Weten dat ze niet de enige zijn, dat is voor stotteraars belangrijk

Wereldstotterdag Stottertherapie is sterk gericht op acceptatie en zelfvertrouwen. „Vaak goedbedoelde hulp of bezorgdheid kunnen bij het kind leiden tot het idee dat het iets niet goed doet.”

Kinderen die stotteren worden op een bed gelegd, als onderdeel van een spraakoefening in 1940 van de Speech Clinic in Northwestern University in de Amerikaanse staat Illinois.
Kinderen die stotteren worden op een bed gelegd, als onderdeel van een spraakoefening in 1940 van de Speech Clinic in Northwestern University in de Amerikaanse staat Illinois. Foto Hansel Mieth/The Life Picture Collection via Getty Images

Demi (11) uit Eerbeek was zeven jaar toen ze voor het eerst haperde bij sommige klanken. Haar moeder Sandra Voskamp herkende het snel als stotteren – haar man doet het ook. Ze bezochten de afgelopen jaren twee logopedisten, nu heeft Demi een gespecialiseerde therapeut bij een stottercentrum. Dat helpt haar. „Maar het praten gaat nog steeds op en af.”

Demi vindt het „heel vervelend” dat ze stottert, maar noemt het al „een onderdeel van mijn leven”. „Ik denk dat ik er nooit echt vanaf kom, maar wel dat het beter zal gaan. We doen oefeningen om beter te praten, maar ook om rustig te worden en zelfverzekerder.”

Wat te doen als een kind stottert? Vijf tot acht op de honderd kinderen stotteren voor het achtste jaar een periode. Vaak zijn het onvloeiendheden die bij de spraakontwikkeling horen. Bij vier op de vijf kinderen verdwijnt het stotteren vanzelf.

Een paar maanden afwachten kan nuttig zijn, zegt Marie-Christine Franken, klinisch linguïst en stottertherapeut aan het Erasmus MC. Zij is een van de onderzoekers die een studie doet naar de genetica van stotteren. „Als een kind vrolijk doorkletst en het zelf niet door lijkt te hebben, kun je ervoor kiezen het een paar maanden aan te kijken. Maar als het een ouder veel stress geeft of het kind bedrukt, is hulp verstandig.”

Hoe jonger, hoe beter

Consultatiebureau of school vragen ouders nogal eens of ze het even kunnen aankijken. Maar voor de aanpak van stotteren geldt: hoe jonger, hoe beter. „Wij zien ze het liefst zo vroeg mogelijk”, zegt Anja van der Vlist-Pluut. Zij is bestuurslid van het Stotterfonds en werkte tot dit jaar vijfentwintig jaar als stottertherapeut. „Je wilt voorkomen dat zich al patronen ontwikkelen in de spraak.”

Stotteren wordt weleens vergeleken met een ijsberg, waarbij de haperingen die je hoort het topje zijn. Al het andere – stress om wat komen gaat, woorden vermijden of vervangen, zinnen snel ombouwen – blijft verborgen.

Ook jonge kinderen passen soms al hun spraak met ‘trucs’ aan, zegt Franken. „We zien 2- en 3-jarigen al extra duwen op woorden. Of ze praten minder, maken zinnen niet af of verzinnen andere woorden.” Dat geeft een misplaatst gevoel van een goede strategie. „Ik vergelijk het wel eens met skiën. Je moet druk geven op het been naar het dal, maar leunt liever naar de berg omdat het veiliger voelt. Dan ga je juist glijden.”

Voor de aanpak van stotteren zijn er grofweg twee keuzes: reguliere therapie bij een logopedist met specialisatie stotteren en niet-reguliere therapieën. Die laatste zijn vaak ontwikkeld door mensen die stotterden en zelf een manier hebben gevonden om eraf te komen. „Hun eigen ervaring kán een voordeel zijn”, zegt Franken. Maar, benadrukt Van der Vlist-Pluut: „Wees op je hoede als ze beloven dat het snel en makkelijk kan.”

Lees ook: Helbert Damsté was pionier van het stotteronderzoek

‘Laat elkaar uitspreken’

Bij reguliere logopedisten en stottertherapeuten zijn er twee opties: directe behandeling, waarbij een kind bewust wordt gemaakt van (on)vloeiend spreken, of indirecte, gericht op factoren die stotteren beïnvloeden, zoals spreekdruk. Onderzoek laat geen verschil zien in de resultaten tussen de twee therapieën achttien maanden na het begin van de behandeling, zegt Franken. Zij noemt de indirecte variant een Nederlands ‘kindje’. „We zijn daar goed in. Het gaat ervan uit dat de verwachtingen van het kind of de omgeving hoger zijn dan de capaciteiten van het kind op dat moment.”

De indirecte aanpak vraagt meer van ouders. Zij sturen de stottertherapeut opnames van gesprekken met het kind en krijgen aanwijzingen over wat ze kunnen doen. Of beter gezegd: níét moeten doen. Zinnen afmaken. Het kind onderbreken. Tot rust manen. Het kind dat lastige woord nóg eens laten zeggen. „Vaak goedbedoelde hulp of bezorgdheid kunnen bij het kind leiden tot het idee dat het iets niet goed doet”, zegt Van der Vlist-Pluut.

Wat dan wel? „De tijdsdruk van de communicatie halen”, zegt Franken, ook tijdens de ‘spits’ van eten, douchen, naar bed brengen. Praat zelf zo rustig mogelijk, zorg voor pauzes. Stel weinig vragen in gesprekken met het kind. Ga in op wát een kind te vertellen heeft, in plaats van de manier waarop. En maak met andere kinderen in huis afspraken over praten, zoals: laat elkaar uitspreken.

Ook kan het geen kwaad de crèche of school erover in te lichten. De omgang met leeftijdgenoten is zeker voor oudere kinderen soms lastig. Een deel van de reguliere therapie is dan ook gericht op erkenning van het stotteren en zelfvertrouwen. „Je mag er zijn. Je mag stotteren. Het verandert niet wie je bent.”

Lees ook: Stadsdichter Derek Otte: ‘Het stotteren heeft me gedwongen om synoniemen te zoeken’

Biden neemt afstand

De 13-jarige Brayden Harrington uit de VS, die stottert, mocht in augustus spreken op de Democratische conventie. Dat deed hij op verzoek van presidentskandidaat Joe Biden, die zelf als kind hevig stotterde. De Democraat vertelt zo nu en dan zijn verhaal: dat hij door oeverloos te oefenen voor de spiegel heeft gevochten tot hij het stotteren had overwonnen.

Bidens verhaal viel niet bij iedereen die stottert in goede aarde. De presidentskandidaat zou afstand nemen van het stotteren, in plaats van dat hij het accepteert als iets dat er mag zijn. „Hij pretendeert dat hij het heeft weggeoefend”, zegt Van der Vlist-Pluut. „Dat zou voor hem kunnen gelden, maar het werkt lang niet voor iedereen zo.”

Het Stotterfonds richt zich rond Wereldstotterdag (22 oktober) op jongeren als Brayden – tussen twaalf en zestien jaar. Groepstherapie werkt op die leeftijd opmerkelijk goed. Van der Vlist-Pluut: „Als je na afloop vraagt wat ze hebben geleerd, noemen ze als eerste: ‘Dat ik niet de enige ben.’ Dat is voor pubers heel belangrijk.”

De 11-jarige Demi stotterde wat meer dan normaal toen ze na de zomervakantie naar de brugklas ging; een spannend moment. „Ik was bang dat andere kinderen het vreemd zouden vinden”, vertelt ze. „Soms doet iemand me in mijn klas weleens na. Maar dat maakt me niet zo veel uit. Ik heb een paar kinderen uitgelegd wat stotteren is. En dat ik er waarschijnlijk nooit helemaal vanaf kom, maar dat het niks raars is.”