media. Ze deed er alles aan om te laten zien dat er meer scenario’s zijn dan het beeld dat na Sophia’s verdwijning was blijven hangen, dat van ‘het meisje van de krokodil’.

Tropenarts

Sophia heeft een bipolaire gevoeligheid, waarbij depressieve en manische periodes elkaar afwisselen. Sophia kent alleen de manische, dan kan ze overmoedig raken. Ze slikte er een lage onderhoudsdosis medicijnen voor en had haar twee reisgenoten tevoren op de hoogte gesteld – hun was eerder niets opgevallen. Maar eenmaal op reis raakte Sophia in een staat van manie. Ze zwierf eens rond in de nacht, was onvoorspelbaar en op de boot naar Murchison Falls zonderde ze zich af. Volgens haar reisgenoten wilde ze „overleven tussen de wilde dieren”.

In de lokale media werd gesuggereerd dat ze het spoor van spullen mogelijk zelf had neergelegd, vanwege haar geestestoestand. Misschien was ze daarna aangevallen door een wild dier. Of gaan zwemmen en verdronken. Of had ze zelfmoord willen plegen.

Marije Slijkerman gelooft er niet in. Al die plannen die Sophia had voor haar verjaardag, haar toekomst, ze was vastberaden een opleiding tot tropenarts te volgen. Het enthousiasme waarmee ze talloze dagboekpagina’s vol schreef over de leerzame stage in het ziekenhuis. En ja, er moet spanning geweest zijn tussen Sophia en haar reisgenoten, vanwege haar manie. Haar reisgenoten hadden besloten niet verder met haar te reizen en Sophia had daar mogelijk van geweten – en was het er misschien niet mee eens geweest. Maar al die scenario’s vindt Slijkerman niet waarschijnlijk.

Als ze was aangevallen door een wild dier, dan moesten er toch resten zijn? En als ze was gaan zwemmen, waarom dan geen hoopje kleding langs de kant? Waarom hing haar slip zo hoog in de boom? De generatie van haar dochter is hartstikke preuts, „ze zou ’m nooit zomaar hebben uitgetrokken”. Haar Ray-Ban-zonnebril zomaar in het gras? „Daar was ze heel zuinig op.” En dat gescheurde biljet? „In alle eerlijkheid, Sophia is best gierig.”

Marije Slijkerman twijfelt er niet aan dat haar dochter manisch was geworden. Ze deed de reis van haar dochter precies na en die was vermoeiend. Urenlang in een auto over slechte wegen, en dan te bedenken dat Sophia een intensieve stage achter de rug had met veel feesten en weinig slaap. Sophia was overprikkeld. Maar dit sporenbeeld? „Ik zag daar de hand van mijn dochter niet in.”

Ze sluit niet uit de sporen later zijn neergelegd. Waarom vonden de rangers eerst alleen het flesje en pas de volgende dag de andere sporen, terwijl die vlakbij lagen? Ja, had de politie gezegd, die lagen onder water door het verhoogde peil van de Nijl, het had geregend. Maar op de spullen zat geen water of vuil van de rivier. En dan de suggestie dat het slipje mogelijk door een aap op vier meter hoogte om een tak was gehangen.

Marije Slijkerman toog vorig jaar met een nachtcamera en twee particuliere forensisch deskundigen naar de plek en legde er gedurende drie dagen soortgelijke spullen neer. Op de beelden zagen ze in de nacht bavianen rondscharrelen, antilopen, nijlpaarden, een hyena. Maar de spullen bleven onaangeroerd. „Ze hadden er helemaal geen interesse in.”

Wat als Sophia is weggelopen en de verkeerde mensen is tegengekomen? Misschien, denkt ze, is Sophia iets aangedaan. In Murchison Falls zijn stropers en er zijn twee grote kampen met rangers, mannen met geweren die de wildstand in de gaten houden. „In het gebied zijn veel alleenstaanden met een oorlogstrauma.” Wie weet – ze wil er niet aan denken – is haar dochter misbruikt en gedood, en zijn de spullen neergelegd door een ander, als dwaalspoor, om de zaak te verdoezelen. Of, een acceptabelere gedachte, is Sophia ontvoerd en nog in leven, maar wordt ze vastgehouden.

Van een grondig justitieel onderzoek is lang geen sprake geweest. Er zijn weinig getuigen gehoord, een gastenlijst van het resort ontbreekt en haar spullen lagen zes weken lang in containers op een Oegandees politiebureau. Ook in Nederland schoot het niet op. Na drie maanden bleek de zaak bij de Amsterdamse politie helemaal niet bekend, zegt Slijkerman. Ze had in Nederland melding van vermissing moeten maken, maar „niemand had ons dat verteld”. Ze drong aan op onderzoek. Volgens een woordvoerder van het Openbaar Ministerie zijn er contacten geweest met Oeganda en heeft de Nederlandse politie een week na de vermissing ter plekke onderzoek verricht, maar zijn er geen aanknopingspunten voor een misdrijf gevonden. Er zijn volgens de woordvoerder daarom geen mogelijkheden tot strafrechtelijk onderzoek.

Forensisch onderzoek

„Kijk, dit ben ik met de president.” Marije Slijkerman toont een foto waarop ze poseert naast Yoweri Museveni, al sinds 1986 president van Oeganda. „Zo’n foto maken zou normaal niet in me opkomen, maar bij deze dacht ik: doen!” Heb altijd een foto bij de hand waarop je met belangrijke mensen staat: ook dat heeft ze geleerd. „Opent deuren.”

Het mediaoffensief was de president niet ontgaan. In april vorig jaar belde Museveni na publicatie van een artikel in twee Oegandese kranten spontaan de Nederlandse ambassadeur. Hij wilde met de moeder in contact komen. Kort daarop gelastte het openbaar ministerie in Oeganda een nieuw onderzoek en eind vorig jaar volgde een rechtshulpverzoek aan Nederland om te assisteren bij het onderzoek naar „moord, ontvoering of vrijheidsberoving”.

„Er moet gewoon meer duidelijkheid komen”, zegt het hoofd van het Oegandese openbaar ministerie, Jane Frances Abodo, in een toelichting. „De moeder kan niet rusten nu.” Het idee dat Sophia is aangevallen door een wild dier vindt Abodo niet waarschijnlijk. „Dan zou er wellicht bloed te zien moeten zijn, maar dat is nergens gevonden.” Ze hoopt met het rechtshulpverzoek onder meer dat dna-onderzoek in Nederland op de spullen helderheid verschaft. „In ons lab in Oeganda is dat lastig.”

Nederlandse assistentie is van belang, zegt ook Jacquelyn Okui, de Oegandese officier van justitie in de zaak. Ze is van mening dat haar Nederlandse collega’s „sneller hadden kunnen handelen dan ze hebben gedaan”.

Marije Slijkerman heeft de eerste voorzet al gegeven. Nadat ze de spullen van Sophia in handen kreeg, heeft ze met hulp van foto’s en gesprekken gepoogd iedereen op te sporen die eraan heeft kunnen zitten: rangers en agenten die deelnamen aan de zoektocht. En op haar negende reis nam ze mondkapje, handschoenen en wattenstaafjes mee en verzamelde ze met hulp van de Oegandese politie zelf een deel van de dna-samples die ze voor analyse stuurde naar particulier forensisch bureau IFS.

Zoeken naar je vermiste dochter in Afrika betekent praten met iedereen, van taxichauffeur tot minister

Het bureau vergeleek de in totaal 21 verkregen dna-profielen met sporen op de spullen van Sophia en vond op gescheurde stukken stof, de rechterschoen, de inlegzool en het slipje het profiel van een onbekende man. IFS-onderzoeker Richard Eikelenboom: „Aangenomen dat het profiel is verkregen van iedereen die per ongeluk dna heeft achterlaten, is de vraag: wat is de rol van de onbekende man?” Vooral het profiel op de schoen en slip vindt hij opvallend. „Dat zie je vooral bij verkrachting.”

Over een justiteel vervolg is hij niet zo hoopvol. „Wij zijn pas laat bij de zaak betrokken. Te laat eigenlijk.” Nu zijn de spullen al door zoveel mensen aangeraakt, dat maakt de bewijslast in een eventuele rechtszaak minder sterk. „Zulke spullen horen gewoon direct bij de Nederlandse justitie te liggen. Het is helemaal niet wenselijk dat achterblijvers zelf onderzoek doen.”

„Is het moreel te verantwoorden dat de Nederlandse overheid het onderzoek in handen van de familie legt?” Advocaat Job Knoester, die de belangen van Sophia’s familie behartigt, heeft in zijn praktijk de afgelopen jaren „tientallen” zaken behandeld waarin de politie concludeerde dat van een misdrijf geen sprake was. Maar achterblijvers kunnen niet altijd leven met ‘zelfmoord’ of ‘ongeluk’. „Die twijfelen, en soms terecht.”

Het ontbreekt in zulke zaken volgens Knoester aan een „goede rechtsgang”. Een veroordeelde kan beroep aantekenen bij een onafhankelijke orgaan dat de feiten tegen het licht houdt, de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken (ACAS), maar voor achterblijvers en nabestaanden bestaat zo’n instituut niet. „Zij kunnen hun twijfels over een justitieel onderzoek, of gebrek daaraan, nergens kwijt. Met als gevolg dat ze zelf aan de slag gaan. Mensen geven niet op.”

Lees ook deze longread over een decennialange vermissing ‘Ria is weg’

Vijftiende reis

Thuis, in Amsterdam, legt Marije Slijkerman een stapeltje boeken op tafel. Non-fictie. Ze zijn nog ongekreukt. Ze heeft ze besteld, maar lezen lukt niet meer. „Te veel woorden, te veel verhalen. Ik kan het niet opslaan.” Marije Slijkerman wil er ook zijn voor haar twee zoons, die haar sinds de verdwijning van hun zus nooit meer hebben zien lachen. En haar man, die haar steunt in de zoektocht, maar liever op de achtergrond blijft. Door de lockdown lag het onderzoek in Oeganda een tijdje stil. Maar nu zijn de grenzen open en heeft ze alweer gekeken op de site van KLM, voor een vijftiende reis.